ECLI:NL:RBNNE:2022:488

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
18/270188-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van stiefdochter met dwang en bewijsminimum

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting van zijn stiefdochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het seksueel binnendringen van de vagina van de stiefdochter, waarbij dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht werd vastgesteld. De feiten vonden plaats in de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 oktober 2018 in Sappemeer, gemeente Midden-Groningen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank overwoog dat de verdachte geestelijk overwicht had op de aangeefster, gezien het leeftijdsverschil van meer dan dertig jaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 dag op, naast een taakstraf van 150 uren, en wijkt daarmee sterk af van de gebruikelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging in dergelijke zaken. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er sprake was van tijdsverloop sinds de aangifte. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de aangeefster, maar besloot tot een milde straf gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/270188-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Scheffers, advocaat te Hoogezand. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
-het overhoeds vastpakken en naar zich toetrekken van die [slachtoffer] en/of
-een arm om die [slachtoffer] heenleggen en/of het vasthouden van die [slachtoffer] en/of
-het uitoefen van (geestelijk) overwicht over die [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,te weten het
(onverhoeds) brengen van een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] ; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten,
-het overhoeds vastpakken en naar zich toetrekken van die [slachtoffer] en/of
-een arm om die [slachtoffer] heenleggen en/of het vasthouden van die [slachtoffer] en/of
-het uitoefen van (geestelijk) overwicht over die [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) wrijven over de blote vagina van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De bestanddelen binnendringen en dwang worden door verdachte ontkend en kunnen niet worden bewezen, nu ten aanzien van deze bestanddelen het bewijsminimum niet wordt
gehaald. Dat er sprake was van binnendringen en dwang blijkt alleen uit de verklaring van aangeefster en dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat de verklaring van de moeder van aangeefster dit niet anders maakt, omdat deze verklaring afkomstig is uit dezelfde bron, te weten de verklaring van aangeefster.
Ten aanzien van de dwang heeft de raadsman onder verwijzing naar jurisprudentie daarnaast nog aangevoerd dat feitelijk overwicht op zichzelf onvoldoende is om dwang bewezen te kunnen verklaren. Ook blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat het wrijven over de vagina tegen de wil van aangeefster is gebeurd.
Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat de aangifte uit wraak is gedaan. Met dergelijke aangiftes moet behoedzaam worden omgegaan, omdat in zulke gevallen de feiten soms worden verdraaid of aangezet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 februari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben de stiefvader van [slachtoffer] en ik ben meer dan 30 jaar ouder dan zij. [slachtoffer] kwam thuis naast me zitten op de bank en we keken tv. Ik had haar met mijn hand vast en mijn hand viel op haar schoot. Ik begon te friemelen en op den duur zat ik met mijn hand in haar broek. Ik heb met mijn vingers over de blote vagina van [slachtoffer] gewreven. Ik ben ook een klein stukje tussen haar schaamlippen geweest. Daarna zei [slachtoffer] dat ze naar de wc moest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 9 september 2019, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier met nummer 2019173458 d.d. 27 oktober 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Vanaf 2013 is [verdachte] mijn stiefvader. Het gebeurde in oktober 2018, het was op een zaterdag in Sappemeer. [verdachte] en ik waren alleen thuis. Wij zaten beneden op de bank tv te kijken. Hij vroeg mij of ik tegen hem aan wilde liggen. Ik wilde dit niet. Hij pakte mij toen vast bij mijn schouders. Hij dwong mij er een beetje toe. Toen trok hij mij naar zich toe. Mijn armen had hij vast met een arm. De andere hand ging langs mijn broek. Die hand ging vervolgens weer terug. Toen ging hij met die hand in mijn broek. Toen ging hij met twee vingers in mijn vagina en ging met zijn vingers rondjes draaien. Dat voelde ik. Ik probeerde los te komen maar dat lukte mij niet. Uiteindelijk heb ik gezegd dat ik naar de wc moest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens het tweede lid van art. 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze zogeheten 'unus testis, nullus testis'- bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster over gegaan is tot het doen van aangifte omdat zij boos was op verdachte over een kwestie die speelde kort voor de aangifte en die los stond van de aan de verdachte verweten feiten. Aangeefster vond dat de waarheid over hem dan nu maar bekend moest worden. Dat boosheid over een andere kwestie voor aangeefster (mede) aanleiding was om na enig tijdverloop aangifte te doen maakt niet dat de aangifte daarmee reeds als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. Wel dient er behoedzaam mee omgegaan te worden. Nu de rechtbank – afgezien van de ontkennende verklaring van verdachte- in het dossier geen aanknopingspunten ziet die op voorhand doen twijfelen aan het waarheidsgehalte van de door aangeefster afgelegde verklaring heeft zij deze aangifte gebezigd voor het bewijs.
Aangeefster heeft ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handeling heeft plaatsgevonden verklaard dat deze plaatsvond op de bank terwijl verdachte en zij televisie aan het kijken waren. Verdachte vroeg haar of zij tegen hem aan wilde liggen, maar dat wilde ze niet. Toen pakte verdachte haar vast en legde haar tegen zich aan. Hij had haar armen vast met één arm en met de hand van de andere arm ging hij in haar broek. Daarbij is verdachte met twee vingers in haar vagina geweest. Aangeefster probeerde los te komen, maar dat lukte haar niet. Uiteindelijk heeft zij gezegd dat zij naar de wc moest en liet verdachte haar gaan. Naar het oordeel van de rechtbank vinden de door aangeefster genoemde feiten en omstandigheden voldoende steun in de verklaring van verdachte zelf. Zo heeft verdachte onder andere verklaard dat hij met aangeefster tv keek op de bank en haar met zijn hand vast had. Hij wreef op een gegeven moment met zijn andere hand over haar broek en al snel zat hij met zijn hand in haar broek. Hij heeft toen met zijn vingers over de blote vagina van aangeefster gewreven. Daarbij kwam hij ook een klein beetje tussen de schaamlippen. Het stopte doordat aangeefster zei dat zij naar het toilet moest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn vingers is binnengedrongen in de vagina van aangeefster.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of kan worden bewezen dat er sprake was van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het zonder toestemming of aankondiging plotseling met de vingers binnendringen van de vagina levert dwang op in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op het onverhoedse karakter daarvan. Daar komt bij dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte geestelijk overwicht had op aangeefster, nu verdachte haar ruim dertig jaar oudere stiefvader is. Tot slot acht de rechtbank van belang dat dat verdachte, zoals hij zelf ook heeft verklaard, een arm om aangeefster heeft heen gelegd en haar heeft vastgehouden.
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in oktober 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen door andere feitelijkheden, te weten
-het overhoeds vastpakken en naar zich toetrekken van die [slachtoffer] en
-een arm om die [slachtoffer] heenleggen en het vasthouden van die [slachtoffer] en
-het uitoefen van geestelijk overwicht over die [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het onverhoeds brengen van vingers in de vagina van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

