ECLI:NL:RBNNE:2022:4892

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
18-13663-22 Ont
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na oplichting en witwassen

Op 19 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen in de zaak met parketnummer 18/136663-22, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De veroordeelde, die niet als ingezetene was ingeschreven en zonder bekende woon- of verblijfplaats was, was niet aanwezig tijdens de zitting op 5 december 2022. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling aan de staat van € 57.311,21.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van verhoor en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van oplichting en gewoontewitwassen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is als volgt: de veroordeelde heeft in totaal € 57.311,21 verkregen door oplichtingen en andere strafbare feiten.

Na het in mindering brengen van de toegewezen vorderingen van benadeelde partijen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde € 45.232,16 voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 904 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 19 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/136663-22

Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon of verblijfplaats.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 57.311,21 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/136663-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 december 2022. Daarbij was aanwezig de officier van justitie, mr. S. Broekstra. Veroordeelde is niet verschenen.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen in mindering moeten worden gebracht.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 29 augustus 2018, opgenomen op pagina 360 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R018063 (onderzoek ‘EDSEL’) d.d. 13 november 2018, inhoudend de bekennende verklaring van veroordeelde.
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 7 november 2018, opgenomen oppagina 286 e.v. van voornoemd dossier.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 19 december 2022 in de zaak met parketnummer 18/136663-22 veroordeeld ter zake oplichting (meermalen gepleegd) en gewoontewitwassen.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt het rapport van 7 november 2018 als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat. Door middel van de door veroordeelde gepleegde oplichtingen zijn naar de bankrekeningen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] bedragen overgemaakt van in totaal € 52.141,21. Daarnaast heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel behaald door de verkoop van telefoons van aangevers [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en door de oplichting van aangeefster [benadeelde 5] , welke feiten ad informandum zijn gevoegd en als afgedaan zijn beschouwd.
Dit levert de volgende berekening op:
[benadeelde 1] € 45.676,20
[benadeelde 2] - 6.465,01
[benadeelde 3] - 400,00
[benadeelde 4] - 270,00
[benadeelde 5]
- 4.500,00
Totaal € 57.311,21
De rechtbank is van oordeel dat hierop de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen in mindering moeten worden gebracht.
Aan materiële schade is aan de volgende benadeelde partijen toegewezen:
[benadeelde 6] € 1.180,00
[benadeelde 7] - 3.970,00
[benadeelde 8] - 2.690,00
[benadeelde 4] - 270,00
[benadeelde 5] - 3.177,05
[benadeelde 3]
- 792,00Totaal € 12.079,05
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 45.232,16 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 45.232,16.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 45.232,16 (zegge: vijfenveertigduizend tweehonderdtweeëndertig euro en zestien eurocent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 904 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2022.
Mr. Bosker is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.