ECLI:NL:RBNNE:2022:4880

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
212762
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht van nietigheid van testament en proceskostenveroordeling in erfrechtelijke geschil

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], dat de rechtbank voor recht verklaart dat het derde testament van hun vader, gedateerd 23 juni 2017, nietig is wegens strijd met de wet. Dit testament zou hen onterven, terwijl volgens de eisers voor een geldige wettelijke verdeling ten minste één kind erfgenaam moet zijn. De vader is op 27 december 2021 overleden en heeft in zijn testamenten zijn echtgenote en haar kinderen als erfgenamen benoemd, waarbij hij zijn eigen kinderen heeft onterfd. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij de gedaagde niet in haar hoedanigheid van executeur hebben gedagvaard. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde, die de nalatenschap van de vader beheert, niet correct is aangesproken in de procedure. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de eisers inzake de nalatenschap van vader niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank wijst ook de vordering tot onmiddellijke uitbetaling van de erfdelen van de moeder af, omdat de gedaagde heeft verklaard dat de woning is verkocht en zij de erfdelen zal uitbetalen na de levering van de woning. De proceskosten worden aan de zijde van de gedaagde toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.775,00.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/212762 / HA ZA 22-69
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
1) [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
2) [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
hierna te noemen: [eisers] ., dan wel [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. M.P. Geerdink te Haren (Gn),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J -W.F. van Horssen te Leek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 24 maart 2022;
- de conclusie van antwoord d.d. 18 mei 2022;
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis d.d. 6 juli 2022;
- de conclusie van dupliek d.d. 17 augustus 2022;
- de rolbeslissing van 21 september 2022 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald;
- de door de rechtbank opgestelde zittingsagenda d.d. 26 oktober 2022;
- akte nadere producties van [eisers] . d.d. 4 november 2022;
- de mondelinge behandeling op 14 november 2022, de aantekeningen die de griffier daarvan heeft gemaakt en het (verkorte) proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 27 december 2021 is de heer [vader] (hierna: vader) overleden.
2.2.
Vader is in eerste echt in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met mevrouw [moeder] (hierna: moeder). Moeder is overleden op 23 oktober 2003.
2.3.
Uit het huwelijk van vader en moeder zijn drie kinderen geboren, te weten [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ), [eiser sub 1] en [eiser sub 2] .
2.4.
Moeder heeft bij testament op 28 april 1981 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft, onder bezwaar van het vruchtgebruiklegaat ten behoeve van vader, haar kinderen tot haar erfgenamen benoemd.
2.5.
Op 22 november 2004 is tussen vader, [gedaagde] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een verdelingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de nalatenschap van moeder. In deze verdelingsovereenkomst staat – voor zover van belang – het volgende:
[eiser sub 2] . Omvang gemeenschap van goederen en nalatenschap
De gemeenschap van goederen waarin de overledene was gehuwd omvatte op de dag van haar overlijden, met in achtneming van het bovenstaande:
(…)
resteert € 184.661,00
In dit saldo zijn gerechtigd:
a. de deelgenoot [vader] voor het geheel in vruchtgebruik of € 184.661,00
b. ieder van de overige deelgenoten ieder voor 1/3 gedeelte bezwaard
met vruchtgebruik ten behoeve van de deelgenoot [vader] , ieder
€ 61.554,00 of samen € 184.661,00
(…)
Gemelde vorderingen van de afstammelingen ten laste van de ondergetekende sub 1(vader, rechtbank)
dienen nog te worden verminderd met de door de ondergetekende sub 1 ten behoeve van hen voorgeschoten successierechten terzake van deze nalatenschap, welke bedroegen:
- voor [gedaagde] . en [eiser sub 2] , ieder (…) (€ 262,00), zodat voor hen resteert: (…) (€ 61.292,00);
- voor [gedaagde] : (…) (€ 55,00), zodat voor hem resteert: (…) (€ 61.499,00).
