ECLI:NL:RBNNE:2022:4871

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
18-089325-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak met meerdere tenlastegelegde feiten waaronder mishandeling, bedreiging en overtredingen van de Wegenverkeerswet

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging met een vuurwapen, en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De zaak kwam ter terechtzitting op 8 december 2022, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. M.A.E. Dekens, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. J.G.F. van Boven. De tenlastelegging omvatte onder andere het richten van een vuurwapen op slachtoffers, het bedreigen van hen, en het rijden zonder rijbewijs na een verkeersongeval. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging, en dat hij in het bezit was van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 316 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de ene benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard en de andere werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/089325-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
verblijvende aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 april 2022 te Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door (meermalen) te slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of in de zij, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 7 april 2022 tot en met 8 april 2022 te Emmen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- ( meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend vuurwerp, op die [slachtoffer 1] te richten en/of
- ( vervolgens) met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend vuurwerp te schieten langs die [slachtoffer 1] , althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
- een (vlees)mes op het hoofd en/of op de keel van die [slachtoffer 1] te drukken en/of
- met een hand de keel van die [slachtoffer 1] dicht te drukken;
3
hij op of omstreeks 8 april 2022 te Emmen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 knalpatronen van het kaliber 9mm PAK voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 8 april 2022 te Emmen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- ( meermalen) in/met een personenauto met hoge snelheid op die [slachtoffer 2] af te rijden en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend vuurwerp, op die [slachtoffer 2] te richten en/of (vervolgens) door te laden en/of
- ( daarbij) "neger" te zeggen;
5
hij op of omstreeks 8 april 2022 te Emmen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Ford Fusion) heeft gereden op de weg, de Haar en/of Laan van het Kinholt en/of Houtweg en/of een of meer andere wegen te Emmen zonder dat aan hem door de
daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
6
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Emmen op/aan de kruising van de Houtweg en de Haar, op of omstreeks 8 april 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3]
) letsel en/of schade was toegebracht;
7
hij op of omstreeks 8 april 2022 te Emmen, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was
bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoekgegeven aanwijzingen en/of
als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de bewijsbaarheid van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de aangifte van aangever [slachtoffer 2] en uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte aangever heeft bedreigd door met hoge snelheid op aangever af te rijden, een vuurwapen op aangever te richten en daarbij “neger” tegen hem te zeggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat tegenover de verklaringen van aangever en van zijn vriendin de verklaringen van verdachte en zijn vriendin staan. Het strafdossier omvat geen bewijsmiddelen die de verklaringen van aangever en zijn vriendin ondersteunen.
De raadsvrouw heeft eveneens ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Tegen een bewezenverklaring van de onder 1, 3, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Naast de aangifte van [slachtoffer 2] bevat het strafdossier onvoldoende steunbewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft bedreigd. Verdachte heeft bekend dat hij “neger” heeft geroepen naar aangever [slachtoffer 2] . Dat maakt dat dat onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is die enkele uitlating naar haar aard niet als bedreigend aan te merken. Hierdoor is niet voldaan aan het bewijsminimum en zal de rechtbank verdachte van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.
De rechtbank acht de onder 1, 3, 5, 6 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2022;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 58 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022087533 van 9 mei 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2022, opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 28 april 2022, opgenomen op pagina 96 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 21 april 2022 genomen op pagina 221 en verder van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 202 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht de onder 2 en 7 ten laste gelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 58 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
De volgende ochtend, 7 april. Ik zag toen dat [verdachte] onze slaapkamer binnen kwam lopen. Ik lag samen met [naam] in een stapelbed. Ik zag dat [verdachte] over [naam] heen boog en een mes in zijn rechterhand vasthield. Dit was zo'n groot vlees mes. Het lemmet was zilver van kleur en de handvat was zwart van kleur. Ik voelde de punt van het mes op mijn hoofd drukken. Vervolgens zette [verdachte] het mes op mijn keel. Hij kneep met zijn linkerhand mijn keel dicht. Ik kreeg hierdoor geen lucht meer. Ik zag en voelde dat hij met zijn rechterhand het snijgedeelte van het mes op mijn keel zette. (…)
