ECLI:NL:RBNNE:2022:4873

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
18-327475-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het jeugdstrafrecht bij poging tot doodslag en bedreiging met een wapen

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, het dragen van een mes en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 december 2021 in Assen met een bijl op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een (gecompliceerde) botbreuk. De rechtbank verwierp het verweer van putatief noodweer, omdat er geen situatie was waarin de verdachte redelijkerwijs kon menen dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had, aangezien hij onder invloed van alcohol en drugs handelde en bewust een bijl meenam naar een mogelijke confrontatie.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een jeugddetentie van 298 dagen en legde een voorwaardelijke PIJ-maatregel op. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de adviezen van forensische deskundigen, die concludeerden dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een kans moest krijgen om zich te rehabiliteren en dat behandeling in een verplichtend kader noodzakelijk was. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/327475-21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/252831-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende [woonadres] , thans gedetineerd in de [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2022, 13 juli 2022 (na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 7 juni 2022 en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 6 juli 2022) en 8 december 2022.
Verdachte is op 2 juni 2022, 13 juli 2022 en 8 december 2022 verschenen, telkens bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 8 december 2022 vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/327475-21
1. hij op of omstreeks 4 december 2021 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) met een bijl in de richting van het hoofd en/of de nek en/of het (boven)lichaam van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2021, te Assen, in de gemeente Assen, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) botbreuk en/of verlies van gevoel in arm en/of een slagaderlijke bloeding, heeft toegebracht door met kracht met een bijl op/tegen de arm te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2021, te Assen, in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij verdachte, (met kracht) met een bijl in de richting van het hoofd en/of de nek en/of het (boven)lichaam, althans op/tegen de arm van die [benadeelde partij] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 hij op of omstreeks 4 december 2021 te Assen een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had heeft gedragen.
Parketnummer 18/252831-22
hij op of omstreeks 3 oktober 2022 te Assen, zijn moeder, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] en/of dreigend de woorden toe te voegen
  • "Dan steek ik je neer!", en/of
  • "Als ik weer vrij ben dan drinken we even een sterk bakje koffie en dan maak ik jullie af, ik pak julliealle twee!", en/of
  • 'Als ik geen voorwaarden zou hebben zou ik jullie nu al beiden hebben gepakt'."althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/327475-21 onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, en het onder 2 ten laste gelegde feit, het dragen van een wapen, alsmede voor het onder parketnummer 18/252831-22 ten laste gelegde feit, bedreiging.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/327475-21
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet goed is vast te stellen op welke manier en in welke richting verdachte met de kleine bijl heeft geslagen en of dat een door hem bewust aanvaarde aanmerkelijke kans op de dood van aangever tot gevolg had. De in het strafdossier aanwezige getuigenverklaringen bieden daartoe geen uitsluitsel. Uit de meeste verklaringen lijkt te volgen dat sprake was van een onderhandse beweging en niet duidelijk gericht naar aangevers hoofd of nek. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte richting vitale lichaamsdelen van aangever [benadeelde partij] uithaalde en dat er daarmee een aanmerkelijke kans op de diens dood bestond. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zware mishandeling, heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, het dragen van een wapen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat door verdachte het aangetroffen mes in een foedraal was gestoken en hij het mes op die manier in een nektasje bij zich droeg. Een dergelijke wijze van het bij zich dragen van het mes, kan niet worden aangemerkt als ‘dragen’ in de zin van artikel 27 lid 1 van de Wet wapens en munitie (hierna WWM). Immers, doordat het mes op zodanige wijze werd gedragen, kon verdachte het niet onmiddellijk gebruiken. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Parketnummer 18/252831-22
Ten aanzien van de bedreiging van de moeder van verdachte, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gescholden en dat hij om geld heeft gevraagd, maar heeft ontkend dat hij haar heeft bedreigd. Dat de verklaring van de zus van verdachte de verklaring van zijn moeder ondersteunt, ziet hij als loyaliteit van zijn zus richting zijn moeder. De verklaring van zijn moeder omtrent de bedreiging kan volgens verdachte worden verklaard doordat zijn moeder verdachte niet meer bij haar in huis wilde hebben.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/327475-21
