Uit nader DNA-onderzoek blijkt dus (kort gezegd) dat [medeverdachte] de onbekende man B kan zijn. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNAprofiel van onbekende man B is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank merkt overigens op dat uit het dossier niet blijkt dat tijdens het delict gebruik is gemaakt van zogenaamde overvalkleding en/of een bivakmuts.
[medeverdachte] heeft vanaf 3 juli 2008, zowel als getuige en als verdachte, consistent verklaard over de bij [naam vader] aangetroffen Puma schoenen, maat 44. [medeverdachte] heeft verklaard dat deze schoenen zijn eigendom waren en dat hij die schoenen bij zijn vader [naam vader] in de woning in Franeker heeft achtergelaten na terugkomst van een vakantie op Curaçao in april 2008 waarna hij de Puma schoenen niet meer heeft gezien of gedragen. [medeverdachte] heeft in opdracht van [naam vader] op Curaçao nieuwe sportschoenen gekocht, omdat de Puma schoenen afgedragen waren. De schoenen zijn volgens [medeverdachte] schoongemaakt, want toen hij ze bij [naam vader] achterliet waren ze doffer dan op de later door de politie aan [medeverdachte] getoonde foto van de schoenen.
Deze verklaring van [medeverdachte] vindt ondersteuning in de verklaring van [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat zij voor [medeverdachte] op Curaçao, in opdracht van [naam vader] , schoenen heeft gekocht. Ook heeft zij verklaard dat [naam vader] kleine voeten had, maat 40-41. Dit komt overeen met de andere aangetroffen schoenen in de woning van [naam vader] . Verder heeft zij verklaard dat [naam vader] geurvreters gebruikte in zijn schoenen en dat dat van die zooltjes zijn die je in je schoenen legt.
De rechtbank overweegt dat de kleinere Scapino inlegzooltjes in de Puma schoenen een contraindicatie zijn voor het dragen van de schoenen door [medeverdachte] . Het is immers niet gangbaar om enkele maten kleinere inlegzooltjes in schoenen te dragen. Daargelaten de vraag of [medeverdachte] nog met zijn voeten in de schoenen zou hebben gepast op het moment dat de schoenen zijn verkleind door inlegzooltjes.
Er is maar op één plek op de Puma schoenen DNA aangetroffen van [medeverdachte] , namelijk op het originele (inleg)zooltje van de linker Puma schoen. Het aantreffen van zijn DNA op die plek op de linker Puma schoen is logisch en verklaarbaar, omdat [medeverdachte] deze schoenen enkele jaren heeft gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] , in essentie de ontkenning van het dragen van de schoenen ten tijde van het delict, niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven dan wel als kennelijk ongeloofwaardig kan worden verworpen.
De rechtbank kan dus niet vaststellen dat [medeverdachte] de Puma schoenen heeft gedragen tijdens het delict. Het aantreffen van het DNA van [medeverdachte] op de Puma schoenen is dus niet redengevend voor het bewijs dat [medeverdachte] enige betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde.
De rechtbank acht het juist veel aannemelijker dat [naam vader] de Puma schoenen heeft gedragen tijdens het plegen van het delict, omdat de (schoongemaakte) schoenen in zijn vaatwasser (die als kast werd gebruikt) zijn aangetroffen en vanwege de aanwezigheid van de Scapino inlegzooltjes die een stuk kleiner waren dan de schoenmaat van [medeverdachte] passend bij het feit dat [naam vader] kleinere voeten had.
Periode voorafgaand aan het plegen van het delict op 23 juni 2008
[getuige 2] heeft verklaard dat [naam vader] vanaf december 2007/januari 2008 vertelde dat hij een overval wilde plegen. [naam vader] had geld nodig en het leek hem spannend om te doen. [naam vader] wilde overal naar binnen, waarbij is gesproken over een antiekhandel in De Blesse, de woning van [benadeelde partij 1] en het slachtoffer in De Blesse, een houtzagerij en een Chinees restaurant in Leeuwarden. [naam vader] is met [getuige 2] en [getuige 3] langs de woning van [benadeelde partij 1] en het slachtoffer gereden en maakte daarbij toen een opmerking over dat er geld zou liggen in die woning. Het plan van [naam vader] was aanbellen, met een wapen naar binnen, poef poef alles meenemen en klaar.
[getuige 3] heeft verklaard dat [naam vader] en [getuige 2] hem twee maanden voor het feit vroegen mee te doen aan een overval. Zij vroegen hem om te rijden. [naam vader] heeft daarbij verteld dat er een ton te halen viel. [naam vader] heeft hem ook de woning van het slachtoffer getoond.
