ECLI:NL:RBNNE:2022:4918

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
LEE 22/892
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvraag voor schadevergoeding door het IMG in het kader van mijnbouwschade

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 21 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) beoordeeld. Eiser had eerder schade gemeld bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en later bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), de rechtsvoorganger van het IMG. Het IMG had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de schade al eerder was behandeld en dat zij niet bevoegd was om deze opnieuw te beoordelen. Eiser deed een beroep op de hardheidsclausule van de Tijdelijke Wet Groningen (TwG), maar de rechtbank oordeelde dat de situatie niet onder deze clausule viel. De rechtbank concludeerde dat het IMG terecht had geoordeeld dat het niet bevoegd was om de aanvraag te behandelen, omdat de schade al eerder was beoordeeld. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving rondom mijnbouwschade en de bevoegdheden van het IMG.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Kwint),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigde: mr. S.O. Visch en mr. S.C. Goldbohm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergoeding van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 4 mei 2021 afgewezen omdat de schade al eerder is behandeld en het IMG niet bevoegd is eerder behandelde schade te behandelen. Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het IMG.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht de schade niet (nogmaals) heeft beoordeeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten.
4.1.
Eiser heeft in 2013 en 2015 schade gemeld bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM). Het gaat om schade aan een grote historische boerderij aan [adres] in [woonplaats].
4.2.
Op 2 mei 2019 heeft eiser een aanvraag voor schadevergoeding gedaan bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), de rechtsvoorganger van het IMG. De TCMG heeft eiser medegedeeld dat zij niet bevoegd is schade te behandelen die door de NAM is behandeld. Om die reden dient de procedure bij de arbiter afgewacht te worden alvorens de bij TCMG gemelde schade beoordeeld kan worden.
4.3.
De arbiter heeft op 22 april 2020 uitspraak gedaan over (onder andere) schade aan de kap en dakplaten van de grote schuur, het bollen van de zijgevels en het zakken van de daklijn van de kap.
4.4.
Het IMG heeft op 4 mei 2021 de aanvraag van eiser afgewezen omdat de aanvraag betrekking heeft op de door de arbiter beoordeelde schade en het IMG niet bevoegd is om eerder behandelde schade nogmaals is behandeling te nemen.
4.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4.6.
Op 15 februari 2022 heeft het IMG, in overeenstemming met het advies van de Bezwaaradviescommissie van het IMG, het bezwaar ongegrond verklaard.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
In artikel 2, vierde lid, sub a, van de Tijdelijke Wet Groningen (TwG) is bepaald dat het IMG niet bevoegd is om een aanvraag om vergoeding van schade te behandelen als het schade betreft waarvoor vóór 31 maart 2017, 12:00 uur, een schademelding is voorgelegd aan het Centrum Veilig Wonen of de NAM. Niet in geschil is dat eiser voor deze datum een schademelding heeft gedaan voor dezelfde schade als waar hij ook aanvraag voor heeft gedaan bij het de TCMG/het IMG. De eerdere melding heeft geleid tot een uitspraak van de arbiter van 22 april 2020. Omdat het bestaan van de melding voor deze datum niet in geschil is, is het, anders dan de gemachtigde van eiser betoogt, niet nodig dat het stuk waarin deze melding wordt gedaan, zich in het dossier bevindt.
5.2.
Dit betekent dat de situatie van artikel 2, vierde lid, sub a, van de TwG zich voordoet: het IMG is in beginsel onbevoegd de aanvraag te behandelen.
6. Daarmee wordt toegekomen aan het beroep van eiser op artikel 2, vijfde lid, van de TwG, de hardheidsclausule.
6.1.
Bij het ontwerp van de TwG heeft de wetgever besloten om een hardheidsclausule op te nemen. [1] Deze clausule houdt in dat het IMG, als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, af kan wijken van het bepaalde in het vierde lid, onder a, van artikel 2 van de TWG om onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen.
7. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.1.
Eiser en zijn echtgenote worden geconfronteerd met schade aan hun historische boerderij. Al vanaf 2012 zijn zij bezig vergoeding te krijgen voor de schade die zij lijden door aardbevingen. Daarbij zijn zij aangelopen tegen vele problemen: procedures hebben jarenlang geduurd en uitvoeringsorganisaties en regelingen hebben elkaar afgewisseld. Het heeft een grote wissel getrokken op eiser en zijn echtgenote.
7.2.
Eiser voert, samengevat weergegeven, aan dat de juridische kwaliteit van de arbitrale uitspraak van 22 april 2022 ernstig te wensen over laat: eiser is het oneens met de toepassing van het bewijsvermoeden en de arbiter heeft ten onrechte het oordeel van de deskundige overgenomen. Eiser wordt gedwongen om te procederen bij de civiele rechter, wat hem confronteert met hoge kosten en een verder uitstel van het noodzakelijke herstel van de boerderij.
7.3.
Deze situatie is niet onder de hardheidsclausule te brengen. In de ogen van eiser is sprake van een evident onjuiste toepassing van het recht. Er is echter onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de totstandkoming van de uitspraak van de arbiter gebrekkig is: de gestelde gebreken betreffen de inhoud van de uitspraak. Voor de betwisting van de inhoud staat de gang naar de civiele rechter open. Dat die gang gepaard gaat met kosten en een verdere vertraging van de renovatie, levert naar het oordeel van de rechtbank ook niet de onbillijkheid op waar de hardheidsclausule het oog op heeft.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het IMG, waarin het IMG aangeeft niet bevoegd te zijn de schade te behandelen, in stand kan blijven.
9. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2019-2020, 35 250, nr. 13.