ECLI:NL:RBNNE:2022:4819

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
18-256453-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweerexces bij poging tot zware mishandeling in Wolvega

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 november 2017 in Wolvega een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl het slachtoffer op de grond lag, hem een trap tegen het hoofd heeft gegeven. De verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer heeft geschopt, maar deed een beroep op noodweerexces. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien het slachtoffer provocerend gedrag vertoonde en eerder geweld had gebruikt tegen de vrienden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met zijn actie de noodzaak had om zijn vriend te verdedigen en dat het gebruik van geweld in deze context gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het beroep op noodweer slaagde. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/256453-17

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 maart 2018 en 2 december 2022.
Verdachte is ter terechtzitting van 2 december 2022 verschenen, bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen heeft die [benadeelde partij] , terwijl hij op de grond lag, een trap tegen het hoofd gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2017 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem, terwijl hij op de grond lag, tegen het hoofd te trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte erkent dat hij aangever heeft geschopt. Hij herkent zichzelf op de beelden en erkent dat hij degene is die het hoofd van aangever heeft vastgepakt en ertegenaan trapt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2017,opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002017310783 d.d. 2 januari 2018, inhoudend de verklaring van
[benadeelde partij] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
20 december 2017, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2017 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] , terwijl hij op de grond lag, een trap tegen het hoofd heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafuitsluitingsgrond

Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangever was die avond zeer provocerend en achtervolgde de groep van verdachte. Op enig moment heeft aangever zijn vriend, de heer [medeverdachte] , met een harde fly kick in zijn rug geraakt terwijl verdachte en zijn groep juist wegliepen om verdere escalatie te voorkomen. Enkele minuten later ziet hij [medeverdachte] onder aangever liggen. Om hem te verdedigen heeft verdachte geweld gebruikt tegen aangever door hem tegen het hoofd te schoppen. Dit is weliswaar een zwaar middel om in te zetten, maar gezien de omstandigheden wel het enige middel. De trap heeft er ook toe geleid dat het geweld vanuit aangever tegen [medeverdachte] stopte. Mocht de rechtbank niet het oordeel komen dat er sprake is van noodweer, dan doet verdachte subsidiair een beroep op noodweerexces wegens de hevige gemoedstoestand waarin hij zich bevond.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat er weliswaar sprake is geweest van een noodweersituatie, maar dit het geweld van verdachte nog niet rechtvaardigt. De overheid heeft in beginsel een monopolie op het uitoefenen van geweld. Verdachte had zich moeten onttrekken aan de situatie of de politie moeten inschakelen. Bovendien heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door aangever tegen het hoofd te schoppen.
Oordeel van de rechtbank
Aanloop
Uit de diverse getuigenverklaringen leidt de rechtbank het volgende af. In de nacht van 24 op 25 november 2017 zijn verdachte en [medeverdachte] op uitnodiging van een bevriend stel, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , op kroegentocht in Wolvega. Tegen vijf uur in de ochtend lopen zij met zijn vieren terug naar de woning van [getuige 1] en [getuige 2] . Zij zien dan dat aangever en een vriend van hem, [betrokkene 1] , glas op straat gooien. Verdachte spreekt hen daarop aan. Hierop ontstaat een confrontatie waarbij aangever [getuige 1] in het gezicht en verdachte tegen zijn neus slaat. Voor deze mishandelingen en de mishandeling van [medeverdachte] is aangever op 9 april 2018 bij de politierechter veroordeeld.
Vervolg
Op grond van de ter zitting getoonde camerabeelden en de verschillende verklaringen gaat de rechtbank uit van het volgende vervolg. Verdachte en zijn gezelschap lopen, ter voorkoming van verdere confrontatie, bij aangever vandaan. Aangever blijft echter achter verdachte (en diens gezelschap) aanlopen en scheldt ze daarbij uit. Vlak voordat het gezelschap van verdachte de steeg naast de Albert Heijn inloopt, voegt zich een derde bekende van aangever, [betrokkene 2] , bij het gezelschap van aangever. [getuige 2] probeert dan (nogmaals) de drie personen over te halen hen met rust te laten en belt 112, terwijl verdachte, [medeverdachte] en [getuige 1] zich verder verwijderen van aangever en zijn groep. Enige seconden later, krijgt [medeverdachte] – als achterste van zijn groep – zonder dat hij daarop verdacht is van aangever een harde trap (de trap wordt middels een sprong gegeven) in zijn rug. [medeverdachte] belandt hierdoor enkele meters verderop op de grond en blijft een tijdje liggen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] komen naar aangever toegerend en ook verdachte en [getuige 2] lopen terug. Vervolgens staat [medeverdachte] op beweegt in de richting van aangever en probeert hem vast te pakken. Hierbij vallen beiden op de grond waarbij aangever aanvankelijk bovenop [medeverdachte] zit. Aangever heeft zijn arm in een soort wurggreep om de keel van [medeverdachte] geslagen. [medeverdachte] probeert uit deze greep los te komen door met zijn armen heen en weer te slaan. Hierop trapt verdachte aangever tegen het hoofd. Niet uit te sluiten, maar ook niet met zekerheid valt vast te stellen of aangever door deze trap het bewustzijn heeft verloren. Aangever is in ieder geval op dat moment (even) niet bij machte om bovenop [medeverdachte] te blijven; [medeverdachte] kan aangever op zijn rug draaien en komt bovenop hem te zitten. [medeverdachte] slaat vervolgens 15 keer hard met zijn vuist tegen het hoofd van aangever. Daarna wordt [medeverdachte] door zijn vrienden meegenomen en aangever blijft op de grond liggen.
Noodweer?
De rechtbank komt tot de conclusie dat aangever onophoudelijk de confrontatie heeft gezocht met verdachte en zijn vrienden en zich zeer agressief, provocerend en onvoorspelbaar heeft gedragen. Het meest in het oog springend daarbij is de trap in de rug van [medeverdachte] , maar daarnaast heeft aangever verdachte ook op zijn neus geslagen en een andere vriend in zijn gezicht geslagen zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging voor was.
Na de trap in de rug van [medeverdachte] , ontstaat er een handgemeen, waarbij aangever op [medeverdachte] komt te liggen. Verdachte ziet zijn vriend op de grond liggen, terwijl aangever boven op hem zit en zijn arm om de nek van [medeverdachte] in een soort wurggreep houdt. Naar het oordeel van de rechtbank werd verdachte hierdoor geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding door aangever van [medeverdachte] . Ook in dat geval is een beroep op noodweer mogelijk, noodweer kan immers ook strekken ter verdediging van anderen. Verdachte mocht dus met geweld [medeverdachte] ontzetten, zolang dat binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou blijven. Daarbij merkt de rechtbank op dat het inschakelen van de politie niet als redelijk alternatief kan worden aangemerkt, omdat de politie was gebeld door [getuige 2] , maar (nog) niet ter plaatse was.
De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verdachte [medeverdachte] heeft ontzet binnen bovenbedoelde grenzen valt. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Het schoppen tegen een hoofd is weliswaar een zwaar verdedigingsmiddel, maar staat in dit geval niet tot een onredelijke verhouding ten aanzien van de ernst van de aanranding. De rechtbank vindt daarvoor het volgende van belang. Aangever had door het geven van een trap in de rug van [medeverdachte] heftig geweld gebruikt en zat boven op [medeverdachte] . Gelet op dit gedrag van aangever was het voor verdachte denkbaar dat hij in staat en bereid was tot verder (ernstig) geweld tegen [medeverdachte] . Daarnaast was sprake van een getalsmatige meerderheid van de groep van aangever. Uit de groep van verdachte was [getuige 1] , vanwege de klap die hij van aangever had gekregen, niet in staat om te hulp te schieten. [getuige 2] had 112 al gebeld, maar de politie was (nog) niet ter plaatse. Bovendien is zij aanzienlijk kleiner van stuk dan aangever en zijn twee vrienden. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat verdachte in zekere zin alleen tegenover drie personen uit de andere groep stond. Aannemelijk is dat als verdachte aangever van [medeverdachte] had getrokken, daarmee de aanranding door aangever niet zou zijn gestopt.
Verdachte zou zich daarbij tevens hebben blootgesteld aan het risico dat de vrienden van aangever, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zich tegen hem zouden keren samen met aangever. Dat verdachte hiervoor niet heeft gekozen, vindt de rechtbank verdedigbaar.
Gezien het agressieve en onvoorspelbare gedrag van aangever, het feit dat verdachte en zijn vrienden door aangever waren mishandeld, de getalsmatige overmacht van de groep van aangever en het steeds weer opzoeken van de confrontatie, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat een minder zwaar middel dan het schoppen tegen het hoofd niet zou hebben volstaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met volle kracht heeft getrapt; gebleken is dat het letsel van aangever beperkt is gebleven. Dat betekent dat het beroep op noodweer slaagt. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 906,09 ter vergoeding van materiële schade en € 400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Nu het beroep van verdachte op noodweerexces door de rechtbank is gehonoreerd en verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd, komt de rechtbank niet toe aan het bespreken en beoordelen van de vordering zelf en zal de rechtbank de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van 18/256515-17 primair:
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Praamstra, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2022.