[getuige 4] heeft verklaard dat [naam vader] hem enkele weken voor het feit vroeg om een rit te maken. [naam vader] bood hem duizenden euro’s om [naam vader] ergens heen te rijden, te wachten en weer terug te rijden. Daarbij zei [naam vader] dat het een heftig bezoek zou worden.
[getuige 5] heeft verklaard dat [naam vader] enkele weken voor het feit vertelde dat hij een overval wilde plegen en dat hij geld nodig had. [naam vader] en [getuige 2] vroegen hem om mee te doen, maar zonder te spreken over details.
Al deze personen hebben enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde ontkend. Uit het dossier blijkt dat zij allen op enig moment als verdachte zijn gehoord, maar niet blijkt van aanwijzingen voor hun betrokkenheid.
De rechtbank concludeert dat uit deze verklaringen blijkt dat [naam vader] al enige tijd voor het plegen van het feit met het plan rondliep om een gewapende overval te plegen op (onder andere) de woning van [benadeelde partij 1] en het slachtoffer. Niet blijkt dat hij daarvoor een bepaalde datum op het oog had. Concrete betrokkenheid van verdachte en/of [medeverdachte] bij dit plan kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid.
Tussenconclusie
Uit de verschillende getuigenverklaringen blijkt dat [naam vader] geldnood had, dat hij langs de woning van het slachtoffer is gereden en dat hij een gewapende overval op die woning wilde plegen. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat dat het delict is begaan met gebruikmaking van een soortgelijke geluiddemper en soortgelijke patronen als die bij [naam vader] in de woning zijn gevonden. Daarnaast zijn in de woning van [naam vader] schoenen aangetroffen waarvan kan worden geconcludeerd dat deze op de plaats delict zijn geweest. In de schoenen zaten kleinere inlegzooltjes dan de maat van de schoenen en de maat van de inlegzooltjes past bij de schoenmaat die [naam vader] had. Gelet hierop vindt de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat [naam vader] betrokken is geweest bij het om het leven brengen van het slachtoffer.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld, is of uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte hierbij op enige manier betrokken is geweest.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de betrokkenheid van de verdachte bij het delict enkel afgeleid zou kunnen worden uit de door hem zelf afgelegde verklaringen. Het dossier bevat verder geen enkel ander (objectief) bewijsmiddel waaruit volgt dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde.
Verklaringen van de verdachte
Over de door de verdachte afgelegde verklaringen in 2021 en 2022 overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is in 2008 en 2009 meermalen als verdachte in deze zaak gehoord. In die verklaringen heeft hij op geen enkel moment verklaard dat hij betrokken is geweest bij het delict. De verdachte heeft zich in oktober 2021 gemeld bij het politiebureau en heeft toen kort gezegd verklaard dat [medeverdachte] en [naam vader] betrokken waren bij de dood van het slachtoffer.
Uit het dossier en de inhoud van de door hem afgelegde verklaringen blijkt dat de verdachte toen hij zich bij het politiebureau meldde en de periode daarna in een psychose dan wel in een verwarde toestand verkeerde. Hij heeft onder meer verklaard dat hij continu wordt achtervolgd en dat hij beelden en stemmen in zijn hoofd heeft. Door de officier van justitie is aangegeven dat de latere verklaringen van de verdachte als betrouwbaar aangemerkt kunnen worden, omdat hij toen meer tot rust was gekomen. De psychiater en de psycholoog bevestigen in hun rapporten van latere datum echter dat er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld bij de verdachte. Ook op de zitting van 24 november 2022 maakte de verdachte een verwarde indruk en deed hij uitlatingen waardoor de rechtbank twijfelt aan zijn realiteitszin. Hij heeft op de zitting onder meer bevestigd dat hij jaren geleden een rit door de tijd heeft gemaakt als alziend oog en dat hij golven in de lucht kan horen. Hieruit volgt dat de verklaringen van de verdachte met de nodige behoedzaamheid moet worden bezien.
Daarbij komt dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd. Hij heeft niet consistent verklaard over waar hij [naam vader] en [medeverdachte] zou hebben afgezet in De Blesse. Ook heeft hij wisselend verklaard over het doel van de bewuste rit: hij heeft verklaard dat zijn vader wilde kijken, ‘observeren ofzo’, hij heeft verklaard dat zijn vader even bij het plan wilde kijken, hij heeft verklaard dat zijn vader bij een klant wilde kijken en hij heeft verklaard dat hij toen überhaupt niks dacht en dat zijn vader hem gewoon heeft gevraagd om hem ergens af te zetten,
dat hij alleen heeft gereden en dat hij niet wist wat er ging gebeuren. Hij heeft voorts aangegeven niet te weten waarom [medeverdachte] in de auto zat en heeft gedacht dat [medeverdachte] mogelijk naar de Intertoys wilde gaan om computerspelletjes te bekijken. Daarnaast heeft hij wisselend verklaard over wat en op welk moment [medeverdachte] tegen hem zou hebben gezegd wat er in de woning zou hebben plaatsgevonden. Tevens is wisselend verklaard over door [medeverdachte] gedragen kleding en/of schoenen tijdens het feit die nadien door de verdachte naar [naam vader] zouden zijn gebracht en achtergelaten.
