ECLI:NL:RBNNE:2022:478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
18/208840-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van een toenmalige vriendin met ernstige gevolgen

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De feiten vonden plaats op 3 augustus 2021 in Delfzijl, waar de verdachte, na een opmerking van het slachtoffer, in een opwelling van boosheid en emotie, zijn vriendin in een weerloze positie meermalen met zijn vuist in het gezicht en tegen het hoofd sloeg. Vervolgens kneep hij haar keel dicht, waardoor zij buiten bewustzijn raakte. De verdachte verliet de woning en liet het slachtoffer, dat ernstig letsel had opgelopen, voor dood achter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en dat zijn geweldsuitbarsting resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken oogkas en blijvende hoofdpijn. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met daarnaast de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de impact op de kinderen die getuige waren van het geweld. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/208840-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/113785-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Atema, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om M. [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven zijn knie(en) en/of be(e)n(en) op het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geplaatst en/of (vervolgens) in de keel van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd werd belet en/of die [slachtoffer] bewusteloos is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zijn knie(en) en/of be(e)n(en) op het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geplaatst en/of (vervolgens) in de keel van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd werd belet en/of die
[slachtoffer] bewusteloos is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
  • een verminderd en/of aangetast blikveld van het linkeroog en/of
  • een beschadigde zenuw onder de linkeroogkas en/of
  • letsel aan het gebit (loszittende tanden en/of kiezen, voor het herstelwaarvan een (aantal) behandeling(en) nodig zijn) en/of - voortdurende hoofdpijn tengevolge van een hersenschudding,
heeft toegebracht door meermalen en/of met kracht in/tegen het gezicht en/of op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, [slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen en/of met kracht) in/tegen het gezicht en/of op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
  • een verminderd en/of aangetast blikveld van het linkeroog en/of
  • een beschadigde zenuw onder de linkeroogkas en/of
  • letsel aan het gebit (loszittende tanden en/of kiezen, voor het herstelwaarvan een (aantal) behandeling(en) nodig zijn) en/of - voortdurende hoofdpijn tengevolge van een hersenschudding.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair en feit 2 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging doodslag (feit 1 primair) en dat een veroordeling kan volgen voor zware mishandeling (feit 1 subsidiair en feit 2 primair).
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten tijde van het conflict werd verdachte overspoeld door emoties en boosheid en onder die omstandigheden heeft hij gehandeld. Uit het dossier volgt echter niet dat verdachte daarbij daadwerkelijk de intentie heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting ontkend de bewoordingen te hebben gebruikt die zijn opgenomen in het proces-verbaal van verhoor bij de politie van 4 augustus 2021. Pas toen hij de volgende ochtend het bloed op zijn kleding en de verwondingen aan zijn knokkels zag, heeft hij ingevuld dat hij het slachtoffer moet hebben verwond. Hij kan zich echter niet herinneren welk geweld hij daarbij heeft gebruikt en of hij daarbij het slachtoffer met zijn vuist heeft geslagen, haar keel heeft dichtgeknepen en dat hij haar dood wilde hebben. Dat hij tegenover de politie een verklaring met die strekking heeft afgelegd, kan dan ook niet kloppen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bruikbaarheid van de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor van 4 augustus 2021, het volgende. In deze verklaring wordt op verschillende momenten met verwijzing naar diverse details door verdachte verklaard over de geweldshandelingen die hij heeft verricht, onder welke omstandigheden hij heeft gehandeld en wat hij daarbij heeft gedacht. Verdachte heeft het proces-verbaal van deze verklaring, die in het bijzijn van zijn raadsman is afgelegd, ondertekend. Dat de verbalisanten het proces-verbaal in strijd met hun ambtseed of -belofte hebben opgemaakt en verdachte een bekennende verklaring in de mond hebben gelegd die hij in werkelijkheid niet heeft gedaan, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank acht deze verklaring dan ook bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 11 februari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 3 augustus 2021 in Delfzijl, gemeente Eemsdelta, ruzie gehad met [slachtoffer]. Hierbij ben ik zo boos op haar geworden dat het zwart voor mijn ogen werd en ik flipte. Mijn kleding zat na die tijd onder het bloed en mijn knokkels waren open.