(…)
G. Aanvullende overeenkomst II
De ondergetekenden sub 1, 3 en 4 ( [vader] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ) komen overeen dat ten aanzien van het vruchtgebruikin plaats vande in het testament van de overledene opgenomen bepaling het volgende zal gelden:
(…)
Ingeval van overlijden van de heer [vader] zal, ingeval hij ten tijde van zijn overlijden gehuwd is met mevrouw [moeder] (…) en het woonhuis [woonhuis] alsdan (mede )eigendom van hem is, de vordering van de ondergetekenden sub 3 en 4 gedurende het leven van genoemde mevrouw [gedaagde] niet opeisbaar zijn, uitgezonderd:
- ingeval van verkoop van het woonhuis [woonhuis] .
2.6.
Op 12 augustus 2005 is vader in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met [gedaagde] . [gedaagde] heeft twee kinderen uit een eerder huwelijk.
2.7.
Vader heeft in drie opvolgende testamenten over zijn nalatenschap beschikt. In het (eerste) testament van 11 oktober 2011 heeft hij [eiser sub 1] onterfd en [gedaagde] , zijn eigen kinderen (behoudens [eiser sub 1] ) en de kinderen van [gedaagde] , tot erfgenaam benoemd.
Verder staat in dit testament het volgende:
B. Verdeling
Ik verdeel mijn nalatenschap alsof de wettelijke verdeling van toepassing is - als bedoeld in Titel 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij ik de afstammelingen van mijn echtgenote in deze verdeling betrek (…)
2.8.
In het (tweede) testament van vader van 17 mei 2016 staat het volgende:
I. INSTANDHOUDING
Onder (overigens) uitdrukkelijke instandhouding van mijn testament op elf oktober tweeduizend elf (…), maak ik daarop de volgende wijziging(en) casu quo aanvulling(en).
II. WIJZIGING(EN)/AANVULLING(EN)
A.Ik herroep de onterving als in mijn sub I genoemd testament onder III.A.1 vermeld en benoem derhalve thans tot mijn enige erfgenamen mijn echtgenote, mijn en haar kinderen, gezamenlijk en ieder voor een gelijk deel en met plaatsvervulling en aanwas als verder in gemeld testament
omschreven.B.Ik wijzig de executeursbenoeming als in het sub I gemeld testament onder VIII opgenomen als volgt:
I. Ik benoem mijn echtgenote tot executeur- afwikkelingsbewindvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen (…). Ik stel hierbij in het gemeenschappelijk belang van alle erfgenamen gelijktijdig een afwikkelingsbewind in, welk bewind vervalt nadat de verdeling van mijn nalatenschap is gerealiseerd, dan wel in ieder geval na vijf jaren na mijn overlijden.
(…)
III. Ik geef hierbij aan de executeur en aan mijn erfgenamen ter voorkoming van onenigheid uitdrukkelijk te kennen het volgende in acht te nemen:
a. indien mijn echtgenote zelf niet anders beslist dient het registergoed aan de [woonhuis] te worden verkocht aan derden en derhalve niet te worden vervreemd/ toegedeeld aan een van mijn kinderen of stiefkinderen;
(…)
2.9.
In het (derde) testament van vader van 23 juni 2017 staat onder meer het volgende:
I. INSTANDHOUDING
Onder (overigens) uitdrukkelijke instandhouding van mijn testamenten op elf oktober tweeduizend elf respectievelijk zeventien mei tweeduizend zestien (…) maak ik daarop de volgende wijziging(en) casu quo aanvulling(en).
II. WIJZIGING(EN)/AANVULLING(EN)
A.
Legaat:Ik legateer aan mijn drie kinderen, gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel en met plaatsvervulling als hierna bij de erfstelling omschreven: (mijn aandeel in) de auto, merk BMW, type 23, met kenteken [kenteken] .
Ik verzoek en leg zo nodig de last op om in het geval mijn echtgenote na mij overlijdt dit legaat zo spoedig mogelijk na mijn overlijden af te geven.
Ik herroep hetgeen in het hiervoor sub I als laatstgemelde testament onder A is omschreven (erfstelling) en bepaal thans als volgt:Onterving:
Ik onterf mijn drie kinderen alsmede hun eventuele afstammelingen (zulks gelet op het disrespect dat zij jegens mij en mijn echtgenote tonen).Erfstelling:
Met inachtneming van gemelde onterving en onder bezwaar van gemeld legaat, benoem ik tot mijn enige erfgenamen mijn echtgenote en haar kinderen, tezamen en voor gelijke delen en met plaatsvervulling en aanwas als verder in het hiervoor sub I als eerste genoemde testament is omschreven.