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 2 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Op 4 december 2021 sloeg ik hem met de bijl. Ik was onder invloed van alcohol en drugs. Ik heb de bijl en het mes meegenomen omdat ik hoorde dat veel mensen zouden komen met wapens en ik had aanwijzingen dat onze groep aangevallen zou worden. Ik wilde daarmee de andere groep afschrikken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 december 2021,opgenomen op pagina 33 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021330991 d.d. 10 december 2021, inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] :
Op 4 december 2021, omstreeks 01.15 uur zijn wij met twee scooters en overige op de fiets naar het winkelcentrum aan de Nobellaan gegaan en gaan staan bij een steegje. Ik hoorde dat de lange jongen [verdachte] zou zijn. Voordat ik uitgesproken was zag ik dat hij in zijn rechterhand een bijl vast hield en deze omhoog tilde naast zijn hoofd. Ik zag dat dit een bijl was van ongeveer 40 cm lang en een hak gedeelte van ongeveer 15 centimeter. Ik zag dat deze jongen duidelijk uithaalde in de richting van mijn hoofd en met kracht een slaande beweging van boven naar beneden maakte. Ik kon met mijn linkerarm omhooghoudend mijn hoofd beschermen en voelde duidelijk de betreffende slag met de bijl tegen mijn linker onderarm terecht komen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 december2021, opgenomen op pagina 107 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Vervolgens zag ik dat die jongen met de bijl, uit het niets, terwijl het totaal niet nodig was, uithaalde en de bijl op [benadeelde partij] (noot griffier: [benadeelde partij] ) inhakte. Ik zag dat die jongen zijn rechterarm naar rechts bewoog en de bijl vervolgens met volle kracht richting de linkerkant van [benadeelde partij] zijn nek slingerde. Ik zag dat [benadeelde partij] , waarschijnlijk om zich te verdedigen, zijn linkerarm omhoog richting zijn gezicht bewoog. Als [benadeelde partij] de bijl niet met zijn linkerarm had afgeweerd, had de bijl waarschijnlijk de linkerkant van de nek of het hoofd van [benadeelde partij] geraakt.
4. Een geneeskundige verklaring, op 15 februari 2022 opgemaakt en ondertekend door T. de Jong,arts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel:
open breuk ellepijp links met peesletsel 3 dagen na letsel.
Overige van belang zijnde informatie:
operatie 7-12-2021 en op 20-12-2021 hechten pees en fixatie bot.
Geschatte duur van de genezing:
maanden
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2021,opgenomen op pagina 61 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] :
Verdachte [verdachte] werd bij zijn aanhouding aan een veiligheidsfouillering onderworpen. Hierbij werd in het nektasje gekeken dat verdachte droeg. In het tasje werd een mes in een foedraal aangetroffen. Ik zag dat het een mes betrof met een punt en twee snijdende zijdes. Ik zag dat het mes totaal ongeveer 225 mm lang is. Ik zag dat het lemmet 120 mm lang is en het heft 105 mm. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie IV onder 1° van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het navolgende naar voren:
Aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij de bijl met zijn arm wist af te weren voordat de bijl zijn hoofd zou kunnen raken. Volgens aangever richtte verdachte met de bijl op zijn hoofd. Dit wordt ondersteund door de getuige [getuige 1] die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met de bijl richting de nek van aangever sloeg en dat aangever zich afweerde met zijn arm. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij onder invloed van alcohol en drugs was ten tijde van het slaan met de bijl, zodat de rechtbank minder waarde hecht aan de verklaring van de verdachte bij de politie.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van aangever [benadeelde partij] zou kunnen intreden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de stelling van verdachte dat hij gericht op de onderarm van aangever sloeg, onvoldoende ondersteund door de inhoud van het strafdossier. Daarnaast kan het zijn dat door het alcohol- en drugsgebruik van verdachte zijn inschattingsvermogen hieromtrent is beïnvloed. Gelet op het feit dat verdachte welbewust een bijl heeft meegenomen naar een mogelijke confrontatie met de andere groep, onder invloed van alcohol en drugs was, en vervolgens met die bijl heeft geslagen in de richting van het hoofd van aangever, heeft verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam dat vitale functies herbergt. Dat aangever niet is geraakt op zijn hoofd, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest, maar aan het feit dat aangever [benadeelde partij] zich met zijn arm heeft proberen af te weren. Het onder 1 primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, het dragen van een wapen, overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 1 sub 10 van de WWM is bepaald dat met het ‘dragen’ van een wapen in de zin van WWM wordt bedoeld: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer. Met ‘vervoer’ wordt bedoeld: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend (artikel 1 sub 9 WWM).