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 4 augustus 2021,opgenomen op pagina 109 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 202120895 van 14 oktober 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik ben aangehouden voor op [slachtoffer] uitgeoefend geweld. We hebben dingen tegen elkaar gezegd waardoor ik flipte. Ik werd gewoon helemaal gek. Ik heb haar niet alleen maar geslagen, ik heb haar ook de keel dicht geknepen. Op dat moment wilde ik dat ze dood ging. Zo kwaad was ik. Ik sloeg haar en ik wilde haar keel dichtknijpen en dacht dat het gelukt was dat ik haar dood had gemaakt. Dat dacht ik omdat ze niets meer zei. Toen ik zag dat ze dood leek ben ik weggegaan. Ik heb haar een keer heel lang vastgepakt bij haar keel. Met twee handen pakte ik haar bij haar keel. Soms ook met één hand en met de vrije hand sloeg ik haar. Ik wilde op dat moment dat ze dood was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 augustus 2021,opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van poging tot doodslag, gepleegd op 3 augustus 2021 te Delfzijl. [verdachte] heeft gepoogd mij opzettelijk van het leven te beroven. De uitvoering van de doodslag is niet voltooid, omdat ik weer bij kennis kwam, nadat ik werd gewurgd. Ik heb zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam. Hij begon met zijn vuisten tegen mijn hoofd te slaan. Hij sloeg mij met zijn rechtervuist meerdere keren in mijn gezicht en hoofd. Ik voelde een hevige pijn en zag flitsen. Ik riep meerdere keren dat hij moest stoppen. Hij bleef mij slaan. Dit was voornamelijk op mijn hoofd en in mijn gezicht. Ik lag constant op mijn rug en hij hing boven mij. Ik probeerde hem weg te schoppen, maar dit lukte niet. Hij ging boven op mij zitten met zijn knieën. Hij plaatse zijn knieën en benen op mijn schouder en armen. Hierdoor kon ik niet weg. Hij wurgde mij met twee handen. Ik voelde veel kracht op mijn keel. Ik kon niks meer zeggen. Ik kon nog een klein beetje bewegen, zodat ik lucht kreeg. Uiteindelijk hield ik het niet meer. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Hierna ben ik buiten westen geraakt.
Na enige tijd werd ik wakker. Later, in het ziekenhuis, vertelde de arts dat ik meerdere kneuzingen in het gezicht en een breuk in mijn linkeroogkas heb. Deze breuk zou in de bodem van mijn oogkas zitten. Deze beschermt de oogbol. De arts zei dat de kans groot is dat ik aan mijn oog geopereerd moet worden. De kans was klein dat het nog volledig zou herstellen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 november 2021,afzonderlijk opgenomen in het dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 november 2021 werd door mij contact opgenomen met [slachtoffer] en de vraag gesteld hoe het nu met haar gaat en of inderdaad sprake is van onherstelbaar letsel. Zij kon mij het volgende vertellen. Haar linkeroog functioneert niet zoals het zou moeten. Indien zij van blikveld verandert door van recht naar voren naar boven of van onder naar recht naar voren te kijken, blijft het beeld hangen. Zoals zij omschrijft ziet zij dan maar een half beeld. Door vervolgens te focussen herstelt het beeld zich grotendeels. Het gebied onder haar linkeroogkas richting haar mond is deels gevoelloos door een beschadigde zenuw. Het is nog steeds afwachten of deze zenuw zich gaat herstellen. Ten gevolge van het geweld, met name aan de linkerzijde van haar gezicht, zitten meerdere tanden en kiezen nog steeds los. Meerdere behandelingen zullen nog volgen. Eerst wordt gewacht op het mogelijk herstel van de genoemde zenuw. Door een forse hersenschudding heeft zij nog steeds last van hoofdpijnen op bepaalde momenten van de dag, met name aan het einde van de dag. Naar verwachting zullen deze hoofdpijnen in de loop der tijd afnemen en verdwijnen.
5. Een forensisch medische letselrapportage van 18 oktober 2021, opgemaakt en ondertekend door T.
van Mesdag, forensisch arts, afzonderlijk in het dossier opgenomen, voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
In de brieven van behandelaar van het Ommelander ziekenhuis, opgesteld op 03-09-2021, gericht aan de huisarts van aangeefster wordt letsel aan en rond het linker oog beschreven, te weten forse zwelling en bloeduitstorting van het oogslijmvlies links. Op een CT-scan van het gelaat werd een breuk van de onderste oogkas gezien van 2 bij 2 centimeter. Behandelaar zag hierin een indicatie voor operatie en verwees aangeefster naar de kaakchirurg van het UMC Groningen.