2.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben bij akten van respectievelijk 31 januari 2022 en 5 april 2022 de nalatenschap van vader beneficiair aanvaard.
2.11.
Blijkens de verklaring van executele van 23 februari 2022 heeft [gedaagde] haar benoeming tot executeur aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] . vorderen na wijziging van eis dat de rechtbank zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Inzake moeders nalatenschap:
a. [gedaagde] veroordeelt tot onmiddellijke uitbetaling van moeders erfdelen aan [eiser sub 1] een bedrag van € 61.292,00 en aan [eiser sub 2] een bedrag van € 61.499,00;
Inzake vaders nalatenschap:
Primair:
voor recht verklaart dat testament (3) van vader, van 23 juni 2017, nietig is wegens strijd met de wet; dat hierdoor te gelden heeft testament (1) en testament (2) van vader;
Subsidiair:voor het geval de rechtbank testament (3) wel geldig acht:
[gedaagde] veroordeelt tot afgifte van een boedelbeschrijving van vaders nalatenschap, en voor zoveel nodig het verstrekken van inzage en afschrift van bescheiden ter vaststelling van de legitimaire massa, binnen vier weken na datum vonnis;
[gedaagde] veroordeelt tot (vervangende) schadevergoeding ten bedrage van € 16.000,00 aan [eisers] . als legatarissen van de BMW van hun moeder;
Primair en subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten van het onderhavige geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] ., dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] . in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De nalatenschap van moeder
4.1.
[eisers] . vorderen inzake de nalatenschap van moeder dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot onmiddellijke uitbetaling van moeders erfdelen, zijnde aan [eiser sub 1] een bedrag van € 61.292,00 en aan [eiser sub 2] een bedrag van € 61.499,00.
4.2.
[gedaagde] voerde in eerste instantie (onder meer) aan dat van uitbetaling van de erfdelen van moeder aan [eisers] . nog geen sprake kon zijn, omdat daarover afspraken zijn gemaakt tussen vader en zijn drie kinderen in de verdelingsovereenkomst van 22 november 2004. In de conclusie van dupliek heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat de woning aan de [woonhuis] in de verkoop stond.
4.3.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling verklaard, hetgeen ook is vastgelegd in het aan partijen reeds toegestuurde (verkorte) proces-verbaal, dat de woning is verkocht en dat zij na de levering van de woning op 4 januari 2023 de vordering met betrekking tot de nalatenschap van moeder, zoals vastgelegd in de verdelingsovereenkomst, aan [eisers] . zal uitbetalen. De rechtbank stelt daarmee vast dat dit geschilpunt tussen partijen geen beoordeling meer behoeft en zal de vordering van [eisers] . op dit punt dan ook afwijzen.
De nalatenschap van vader
4.4.
[eisers] . vorderen inzake de nalatenschap van vader primair dat de rechtbank voor recht verklaart dat het derde testament van vader, van 23 juni 2017, nietig is wegens strijd met de wet en dat dat hierdoor het eerste testament van 11 oktober 2011 en het tweede testament van 17 mei 2016 te gelden hebben. Daarnaast vorderen [eisers] . subsidiair – verkort weergegeven – dat indien wordt geoordeeld dat het derde testament wel geldig is, [gedaagde] wordt veroordeelt tot afgifte van een boedelbeschrijving en tot (vervangende) schadevergoeding ten bedrage van € 16.000,00 aan [eisers] . als legatarissen van de BMW van hun moeder.
4.5.
Volgens [eisers] . is het testament van 23 juni 2017 nietig omdat vader alleen de stiefkinderen tezamen met [gedaagde] als erfgenamen heeft benoemd en daarbij de wettelijke verdeling van toepassing heeft verklaard. Voor een geldige wettelijke verdeling dient volgens [eisers] . echter altijd ten minste één kind ook erfgenaam te zijn.
4.6.