PrimairVerkrachting

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijk deel moet de bijzondere voorwaarde van een ambulante behandeling worden verbonden, ook al heeft de reclassering dit niet geadviseerd. Gedacht kan worden aan een behandeling die ziet op cognitieve vaardigheden. Uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen inzicht heeft in welk gedrag gepast is. Daarbij komt dat de kans aanzienlijk is dat verdachte opnieuw een partner krijgt die kinderen heeft.
Voor de hoogte van de eis heeft de officier van justitie gekeken naar de richtlijnen van het openbaar ministerie die zien op verkrachting. Gelet op de aard van de verkrachting is de officier naar beneden afgeweken van deze richtlijnen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast is er sprake van tijdsverloop in deze zaak, nu de aangifte in 2019 is gedaan.
Met de reclassering is de raadsman van mening dat de kans op herhaling laag is en dat daarom een ambulante behandeling van verdachte niet noodzakelijk is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een taakstraf aan verdachte op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering d.d. 8 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn 18-jarige stiefdochter. Op een avond waarop verdachte alleen met haar thuis was, is hij met zijn vingers binnengedrongen in haar vagina. Verdachte maakte al jaren deel uit van het gezin bestaande uit aangeefster en haar moeder.
Verdachte heeft, als stiefvader, misbruik gemaakt van zijn stiefdochter en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lusten en heeft totaal geen oog gehad voor de belangen van zijn stiefdochter. De verkrachting heeft plaatsgevonden in de huiskamer van hun woning, een plaats waar aangeefster zich veilig moest kunnen voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten de gevolgen vaak niet meer helemaal te boven komen. De rechtbank rekent dit verdachte aan, te meer nu hij hiervoor niet de volledige verantwoordelijkheid heeft genomen.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er ook rekening mee dat, hoewel sprake is van een ernstig delict, verdachte geen excessief geweld heeft gebruikt. Daarnaast is er sprake van seksueel binnendringen met vingers in plaats van met een geslachtsdeel. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat er sprake is van enig tijdsverloop. Tot slot is het de rechtbank ter terechtzitting duidelijk geworden dat verdachte uiteindelijk de impact van zijn handelen wel heeft overzien.
Alles afwegende zal de rechtbank dan ook sterk afwijken van de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert voor verkrachting. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een dag. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uren.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen laag is. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies en/of toezicht niet geïndiceerd zijn. Gelet op dit advies van de reclassering zal de rechtbank aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel opleggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 242 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. J. Edgar, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2022.
Mrs. Tapper-Wessels en Edgar zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.