Ik zat op de bank en [verdachte] stond aan de andere kant van de salontafel. Hij richtte het vuurwapen op mij en hij vroeg nogmaals of ik seks had gehad met [naam] . Ik hoorde en zag dat [verdachte] toen schoot met het vuurwapen. Ik zag dat hij het vuurwapen links langs mij heen richtte en hij schoot in de richting van de gangdeur. [verdachte] trok vervolgens weer zijn vuurwapen en richtte dat op mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 april 2022 opgenomen op pagina 115 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Vandaag had [verdachte] weer bier gedronken. Rond twaalf uur had hij genoeg bier gedronken en richtte hij een pistool naar [naam] en beschuldigde [naam] van liegen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2022 opgenomen op pagina 85 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten Gortmaker en Bruinsma:
Vervolgens zijn we kort in gesprek gegaan met [naam] . Ze verklaarde aan ons dat het donderdag op vrijdag was toen ze met [naam] in bed lag. [verdachte] was agressief binnen gekomen en had een mes in zijn handen. Toen [verdachte] binnen was gekomen ging [naam] half zitten op bed. Ik zag dat [verdachte] een koksmes in zijn handen had en dit tegen de keel van [naam] aan zette en [naam] iets naar achteren drukte. (…)
Vervolgens liep [verdachte] weg en hoorde ik dat hij [naam] riep. [naam] is er toen heen gegaan. Vlak daarna hoorde ik een schot van het pistool.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 april 2022, opgenomen op pagina 156 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van P.M. Hiariej:
Donderdagavond 7 april 2022 op vrijdagochtend 8 april 2022 tussen 23.00 uur en 00.00
uur hadden de bewoners van nummer 91 weer een flinke woordenwisseling beneden in hun
woning en in de hal. Ik hoorde dat hij thuis kwam. Ik hoorde vervolgens twee doffe klappen. Ik hoorde: "Doef, doef". Ik besefte dat [verdachte] met een wapen geschoten had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 8 april 2022, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Voorafgaand aan deze voorgeleiding heb ik, gelet op artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte [verdachte] het bevel gegeven om mee te werken aan een ademtest en speekseltest. Ik heb op vrijdag 8 april 2022 om 20.45 uur dit bevel
gegeven. Daarnaast heb ik uitgelegd dat hij wel op dit moment mee moet werken aan mijn bevel voor de ademtest en speekseltest. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij niet mee wilde werken. Ik hoorde hem vragen wat er dan zou gebeuren. Ik heb gezegd dat het niet meewerken aan dit bevel, wordt gezien als een weigering. Ik zag en hoorde [verdachte] vervolgens lachen. Ik hoorde hem zeggen dat dat hem niks deed. Ik heb nogmaals het bevel gegeven om mee te werken. Ik hoorde [verdachte] daarop wederom zeggen dat hij daar niet aan mee wilde werken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2022, opgenomen op pagina 221 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op vrijdag 8 april 2022 om 19:10 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, De Haar, Emmen. Op het kruispunt is dusdanig hard gereden door verdachte [verdachte] dat er een botsing tussen 2 personenauto's heeft plaatsgevonden. De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, bleek uit: verdachte [verdachte] riep: "Ik ga nergens aan mee werken." en ging vervolgens fysiek de confrontatie aan met ons. Ook in de cellengang ging verdachte [verdachte] wederom fysiek de confrontatie aan met de arrestantenwacht. (…)
Na vordering van hovj [verbalisant] , uitleg van de consequenties, weigerde verdachte [verdachte]
mee te werken aan een bloedonderzoek.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht de hiervoor genoemde verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en getuige [naam] betrouwbaar. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van aangever [slachtoffer 1] op essentiële onderdelen overeenkomt met de verklaring van getuige [naam] . Bovendien zijn voornoemde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank voldoende consistent en gedetailleerd. Bovendien is gebleken dat verdachte op 8 april 2022 een gaspistool voorhanden heeft gehad (feit 3).
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 en 7 ten laste gelegde feiten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3, 5, 6 en 7 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
verdachte op 6 april 2022 te Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen te slaan op het hoofd en in het gezicht en in de zij van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op meer momenten in de periode van 7 april 2022 tot en met 8 april 2022 te Emmen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- een vuurwapen, op die [slachtoffer 1] te richten en
- met een vuurwapen te schieten langs die [slachtoffer 1] en
- een (vlees)mes op de keel van die [slachtoffer 1] te drukken en
- met een hand de keel van die [slachtoffer 1] dicht te drukken;
3
verdachte op 8 april 2022 te Emmen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm PAK zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 knalpatronen van het kaliber 9mm PAK voorhanden heeft gehad;
5
verdachte op 8 april 2022 te Emmen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Ford Fusion) heeft gereden op de weg, de Haar te Emmen zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
6
verdachte, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Emmen op de kruising van de Houtweg en de Haar, op 8 april 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer 3] schade was toegebracht;
7
verdachte op 8 april 2022 te Emmen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
5. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
6. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
7. overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 164 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de daarbij op te leggen voorwaarden en toezicht gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde overtreding heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen. Daarnaast acht de raadsvrouw de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht niet noodzakelijk. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan de voorwaarden. Ten aanzien van de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog d.d. 7 september 2022 en de reclassering d.d. 2 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder begaan
Verdachte heeft [slachtoffer 1] mishandeld door hem in het gezicht en in zijn zij te slaan, hetgeen tot pijn en letsel heeft geleid. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer.