Bovendien heeft de verdachte verklaard dat het voor hem lastig is om te bepalen hoe hij die dag daadwerkelijk heeft beleefd of wat hij daarover in de afgelopen jaren te weten is gekomen.
Gelet op de verwarde toestand van de verdachte ten tijde van het afleggen van deze verklaringen en de constatering dat de verklaringen op essentiële punten niet consistent zijn, zet de rechtbank grote vraagtekens bij de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Ook als de verklaringen van de verdachte uit 2021 en 2022 zouden worden gevolgd kan de rechtbank niet tot het bewijs van het ten laste gelegde komen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Voor hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd is vereist dat hij ten minste opzet heeft gehad gericht op het plegen van gekwalificeerde doodslag dan wel diefstal met geweld en/of afpersing. Daarnaast is vereist dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht of bij het delict nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt (medeplegen) dan wel daar opzettelijk behulpzaam bij is geweest (medeplichtigheid). Voor zover het opzet van de verdachte niet volledig is gericht op het uiteindelijk gepleegde delict, moet het opzet van de medeplichtige voldoende verband houden met dat gepleegde delict. Het opzet van de medeplichtige moet ten minste gedeeltelijk passen bij het gepleegde grondfeit. Handelingen die na afloop zijn verricht kunnen in beginsel geen medeplichtigheid opleveren.
De verklaringen van de verdachte houden in de kern in dat [naam vader] op 23 juni 2008 met de auto naar het huis waar de verdachte en [medeverdachte] wonen in Wolvega zou zijn gekomen. Vanaf daar rijdt de verdachte met [naam vader] en [medeverdachte] naar De Blesse. Ergens in De Blesse stappen [naam vader] en [medeverdachte] uit de auto. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen heeft gereden, maar dat hij niet wist wat er ging gebeuren. Er is niet gesproken over een overval, er was geen plan en er was geen afspraak. Enkel is gesproken over kijken, observeren ofzo, bij het plan kijken of bij een klant kijken. Hierover heeft de verdachte wisselend verklaard. Hij heeft verklaard dat hij geen wapen(s) of iets anders heeft gezien waaruit hij kon afleiden dat er een delict zou worden gepleegd. Na enige tijd keert de verdachte terug met de auto en komt hij [medeverdachte] rennend op straat tegen. [medeverdachte] stapt de auto in en is zichtbaar in paniek. Kort daarna is [naam vader] opgepikt. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] hem nadien vertelde dat [naam vader] bij de woning van het slachtoffer heeft aangebeld, dat [medeverdachte] opeens een schot hoorde, waarna [medeverdachte] naar binnen ging en iemand op de grond zag liggen. Daarop raakte [medeverdachte] in paniek en rende weg. ’s Avonds heeft de verdachte kleding en/of schoenen van [medeverdachte] naar zijn vader [naam vader] gebracht, zo heeft hij verklaard.
Uit de door de verdachte in 2021 en 2022 afgelegde verklaringen kan enkel worden afgeleid dat hij de chauffeur is geweest en dat hij van [naam vader] en [medeverdachte] ergens in De Blesse heeft afgezet. Uit die verklaringen kan niet worden afgeleid dat kort voorafgaand aan de autorit sprake is geweest van overleg of dat er sprake was van een vooropgezet plan. Het was klaarlichte dag en de verdachte heeft verklaard dat hij geen wapens of overval gerelateerde goederen heeft gezien bij [naam vader] of [medeverdachte] . Over het doel van de autorit heeft de verdachte wisselend verklaard. Hij heeft gesproken over observeren, het bezoeken van een klant, het kijken bij het plan en over het mogelijk kijken van [medeverdachte] voor een computerspelletje bij de Intertoys. De rechtbank merkt op dat voor de verklaring waarin de verdachte spreekt over observeren geldt dat deze mogelijk ook niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden, omdat de verdachte voorafgaand aan deze verklaring niet van rechtsbijstand was voorzien. Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen die de verdachte in 2021 en 2022 heeft afgelegd niet kan niet worden afgeleid dat de verdachte op het moment dat hij [naam vader] en [medeverdachte] zou hebben afgezet in de Blesse (voorwaardelijk) opzet had dat gericht was op de dood van het slachtoffer dan wel op een inbraak of een overval (met dodelijk gevolg).
