Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de gebeurtenissen als één geheel moeten worden gezien, waarbij aangever tegen zijn wil is vastgebonden, seksuele handelingen heeft moeten ondergaan, is mishandeld en verdachte geld van hem wilde.
Met betrekking tot het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie in het bijzonder het volgende aangevoerd. Hoewel het seksuele contact met wederzijdse instemming is begonnen, veranderde dit voor aangever op het moment dat zijn voeten werden vastgebonden. Gelet op de omstandigheden, onder andere bestaande uit wederrechtelijke vrijheidsberoving en geweld, is er een situatie ontstaan, waarin aangever zich niet meer kon of durfde te onttrekken aan de (seksuele) handelingen die vervolgens plaatsvonden. Aangever heeft deze gebeurtenissen onder dwang ondergaan.
Ten aanzien van het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de gegevens uit de telefoons van zowel aangever als verdachte en de gegevens uit de laptop van aangever, handelingen blijken die niet anders kunnen worden geduid dan dat verdachte aangever geld afhandig heeft proberen te maken. Met de telefoon van verdachte is het rijbewijs van aangever gefotografeerd en zijn foto’s van accounts en wachtwoorden gemaakt. Met de laptop van aangever is gepoogd geld over te schrijven. Toen dit niet is gelukt, moest aangever geld gaan pinnen. Verdachte heeft hierbij gedreigd met het versturen van foto’s en beeldmateriaal, waarop seksuele handelingen van en met aangever zichtbaar zijn, naar de kinderen en kleinkinderen van aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Allereerst heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbruikbaar zijn voor het bewijs, gelet op verschillende discrepanties en onjuistheden in deze verklaringen. Zo heeft aangever onder andere aanvankelijk verklaard dat hij door verdachte is vastgebonden tijdens de seks, terwijl hij in een later verhoor heeft aangegeven dat het vastbinden tijdens de seks niet eerder is gebeurd. Tevens heeft aangever wisselend verklaard over het al dan niet kenbaar maken van zijn instemming aan verdachte met betrekking tot de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de feitelijke handelingen met instemming van aangever hebben plaatsgevonden in het kader van het seksuele contact. Dit geldt tevens voor de gepleegde geweldshandelingen. Het is voor verdachte op geen moment kenbaar geweest dat aangever een feitelijke handeling niet heeft gewild. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de foto’s en het beeldmateriaal.
Ten aanzien van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat zich in het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt dat verdachte heeft gepoogd aangever te dwingen tot afgifte van geld en/of sieraden door hem te bedreigen met het sturen van foto’s en filmpjes naar de familie van aangever. In de gegevensdragers van verdachte zijn evenmin contactgegevens van de familie van aangever aangetroffen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 1 tot en met 4
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit de inhoud van het strafdossier leidt de rechtbank af dat aangever in de periode van 29 maart 2022 tot en met 30 maart 2022 in de woning van verdachte is geweest voor een seksafspraak met verdachte. Zowel aangever als verdachte hebben verklaard dat in de woning seksuele handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever, hebben plaatsgevonden. Vanaf het moment dat verdachte de voeten van aangever heeft vastgebonden, lopen de verklaringen van aangever en verdachte uiteen. Aangever heeft verklaard dat hij tegen zijn wil is vastgebonden, seksuele handelingen heeft moeten ondergaan, is mishandeld en dat verdachte geld van hem wilde. Verdachte heeft verklaard dat aangever heeft aangegeven dat hij gedomineerd wilde worden en dat alles heeft plaatsgevonden met wederzijdse instemming. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever heeft vastgebonden en dat hij een dildo in zijn achterwerk en mond heeft gestopt. Verdachte erkent dus dat deze seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar verklaart dat hem op geen enkel moment duidelijk is geworden dat aangever dit niet wilde. Ook heeft verdachte erkend dat er sprake is geweest van geweld in de context van seksueel contact, bestaande uit het slaan dan wel tikken van aangever. Verdachte ontkent dat hij met deze handelingen heeft getracht aangever te dwingen tot afgifte van geld en/of sieraden.
De vraag die de rechtbank in het kader van het ten laste gelegde feit 3 moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen verdachte en aangever sprake is geweest van dwang door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de jurisprudentie vloeit voort dat de dwang van dien aard moet zijn dat de ander zich naar redelijke verwachtingen niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 4 dient de rechtbank onder meer de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van wederrechtelijk handelen van verdachte, zowel ten aanzien van de vrijheidsberoving als ten aanzien van het gepleegde geweld. Wat dat geweld betreft dient de rechtbank in het licht van het ten laste gelegde feit 2 ook te beoordelen of dat heeft plaatsgevonden om aangever te bewegen tot afgifte van geld en/of sieraden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de vereiste dwang en wederrechtelijkheid.
Duidelijk is dat aangever is vastgebonden en er toen seksueel bij hem is binnengedrongen. Ook is sprake geweest van geweld tegen aangever, wat gelet op de stukken in het dossier omtrent het letsel bij aangever ook aanzienlijk en krachtig moet zijn geweest. Naar uiterlijke verschijningsvorm zou dit kunnen duiden op dwang.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting echter consequent verklaard dat hij aangever niet heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen en dat aangever niet de indruk heeft gewekt dat deze handelingen tegen zijn wil hebben plaatsvonden. De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangever op sommige punten niet consistent zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot het eerder vastbinden en het aan verdachte kenbaar maken niet met een bepaalde handeling in te stemmen. Voor de verklaring dat hij – nadat eerst met wederzijds goedvinden seksueel contact is geweest – tegen zijn wil is vastgebonden en hij vervolgens ook tegen zijn wil seksuele handelingen en geweld heeft moeten ondergaan, is onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig. In het bijzonder heeft de rechtbank daarbij acht geslagen op het beeldmateriaal (foto’s en filmpjes) dat is aangetroffen op de telefoon van verdachte. In dat beeldmateriaal met daarbij de gemaakte opmerkingen door zowel verdachte als aangever, wekt aangever verbaal en non-verbaal de indruk dat hij de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, plezierig vindt.
Al met al kan de verklaring van verdachte, dat de handelingen met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden, niet met de vereiste mate van zekerheid worden uitgesloten.
Het voorgaande betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van verkrachting (feit 3) en wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1). Hoewel het tegen aangever gebruikte geweld – gelet op de eerder genoemde stukken omtrent het letsel bij hem – aanzienlijk forser moet zijn geweest dan verdachte heeft verklaard, kan ook ten aanzien daarvan niet worden vastgesteld dat het wederrechtelijk is geweest. Ook is niet duidelijk geworden op welk moment, na een aanvankelijke toestemming, er een eventueel omslagpunt zou zijn ontstaan, in die zin dat die toestemming kenbaar was komen te vervallen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van mishandeling (feit 4). Nu niet vaststaat dat dit geweld wederrechtelijk is geweest en ook niet vaststaat dat dit geweld is gebruikt om aangever te bewegen tot afgifte van geld/sieraden, zal verdachte ook worden vrijgesproken van de poging afpersing (feit 2). Dat uit het dossier is gebleken dat verdachte, zoals hierna ook nog wordt besproken, wel geld van aangever wilde en maakt dat oordeel niet anders.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.