[gedaagde] voert aan dat [eisers] . in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij niet in persoon gedagvaard had moeten worden maar in haar hoedanigheid van executeur. Daarnaast betoogt [gedaagde] dat sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding en dat alle erfgenamen in het geding hadden behoren te worden betrokken, hetgeen niet is gebeurd.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de testamenten van vader blijkt dat hij [gedaagde] heeft benoemd tot executeur in zijn nalatenschap. Dit heeft hij gedaan in het tweede testament van 17 mei 2016. In zijn derde testament van 23 juni 2017 heeft vader daar geen wijziging in aangebracht. [gedaagde] heeft haar benoeming tot executeur blijkens de verklaring van executele van 23 februari 2022 aanvaard.
4.8.
[eisers] . hebben de nalatenschap blijkens akten van 31 januari 2022 en 5 april 2022 beneficiair aanvaard. Artikel 4:149 lid 1 sub d BW bepaalt dat in dat geval de taak van de executeur in beginsel eindigt. Artikel 4:202 lid 1 sub a BW bepaalt echter dat de nalatenschap wordt vereffend wanneer zij door een of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard,
tenzijer een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. [gedaagde] heeft onweersproken verklaard dat de nalatenschap positief is, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. Dit betekent dat de taak van [gedaagde] als executeur niet is beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde] dan ook in haar hoedanigheid van executeur moeten worden gedagvaard.
4.9.
Anders dan [eisers] . hebben gesteld, waren zij op de hoogte van de benoeming van [gedaagde] tot executeur. [eisers] . hebben immers zelf bij dagvaarding het tweede testament van vader van 17 mei 2016 overgelegd waarin [gedaagde] tot executeur is benoemd. In de aan [eisers] . verstrekte kopie van dit testament is dit gedeelte van de tekst voor hen zichtbaar. In het derde testament van 23 juni 2017, dat volledig aan [eisers] is verstrekt en ook door hen bij dagvaarding is overgelegd, heeft vader geen wijziging in de executeursbenoeming aangebracht.
4.10.
De rechtbank gaat verder voorbij aan de op de mondelinge behandeling ingenomen stelling van [eisers] . dat zij, voor zover van belang, hebben bedoeld [gedaagde] ook in haar hoedanigheid van executeur te dagvaarden. Bij de vermelding van de [gedaagde] in de dagvaarding staat immers niet dat zij wordt gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur. De inhoud van de dagvaarding bevat ook geen aanwijzing dat [gedaagde] ook als executeur wordt aangesproken. Gelet op het door [gedaagde] bij antwoord ingenomen standpunt hierover had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eisers] . gelegen om bij repliek duidelijk te maken dat zij [gedaagde] (ook) in haar hoedanigheid van executeur hebben gedagvaard. Dit hebben zij nagelaten.
Omdat niet duidelijk is dat [gedaagde] in rechte als executeur wordt aangesproken, wordt zij in haar procesbelang geschaad. Er bestaat daarom geen aanleiding ervan uit te gaan dat de vorderingen worden geacht te zijn ingesteld tegen [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van vader.
4.11.
Gezien het voorgaande zullen [eisers] . in de vorderingen met betrekking tot de nalatenschap van vader niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.12.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. De vorderingen van [eisers] . inzake de nalatenschap van vader betreffen naar het oordeel van de rechtbank een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (een “processueel ondeelbare rechtsverhouding”). Dat betekent dat de rechtbank de beslissing over die verdeling slechts kan geven in een geding waarin allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn. De rechterlijke beslissing bindt hen dan allen. Wanneer een partij een dergelijke beslissing wil uitlokken, dienen dan ook alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te worden geroepen (vgl. onder meer HR 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0405, NJ 1992/34). Dat betekent dat ook de zus van [eisers] . ( [gedaagde] ) in het geding had moeten worden betrokken. Nu [eisers] . gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in de vorderingen inzake de nalatenschap van vader, ziet de rechtbank geen aanleiding om [eisers] . op de voet van artikel 118 Rv in de gelegenheid te stellen om [gedaagde] alsnog in het geding te betrekken, zoals door [eisers] . is verzocht.
Proceskosten
4.13.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding [eisers] . - in afwijking van gebruikelijke compensatie van proceskosten in erfrechtzaken - in de proceskosten te veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.689,00
(3,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.775,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
Inzake de nalatenschap van moeder
5.1.
wijst de vordering onder 3.1.a af;
Inzake de nalatenschap van vader
5.2.
verklaart [eisers] . niet-ontvankelijk in hun vordering onder 3.1.b, c en d;
5.3.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.775,00,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
598