In de medische verklaring van behandelend kaakchirurg van het UMC Groningen wordt het volgende gemeld: aangeefster is gezien op 04-08-2021 en op 10-08-2021, op 12-08-2021 werd zij geopereerd. Er zijn uitwendige letsels waargenomen te weten uitgebreide bloeduitstortingen rond de ogen, hals en bovenarmen. Er is vermoeden van niet zichtbaar inwendig letsel. Operatie heeft bestaan uit herstel van een breuk van de linker oogkas. Ook werd een gebroken neus geconstateerd zonder standsafwijking. Behandelaar beschrijft dat er mogelijk blijvend letsel is aan het linker oog, dit was op het moment van dagtekening (12-08-2021) nog niet (met zekerheid) te zeggen.
De rechtbank acht – anders dan de raadsman heeft betoogd – op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om aangeefster van het leven te beroven. Daaraan doet niet af dat verdachte uit woede/boosheid heeft gehandeld.
De rechtbank stelt verder op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat door verdachte meerdere letsels aan het hoofd en aan het gezicht van aangeefster zijn toegebracht. Aangeefster heeft als gevolg van het geweld van verdachte onder meer een verminderd/aangetast blikveld van het linkeroog, een beschadigde zenuw onder haar linkeroogkas en letsel aan het gebit opgelopen. Ook heeft zij enkele maanden na het voorval nog steeds regelmatig last van hoofdpijn. Verdachte heeft bovendien aangeefsters oogkas gebroken, waarvoor een operatie noodzakelijk was.
Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het onzekere uitzicht op volledig herstel, zoals dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is de rechtbank van oordeel dat dit letsel in zijn totaliteit bezien naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangeduid. De rechtbank acht daarbij van belang dat het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel en onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Ook neemt de rechtbank daarbij de hoeveelheid van de verwondingen en de impact die dergelijk letsel in het aangezicht heeft in aanmerking.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primairhij op 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven zijn knieën en benen op het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geplaatst en vervolgens in de keel van die [slachtoffer] heeft geknepen en de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd werd belet en die [slachtoffer] bewusteloos is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
primairhij op 3 augustus 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
  • een verminderd en aangetast blikveld van het linkeroog en
  • een beschadigde zenuw onder de linkeroogkas en
  • letsel aan het gebit (loszittende tanden en kiezen) en- voortdurende hoofdpijn ten gevolge van een hersenschudding, heeft toegebracht door meermalen met kracht in het gezicht en op het hoofd van die [slachtoffer] te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Poging tot doodslag
primair: Zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 2 primair sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er is namelijk sprake geweest van één geweldsuitbarsting waarbinnen de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden. De bewezenverklaarde gedragingen leveren dan ook in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de betreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft zij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf van kortere duur wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, waarbij hij heeft benadrukt dat het van belang is dat een behandeling zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Daarom zou een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk of een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk passend zijn.
Oordeel van de rechtbank
De straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin. Na een opmerking waardoor verdachte zich kennelijk ernstig gekrenkt voelde, heeft hij haar in een weerloze positie meermalen met zijn vuist in het gezicht en tegen het hoofd geslagen en daarna heeft hij haar keel gedurende enige tijd dichtgeknepen. Toen zij buiten bewustzijn raakte, heeft verdachte haar voor dood in de woning achtergelaten. Daar waren naast het slachtoffer ook haar vier jonge kinderen aanwezig. Door het plotselinge excessieve geweld van verdachte heeft het slachtoffer niet alleen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar ondervindt zij ook nog altijd de psychische gevolgen van het handelen van verdachte. Verder heeft het handelen van verdachte de nodige impact op de kinderen van het slachtoffer, onder meer door de confrontatie met het zichtbare, ernstige aangezichtsletsel van hun moeder. Verdachte is nadat hij dacht dat hij het slachtoffer van het leven had beroofd uit de woning vertrokken en heeft diezelfde nacht nog berichten naar het slachtoffer gestuurd. Deze berichten hebben er alle schijn van dat verdachte daarmee gepoogd heeft om de schuld van zich af te schuiven en een ander verdacht te maken. De rechtbank rekent verdachte ook deze houding zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor huiselijk geweld.