Bovendien heeft verdachte een vuurwapen op slachtoffer [slachtoffer 1] gericht, in zijn richting geschoten en een mes op zijn keel gedrukt. Dit moeten voor het slachtoffer angstige en aangrijpende gebeurtenissen zijn geweest.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen, te weten een gaspistool, en munitie voorhanden gehad. De rechtbank is van oordeel dat het bezit van een dergelijk wapen onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte ook daadwerkelijk is overgegaan tot gebruik van een wapen, zij het in de vorm van een bedreiging.
Door zonder rijbewijs een personenauto te besturen, een ongeval te veroorzaken en de plaats van het ongeval te verlaten en vervolgens de medewerking aan een adem- en bloedonderzoek te weigeren heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet door had dat er van hem werd verlangd dat hij zijn medewerking zou verlenen aan een adem- en bloedonderzoek, acht de rechtbank niet waarschijnlijk gelet op het relaas van de verbalisanten die de medewerking van verdachte hebben gevorderd. De rechtbank zal het verzoek van de raadsvrouw om dit in strafverminderende zin mee te wegen dan ook niet honoreren.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om ernstige feiten en rekent verdachte dit alles in grote mate aan.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft gelet op de rapportage d.d. 7 september 2022, opgemaakt door drs. C.M. Hopman-van Emmerik, psycholoog. Psycholoog Hopman komt tot de conclusie dat verdachte is opgegroeid in een zeer onveilig, verwaarlozend en invaliderend gezinssysteem, waarin sprake was van overmatig alcoholgebruik en geweld. Traumatische ervaringen hebben geleid tot een posttraumatische stressstoornis. Bovendien is er sprake van een lang bestaande stoornis in het gebruik van diverse middelen. Verdachte heeft een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, een matige stoornis in het gebruik van cannabis en stimulantium (cocaïne). Daarnaast is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken, zwakbegaafdheid een ongespecificeerde aandacht/deficiëntie hyperactiviteit stoornis. Verdachte is minder dan de gemiddelde mens in staat zijn keuzes te bepalen waaronder hulp zoeken en stoppen met gebruik of onttrekken aan een situatie. Gezien het feit dat de problematiek van structurele aard is, was hier ook sprake van tijdens het plegen van de strafbare feiten. Psycholoog Hopman adviseert de rechtbank om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog volgen en komt daarmee tot het oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 2 december 2022. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als hoog en acht een behandeling binnen een klinische setting noodzakelijk. Verdachte is gemotiveerd voor een behandeling en verblijft sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in de Piet Roordakliniek te Zutphen. De reclassering heeft een deels voorwaardelijke straf geadviseerd waarbij de klinische opname wordt voortgezet in de vorm van een bijzondere voorwaarde.
Strafoplegging
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 316 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Hierbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd en hierna in het dictum opgenomen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting om het locatieverbod met elektronische monitoring als bijzondere voorwaarden op te nemen.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Het recidivegevaar wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondervangen door de op te leggen voorwaarden bij een voorwaardelijke detentie.
Ten aanzien van de overtreding, onder 5 bewezen verklaard, zal de rechtbank geen straf of maatregel opleggen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 2.750 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2.
[slachtoffer 3], tot een bedrag van tussen de € 1.500,00 – € 2.000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] vatbaar is voor toewijzing. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van [slachtoffer 2] enkel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
[slachtoffer 3]
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 7, 107, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 6 en 7 tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 316 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, Amerikaweg 3a, 9407 TJ te Assen (telefoonnummer: 088-8041103). De veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
2. dat de veroordeelde verblijft in FVK Piet Roordakliniek, Verlengde Ooyershoekseweg 30, 7207 BJ te Zutphen. De opname duurt zolang de reclassering noodzakelijk acht, doch maximaal een jaar. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Indien de reclassering een overgang naar een meer open kliniek, zoals een FPA, ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. dat de veroordeelde zich, zodra de klinische behandeling is beëindigd, ambulant laat behandelen door een ander door de reclassering te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde, na de klinische behandeling, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle geschiedt met urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
6. dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1996, en [naam] , geboren op [geboortedatum] 2001, zolang het openbaar ministerie dit verbod noodzakelijk acht;
7. dat de veroordeelde in de kliniek en begeleid wonen dagbesteding volgt, indien de instelling dat noodzakelijk acht;
8. dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
9. dat de veroordeelde zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het openbaar ministerie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van feit 5:

bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van parketnummer 18/089325-22, feit 3:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] zijn eigen proceskosten draagt.
Ten aanzien van parketnummer 18/089325-22, feit 6:
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] af.
Bepaalt dat [slachtoffer 3] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. Th. A. Wiersma, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2022.
Mr. M.A.A. van Capelle en mr. Th. A. Wiersma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.