Het mes dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had, was in een foedraal gestoken en is aangetroffen in een nektasje dat hij droeg. De rechtbank neemt in aanmerking dat een nektasje zodanig wordt gedragen, namelijk aan de voorzijde van het lichaam, dat men directe toegang heeft tot de inhoud ervan. Hoewel het mes in een foedraal was gestoken, had verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, doordat verdachte het mes aan de voorzijde van het lichaam bij zich had, directe toegang tot het mes. Hierdoor kon verdachte het mes aanwenden voor onmiddellijk gebruik. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft meegenomen omdat hij aanwijzingen had dat zijn groep zou worden aangevallen. Daaruit maakt de rechtbank op dat verdachte zichzelf met onder andere het mes wilde verdedigen. Verdachte had aldus niet de intentie om het mes enkel te vervoeren, maar om het ook daadwerkelijk te gebruiken indien dit (in de belevening van verdachte) nodig zou zijn. Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte zich met het mes op de openbare weg bevond, waardoor aan de vereisten van artikel 1 sub 10 WWM is voldaan. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/252831-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 oktober 2022,opgenomen op pagina 6 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022260302 d.d. 6 oktober 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op maandag 3 oktober 2022 had [verdachte] om 14:30 uur een afspraak met [naam] van de Reclassering. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij zich niet aan zijn voorwaarden hield, en dat dit de consequentie was. (…) Hij zei op een boze toon: “Jij gaat nu met mij in de auto naar de pinautomaat, jij gaat al het geld van de bank halen en aan mij geven.” Ik zag dat hij heel boos was, ik zag dat hij een soort waas voor zijn ogen had. Ik zag dit aan zijn blik, zijn houding en de manier waarop hij mij aankeek. Ik hoorde hem schreeuwen: “Dan steek ik je neer! (…)”
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 3 oktober 2022,opgenomen op pagina 12 en verder van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Vandaag was ik thuis samen met mijn moeder en mijn broer. (…) Ik zag dat mijn broer ook naar buiten kwam en ik hoorde hem zeggen tegen mijn moeder: “Ik steek je neer.”
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van aangeefster, de moeder van verdachte, en de verklaring van getuige [getuige 2] , zijn zus, te twijfelen. De stelling van de raadsvrouw dat enkel aangifte is gedaan om zorg te dragen dat verdachte uit het huis van moeder zou worden geplaatst, vindt geen steun in de inhoud van het strafdossier. Bovendien heeft aangeefster naast de aangifte een klacht ingediend
1, nu het een aangifte tegen haar zoon betreft. De rechtbank is op basis van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangeefster, zijn moeder, heeft bedreigd.

Bewezenverklaring

Parketnummer 18/327475-21
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 4 december 2021 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een bijl in de richting van het hoofd van die [benadeelde partij] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
verdachte op 4 december 2021 te Assen een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een mes waarvan het lemmet meer dan één snijkant had, heeft gedragen.
Parketnummer 18/252831-22
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 3 oktober 2022 te Assen, zijn moeder, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Dan steek ik je neer!”
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/327475-21
primair poging tot doodslag
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Parketnummer 18/252831-22
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is een beroep gedaan op putatief noodweer. Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte voelde zich bedreigd door het mes dat aangever [benadeelde partij] volgens verdachte in zijn linkerhand had en waarbij aangever riep: “chop me dan, chop me dan”. Hoewel er geen getuigen zijn die bevestigen dat aangever [benadeelde partij] een mes in zijn hand had, meent verdachte dat hij vanuit noodweer heeft gehandeld en dat hij in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Daarbij komt dat de groep tegenover verdachte een stuk groter was dan het groepje waarvan verdachte onderdeel was. De raadsvrouw heeft betoogd dat derhalve ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen wordt uitgesloten door de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Enkel getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aangever [benadeelde partij] als eerste naar voren stapte en ‘chop me dan, chop me dan’ riep, andere getuigen bevestigen dit niet. Verdachte is zelf ter plaatse gegaan met een bijl en een mes terwijl hij wist dat er een ruzie was en er een confrontatie zou kunnen ontstaan. Dat verdachte als eerste naar voren stapte met de bijl en dat aangever [benadeelde partij] de ruzie tussen de groepen vervolgens wilde de-escaleren, wordt door meerdere getuigen bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit niet dat er een situatie was ontstaan waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. De verdachte is derhalve strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummers
18/327475-21 onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, en het onder 18/252831-22 ten laste gelegde feit, bedreiging, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 291 dagen met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) wordt opgelegd waaraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in haar advies d.d. 24 november 2022. Voorts heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de hiervoor bedoelde bijzondere voorwaarden gevorderd.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/327475-21 onder 2 ten laste gelegde feit, het dragen van een wapen (zijnde een overtreding), heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft de raadsvrouw gepleit voor veroordeling tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van het voorarrest. Ten aanzien van het dragen van een wapen in de zin van de WWM heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht geen straf op te leggen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie dan wel voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, waaronder de klinische opname bij de [instelling 2] . Deze opname is voorzien voor 13 december 2022. De raadsvrouw heeft aan de rechtbank verzocht om bij vervroeging uitspraak te doen zodat verdachte per genoemde datum aldaar kan worden opgenomen. Een andere mogelijkheid om de klinische opname van verdachte met ingang van 13 december 2022 te realiseren, zou een schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van voornoemde datum kunnen zijn, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapporten en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 november 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft slachtoffer [benadeelde partij] met een bijl geslagen en gepoogd hem daarmee te doden. Naar eigen zeggen heeft verdachte bewust een bijl en een mes meegenomen naar een ruzie omdat hij had gehoord dat anderen, die bij deze ruzie betrokken waren, ook wapens mee zouden nemen. Slachtoffer [benadeelde partij] heeft getracht de ruzie tussen de twee groepen te deescaleren, maar heeft dit moeten bekopen met ernstig letsel aan zijn arm. Dit alles heeft blijkens de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring van slachtoffer [benadeelde partij] een grote impact op hem gehad en de gevolgen ervan ondervindt hij nog dagelijks. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte op de openbare weg een mes gedragen. Dit brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de openbare orde en individuele personen met zich.
Ten slotte heeft verdachte zijn moeder met de dood bedreigd. Dit is een ernstig feit dat gevoelens van onrust, angst en onveiligheid heeft opgeleverd. Uit het dossier volgt dat de moeder en zus van verdachte heel bang zijn geweest dat verdachte zijn bedreigingen zou uitvoeren. De rechtbank neemt in het nadeel van verdachte in aanmerking dat de voorlopige hechtenis van verdachte onder voorwaarden was geschorst op het moment dat hij zijn moeder bedreigde.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 30 mei 2022 van M.A. Westerborg, psychiater, die verdachte heeft onderzocht. Dit rapport houdt onder meer als conclusie het volgende in:
Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde was er bij verdachte sprake van een dreigende ontwikkeling bij een lichte verstandelijke beperking. Daarnaast is er ook sprake van het gebruik van alcohol en cannabis. Verdachte was ten tijde van het onder parketnummer 18/327475-21 bewezen verklaarde onder invloed van alcohol en cannabis. Door zijn licht verstandelijke beperking is verdachte niet in staat adequaat te reageren op situaties of deze goed in te schatten. De psychiater adviseert het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het rapport d.d. 26 mei 2022 van J. Husmann, GZpsycholoog. De GZ-psycholoog komt eveneens tot de conclusie dat het onder parketnummer 18/327475-21 ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het onder parketnummer 18/327475-21 bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De op te leggen straf en maatregel
De forensisch deskundigen Westerborg en Husmann komen in voornoemde rapporten tot het eensluidend advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte kan beter beschouwd worden als een jeugdige, ondanks zijn meerderjarige leeftijd. Daarnaast schatten de deskundigen de kans op recidive in als hoog. Om dit recidiverisico in te perken wordt behandeling onontbeerlijk geacht. Vanwege het tekortschietend probleembesef van verdachte, alsmede zijn neiging om de problematiek te bagatelliseren en normaliseren en ook vanwege zijn weerstand tegen bemoeienis van autoriteiten, dient behandeling in verplichtend kader plaats te vinden. Eerdere hulpverlening waarbij begeleiding of behandeling geboden werd in vrijwillig kader, hebben onvoldoende resultaat opgeleverd. Zijn gedragsproblemen zijn hierdoor niet verminderd en het delictgedrag is hiermee onvoldoende voorkomen. Van belang wordt geacht dat de geboden behandeling uitgevoerd wordt door professionals met een duidelijk forensische expertise. Ingeschat wordt dat met het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel deze behandeling wordt gewaarborgd.
De reclassering komt in haar rapport d.d. 24 november 2022 tot hetzelfde advies om, vanwege het cognitieve niveau van verdachte en het belang van een pedagogische aanpak, het jeugdstrafrecht toe te passen. Voorts adviseert de reclassering, in overeenstemming met de forensisch deskundigen, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, en de dadelijke uitvoerbaarheid van de daaraan verbonden voorwaarden en toezicht te bevelen.