In de over verdachte opgemaakte psychologische rapportage staat vermeld dat bij verdachte onder meer sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, waarvan ook sprake was ten tijde van de feiten en die ook in enige mate heeft doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psycholoog komt daarom tot het advies om de strafbare feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op herhaling wordt ingeschat als hoog. Om de problematiek te doorbreken en de kans op recidive te verlagen, vindt de psycholoog het van belang dat verdachte een intensieve klinische behandeling zal ondergaan. Geadviseerd wordt om de klinische behandeling als bijzondere voorwaarde te stellen bij een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij een reclasseringstoezicht.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de door hem gepleegde feiten over.
Ook is er reclasseringsrapportage opgemaakt, waarin naar aanleiding van het rapport van de psycholoog wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een (klinische) opname in een zorginstelling en een verbod op middelengebruik en het meewerken aan controle daarop.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een forse gevangenisstraf geïndiceerd is. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en met de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waaronder de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer voor dood heeft achtergelaten in een woning waar hele jonge kinderen verbleven. Ook de verstrekkende gevolgen die de feiten teweeg hebben gebracht, waarover het slachtoffer ter terechtzitting verslag heeft gedaan, neemt de rechtbank in aanmerking. Dit maakt dat, ondanks de matigende werking van de verminderende toerekeningsvatbaarheid op de straf, de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde straf.
De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren passend en geboden en zal deze dan ook opleggen.
Hoewel de rechtbank een klinische behandeling zoals door de psycholoog en de reclassering geadviseerd passend acht, brengt het voorgaande met zich dat de rechtbank dit niet kan opleggen als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. De wet staat er immers aan in de weg om bij een straf die hoger is dan 4 jaren een voorwaardelijk deel te bepalen. De rechtbank zal daarom op dit moment afzien van de oplegging van de geadviseerde en gevorderde bijzondere voorwaarden. Dit laat onverlet dat het openbaar ministerie dergelijke voorwaarden aan het einde van de ondergane gevangenisstraf bij een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling kan bepalen, indien deze op dat moment nodig en mogelijk zijn in het kader van de terugkeer van verdachte in de samenleving en de beperking van risico’s die daaraan verbonden zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr)
De rechtbank zal daarnaast ambtshalve de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van artikel 38z Sr opleggen.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z Sr is voldaan. Verdachte wordt immers veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
De oplegging van de maatregel acht de rechtbank van belang als vangnet voor het geval verdachte in de toekomst niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling of voor het geval de in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling te stellen voorwaarden niet toereikend blijken te zijn. De kans is namelijk aanwezig dat het recidiverisico na ommekomst van de straf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Door oplegging van de maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om ter bescherming van de veiligheid van anderen aan verdachte ook dan – als dat op dat moment nodig blijkt – voorwaarden te stellen.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Benadeelde partij

[slachtoffer], bijgestaan door mr. A.G.M. Abeln, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.188,37 ter vergoeding van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ter terechtzitting is naast de al ingediende schadeonderbouwing een door de benadeelde partij ondertekend schadevergoedingsformulier overgelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met uitzondering van de post die betrekking heeft op na afloop van het feit weggenomen geld uit de enveloppe van de zoon van de benadeelde partij. Zij heeft daarbij ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van het wettelijk vereiste schadevergoedingsformulier. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de post met betrekking tot het uit een enveloppe weggenomen geld niet kan worden toegewezen, nu die post niet is onderbouwd. Ook de toekomstige schade bestaande uit tandartskosten kan niet worden toegewezen, aangezien onvoldoende vaststaat dat deze schade zal ontstaan. Met betrekking tot de gevorderde kosten van mantelzorg is sprake van onnodig gemaakte kosten, aangezien er een Wmo-beschikking bij de gemeente aangevraagd had kunnen worden. Ten slotte dienen de verhuiskosten te worden afgewezen, omdat de benadeelde partij ook voor het strafbare feit al wilde verhuizen.
Oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat de advocaat van het slachtoffer voorafgaand aan de zitting een schadeonderbouwing heeft ingezonden, waaruit volgt dat het slachtoffer zich als benadeelde partij wil voegen in verband met geleden schade door de door verdachte gepleegde feiten. Ter terechtzitting heeft zij in aanvulling hierop, na een verweer van de raadsman van verdachte, alsnog het hiertoe vastgestelde en door de benadeelde ondertekende formulier, ingediend.