De officier van justitie heeft het opzet van de verdachte mede afgeleid uit de door de verdachte in
2009 afgelegde verklaringen. De verdachte heeft destijds onder meer verklaard dat hij wist van
het wapenbezit van [naam vader] en dat hij ook heeft gehoord dat [naam vader] een overval wilde plegen op een antiekhandelaar in De Blesse en dat [naam vader] bij het huis van
[benadeelde partij 1] en het slachtoffer was geweest. Ook heeft de verdachte destijds verklaard dat [naam vader] hem heeft gevraagd of gezegd dat hij plannen had ‘voor dat met [slachtoffer] ’ en dat hij toen gelijk heeft gezegd dat hij daar niet aan mee wilde doen. Hij heeft verklaard dat hij toen uit nieuwsgierigheid is gaan kijken in De Blesse, maar hij weet niet meer of dat voorafgaand aan of na afloop van het delict is geweest. Voorts heeft de verdachte verklaard dat [naam vader] tegen hem heeft gezegd dat hij dingen moest doen, omdat hij geld nodig had, dat hij het sowieso ging doen en dat hij het desnoods alleen zou doen. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit gesprek op de avond voorafgaand aan het delict heeft plaatsgevonden zoals de officier van justitie heeft betoogd.
De rechtbank merkt op dat ook uit de verklaringen van 2008 en 2009 blijkt dat de verdachte telkens terugkomt op zijn verklaring en/of telkens nuanceringen aanbrengt op hetgeen hij heeft verklaard, waardoor het moeilijk is vast te stellen wat de kern van zijn verklaring op dat moment was. Daarbij heeft de verdachte destijds ook al aangegeven dat hij moeite heeft met het plaatsen in de tijd van gebeurtenissen en dat hij moeite heeft te bepalen wat er daadwerkelijk is gebeurd en wat hij daarover nadien te weten is gekomen (via de politieverhoren en de delen van het dossier die hem ter beschikking zijn gesteld).
De rechtbank merkt daarbij nog op dat de verdachte ook in de verklaringen in 2009 wisselend heeft verklaard en bovendien heeft de verdachte in zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 9 februari 2022 verklaard dat hij destijds dingen heeft verklaard die niet op papier hadden moeten komen en dat hij ‘gewoon maar wat lulde’.
Ook als uitgegaan wordt van de inhoud van de verklaringen die de verdachte in 2009 heeft afgelegd, dan nog kan daaruit niet worden afgeleid dat de verdachte op 23 juni 2008
(voorwaardelijk) opzet heeft gehad dat [naam vader] daadwerkelijk op die dag een inbraak of een overval met dodelijk gevolg ging plegen. Zoals hiervoor is overwogen blijkt niet dat daar op die dag over is gesproken en waren er voor de verdachte geen andere omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat op 23 juni 2008 daadwerkelijk dit delict gepleegd zou gaan worden. Het enkele feit dat de verdachte er kennis van had dat [naam vader] een serieus plan had om een overval te gaan plegen, al dan niet in De Blesse, brengt nog niet mee dat reeds hierdoor bij de verdachte op het moment dat hij [naam vader] en [medeverdachte] op klaarlichte dag ergens heen bracht en zonder dat hij bij hen wapens of iets dergelijks heeft gezien het voorwaardelijk opzet aanwezig was dat hij medeplichtig was aan een gekwalificeerde doodslag dan wel een overval. Dat verdachte mogelijk voorafgaand aan het delict wel een keer uit nieuwsgierigheid langs de woning van het slachtoffer zou zijn gereden, kan niet worden aangemerkt als een voorverkenning die medeplichtigheid in de zin van de tenlastelegging oplevert.
Zelfs als uitgegaan wordt van deze gang van zaken betekent het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte toen hij [naam vader] en [medeverdachte] naar De Blesse bracht geen opzet heeft gehad dat gericht was op het plegen van gekwalificeerde doodslag dan wel een inbraak of een overval met dodelijke afloop. Ook kan niet bewezen worden dat het opzet van de verdachte gericht was op enig onderdeel van deze feiten. Ook als uitgegaan zou worden van de wetenschap bij verdachte dat [naam vader] de woning van het slachtoffer zou gaan observeren zou dit onvoldoende zijn voor medeplichtigheid aan de ten laste gelegde feiten. Het enkel iemand ergens naartoe brengen om een woning te observeren is een op zichzelf niet strafbare handeling die in zo ver verband staat met het daadwerkelijk gepleegde delict dat dit geen medeplichtigheid daaraan oplevert.
Concluderend
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor zowel het medeplegen van als de medeplichtigheid aan de gekwalificeerde doodslag op het slachtoffer dan wel een poging tot diefstal met geweld dan wel afpersing, de dood van het slachtoffer ten gevolge hebbend. De rechtbank zal de verdachte daarom geheel vrijspreken van de ten laste gelegde feiten.