Verdachte was 18 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De rechtbank heeft besloten om in dit geval, in navolging van het bovengenoemde adviezen van de forensisch deskundigen en de reclassering, van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende.
De feiten die de rechtbank bewezen heeft verklaard, betreffen ernstige feiten. In het bijzonder de poging tot doodslag rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte ervan wordt weerhouden dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, namelijk 298 dagen, passend en geboden. Bij het bepalen van het aantal dagen voorarrest heeft de rechtbank betrokken dat zij bij beslissing van 8 december 2022 de schorsing, met ingang van 13 december 2022, van de voorlopige hechtenis van verdachte heeft bevolen, teneinde mogelijk te maken dat verdachte met ingang van genoemde datum wordt opgenomen in de [instelling 2] voor klinische behandeling.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde poging tot doodslag een feit is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de forensisch deskundigen en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Daarmee is voldaan aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een kans moet worden geboden zich in te zetten om mee te werken aan zijn behandeling, zodat hij hulp krijgt bij zijn problematiek. Een voorwaardelijke PIJmaatregel biedt de meeste garanties voor het uitvoeren van de geïndiceerde behandeling en zal functioneren als ‘stok achter de deur’. Mocht verdachte zich aan de voorwaarden onttrekken of opnieuw strafbare feiten plegen, dan kan de behandeling in een verplicht kader worden voortgezet, dit in tegenstelling tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Daarom legt de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel op met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de hierna gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat, zoals reeds overwogen, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal gelet op artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht geen afzonderlijke straf of maatregel opleggen voor het onder parketnummer 18/327475-21 onder 2 bewezen verklaarde feit.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.211,64 ter vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en vatbaar is voor toewijzing.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de nog te maken kosten over 2023 onvoldoende zijn onderbouwd,
aangezien nog niets bekend is over het verdere traject van het herstel. De € 385,00 eigen bijdrage over 2023 zal daarom moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat deze nietontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er te weinig bekend is over de gevolgen op de langere termijn en de beperkingen die de verwonding van benadeelde met zich meebrengt.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/327475-21, onder 1 bewezen verklaarde. Gelet op de aard van het letsel is de verwachting redelijk dat ook in het jaar 2023 medische kosten zullen worden gemaakt. De vordering zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 december 2021.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de benadeelde partij ingediende vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Hoewel de gevolgen op de langere termijn niet bekend zijn, heeft de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank deze post voldoende concreet onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 12.500,00 aan schadevergoeding dan ook in zijn geheel toewijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 13.711,64 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 december 2021.
De rechtbank stelt de bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen gijzeling op nihil.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/327475-21 onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/252831-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 298 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op aan verdachte de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Zuidlaren of eensoortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering
. (Deze opname is reeds gerealiseerd met ingang van 13 december 2022 door middel van een schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.)De opname duurt zolang de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
dat de veroordeelde zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door de polikliniek van deVerslavingszorg Noord Nederland (VNN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde zich, indien geïndiceerd, ambulant laat begeleiden door Humanitas Homerun ofsoortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich hierbij aan de gemaakte afspraken;
dat de veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen ofmaatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter de reclassering nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
dat de veroordeelde geen harddrugs gebruikt en medewerking verleend aan controle op dit verbod.De controle geschiedt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Met betrekking tot het gebruik van softdrugs houdt de veroordeelde zich aan de afspraken, ook als dat een verbod inhoudt;
dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en medewerking verleend aan urine- en ademonderzoek(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met[benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
dat de veroordeelde dagbesteding in de vorm van opleiding of (vrijwilligers)werk heeft;
dat de veroordeelde inzicht geeft in zijn sociale netwerk;
dat de veroordeelde zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van dereclassering.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering (Van Swietenlaan 23 te Groningen, telefoonnummer 050-3144211), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meervingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft met ingang van heden op het onder parketnummer 18/327475-21 met ingang van 13 december 2022 geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van parketnummer 18/327475-21 feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
13.711,64(zegge:
dertienduizend zevenhonderdelf euro en vierenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2021.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 13.711,64 (zegge: dertienduizend zevenhonderdelf euro en vierenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2021. Dit bedrag bestaat uit € 1.211,64 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. R. Depping en mr.
Th. A. Wiersma, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2022.
Mr. M.A.A. van Capelle en mr. Th. A. Wiersma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 3 oktober 2022, opgenomen op pagina 10 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022260302 d.d. 6 oktober 2022.