De rechtbank overweegt dat het eerste lid van art. 51g Sv – voor zover hier van belang –
voorschrijft dat voeging voor aanvang van de terechtzitting plaatsvindt door middel van een door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier. Het derde lid van deze bepaling maakt daarnaast mogelijk dat voeging pas ter terechtzitting plaatsvindt en dat deze opgave ook mondeling gedaan kan worden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de benadeelde partij zich voorafgaand aan de terechtzitting niet met het vastgestelde formulier heeft gevoegd niet aan de ontvankelijkheid van de vordering in de weg staat. De benadeelde partij kan aldus worden ontvangen in de door haar ingediende vordering.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit directe zaakschade, kosten voor ziekenhuisverblijf, reis-en parkeerkosten, medische kosten, kosten voor huishoudelijke hulp/mantelzorg en verhuiskosten.
Directe zaakschade
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het vermiste verjaardagsgeld uit een enveloppe van de zoon van de benadeelde partij het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde zaakschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Ziekenhuiskosten en reis- en parkeerkosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade aan ziekenhuiskosten en reis- en parkeerkosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Medische kosten
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betwiste medische kosten die bestaan uit toekomstige tandartskosten het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment onvoldoende onderbouwd dat in de toekomst alle elementen zullen moeten worden vervangen. Wel is uit de ter terechtzitting door de benadeelde partij gegeven toelichting gebleken dat inmiddels één element is vervangen. Deze schade merkt de rechtbank aan als rechtstreekse schade van de gepleegde feiten. De rechtbank zal deze kostenpost van
€ 2.500,00 dan ook toewijzen tot een bedrag van € 500,00 en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde schade aan medische kosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Kosten voor huishoudelijke hulp/mantelzorg
Anders dan de raadsman heeft betoogd, staat naar het oordeel van de rechtbank aan toewijzing van dit gedeelte van de vordering niet in de weg dat de benadeelde partij geen Wmo-beschikking heeft aangevraagd, nadat zij door het handelen van verdachte plotseling is geconfronteerd met deze schade.
De rechtbank is van oordeel dat de oppaskosten van € 150,00 voor de hond van de mantelzorger in een te ver verwijderd verband staan tot de gepleegde feiten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde schade aan kosten voor huishoudelijke hulp/mantelzorg heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Verhuiskosten
Ten slotte overweegt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten het volgende. De omstandigheid dat de benadeelde partij wellicht voorafgaand aan de door verdachte gepleegde geweldsfeiten de wens had om op enig moment naar een andere woning te verhuizen doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat deze schade in dit strafproces kan worden toegewezen. Verdachte heeft door het plegen van de feiten namelijk veroorzaakt dat de benadeelde partij in haar woning geconfronteerd bleef met hetgeen haar door verdachte is aangedaan. Dat de benadeelde partij daarom heeft moeten verhuizen is voldoende aannemelijk geworden, mede gelet op de onderbouwing daarvan door een verklaring van een psycholoog.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de benadeelde partij in de post ‘overige nota’s ivm verhuizing’ niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd, gelet op de mogelijke dubbeltelling met de overige gevorderde onderdelen onder de noemer ‘verhuiskosten’.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde schade aan verhuiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering, waarvan de hoogte niet of niet voldoende door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 15.000,-- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Uit de bijlagen bij het voegingsformulier en uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de geweldsuitbarsting van verdachte vergaande gevolgen voor de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. Er is sprake van een ernstig geweldsmisdrijf dat heeft geleid tot ernstig lichamelijk en psychisch letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde.
Gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld toekennen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. De gevorderde immateriële schadevergoeding zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 3 augustus 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente, opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 18 september 2020 van de politierechter van de Rechtbank NoordNederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft bij vordering van 20 oktober 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten (feit 1 primair en feit 2 primair) heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging bevelen van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 55, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Ten aanzien van 18/208840-21: feiten 1 primair en 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 25.188,37(zegge: vijfentwintig duizend honderdachtentachtig euro en zevenendertig cent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 10.188,37 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van
160 dagenkan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.18/113785-20:

Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 september 2020, te weten:
2 maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. de Groot, voorzitter, mr. S. Zwarts en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2022.
Mr. Kroeze en mr. Dijkstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.