ECLI:NL:RBNNE:2022:469

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
18/213684-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor twee overvallen op een tankstation en openlijke geweldpleging met jeugddetentie en voorwaardelijke maatregel

Op 24 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee overvallen op een tankstation en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd, veroordeeld tot 220 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met bijzondere voorwaarden, om de kans op recidive te verkleinen. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 10 februari 2022, waarbij de verdachte aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.K. Bulthuis. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en openlijke geweldpleging tegen een persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voor alle ten laste gelegde feiten kon worden veroordeeld, maar achtte de bewezenverklaring van afpersing en poging tot afpersing wel gerechtvaardigd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn achtergrond en de gepleegde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/213684-21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/277799-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/000594-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , wonende [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 18/213684-21, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen,
een hoeveelheid geld (€ 25,--), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • het tankstation binnen te gaan en/of
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, door de opening in de obri te steken, althansdit mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan die [slachtoffer 1] en/of
  • ( daarbij) te zeggen "dit is een overval, geef me al je geld", althans woorden van gelijke aard en/ofstrekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 augustus 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] (werkzaam bij het [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] )
te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (€ 25,--), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval aan een ander, toebehoorde(n), door
  • het tankstation binnen te gaan en/of
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, door de opening in de obri te steken, althansdit mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan die [slachtoffer 1] en/of
  • ( daarbij) te zeggen "dit is een overval, geef me al je geld", althans woorden van gelijke aard en/ofstrekking;
2.
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte ‘s voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] (gevestigd aan de [straatnaam] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • het tankstation is binnengegaan en/of
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond aan die [slachtoffer 2] en/of
  • ( daarbij) heeft gezegd "dit is een overval, doe me jouw geld"terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte ’s voorgenomen misdrijf, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] (werkzaam bij het [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] ) te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, althans enig(e) goed(eren), als volgt heeft gehandeld:
  • het tankstation is binnengegaan en/of
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond aan die [slachtoffer 2] en/ of
  • daarbij heeft gezegd “dit is een overval, doe me al je geld”, althans woorden van gelijke aard en/ofstrekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak met parketnummer 18/277799-21 is verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, openlijk, te weten [straatnaam] althans op het schoolplein bij de school " [naam school] ", in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 3] door die [slachtoffer 3] , meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans éénmaal te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot parketnummer 18/213684-21
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 subsidiair (afpersing) en 2 subsidiair (poging tot afpersing) ten laste gelegde gevorderd nu het geld aan verdachte is afgegeven dan wel het de bedoeling was dat het geld aan verdachte zou worden afgegeven.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot parketnummer 18/277799-21
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat een bewezenverklaring kan volgen van hetgeen de officier van justitie bewezen acht omdat verdachte die feiten heeft bekend.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/213684-21
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Gelet op de uitvoeringshandelingen is sprake van een voltooide afpersing en een poging daartoe.
Parketnummers 18/213684-21 (1 subsidiair en 2 subsidiair) en 18/277799-21 (primair)
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 februari 2022.
Parketnummer 18/213684-21
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 augustus 2021,opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R021065_KTM d.d. 25 oktober 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 augustus 2021,opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Parketnummer 18/277799-21
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2021, opgenomenop pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021271384 d.d.
11 oktober 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen
- in de zaak met parketnummer 18/213684-21, het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegdemet dien verstande dat:
1.
hij op 1 augustus 2021 te Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] werkzaam bij het [benadeelde partij 1] , gevestigd aan de [straatnaam] , heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag (€ 25,--), dat aan [benadeelde partij 1] (gevestigd aan de [straatnaam] ), toebehoorde, door
  • het tankstation binnen te gaan en
  • een mes door de opening in de obri te steken en- daarbij te zeggen "dit is een overval, geef me al je geld";
2.
hij op 3 augustus 2021 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] werkzaam bij het [benadeelde partij 2] aan de [straatnaam] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag, als volgt heeft gehandeld:
  • het tankstation is binnengegaan en
  • een mes heeft getoond aan die [slachtoffer 2] en
  • daarbij heeft gezegd “dit is een overval, doe me al je geld”,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
  • in de zaak met parketnummer 18/277799-21, het primair ten laste gelegde met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2021 te Groningen, openlijk, te weten aan de [straatnaam] , bij de school " [naam school] ", in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door die [slachtoffer 3] , meermalen te slaan en/of te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/213684-21:
Subsidiair: afpersing.
Subsidiair: poging tot afpersing.
Parketnummer 18/277799-21:
primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering en motivering maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de bewezen te verklaren feiten wordt veroordeeld tot:
  • jeugddetentie voor de duur van 220 dagen met aftrek van voorarrest;
  • plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder ook te noemen pij-maatregel), voorwaardelijk meteen proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de Raad voor de Kinderbescherming die heeft geadviseerd. De maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke pij-maatregel nu de deskundigen die verdachte hebben onderzocht het opleggen van die maatregel niet hebben geadviseerd. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de Raad voor de
Kinderbescherming heeft geadviseerd. Het opleggen van elektronische controle is een voldoende drukmiddel voor verdachte om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een tankstation overvallen. Onder bedreiging van een mes heeft hij een geldbedrag buitgemaakt. Twee dagen later wilde verdachte opnieuw een tankstation overvallen maar de medewerkster achter de balie wilde verdachte, ondanks het dreigen met het meegenomen mes, geen geld afgeven waarna verdachte het tankstation heeft verlaten.
Verdachte heeft circa een maand voor deze overvallen openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 3] op een schoolplein.
Het betreft in alle 3 gevallen ernstige feiten die grote impact hebben op de slachtoffers.
Het bedreigen van tankstationsmedewerkers met een mes om aan geld te kunnen komen maakt veel indruk op deze medewerkers ondanks dat zij zich in een beveiligde ruimte bevinden.
Ook de mishandeling van [slachtoffer 3] heeft grote impact op hem gehad. De medeverdachte wilde wraak nemen op aangever [slachtoffer 3] en verdachte wist dit en heeft hieraan meegedaan. Hierbij was van tevoren duidelijk wat de bedoeling was en blijkens de ook ter zitting getoonde beelden was het juist verdachte die de meeste geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan. Vooral ook omdat hij zeer kort voor het plegen van deze feiten veroordeeld was door de meervoudige kamer tot een forse (deels voorwaardelijke) straf voor een straatroof en het medeplegen van een bedreiging met gebruikmaking van een mes.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 24 december 2021 van H.M. van der Most van
Spijk, kinder- en jeugdpsychiater, die verdachte heeft onderzocht. Dat rapport houdt onder meer als conclusie het volgende in:
Er is sprake van een autismespectrumstoornis, een lichte verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek door een traumatisch verleden (huiselijk geweld).
Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
De stoornis en de verstandelijke beperking met daarbij hechtingsproblematiek, hetgeen elkaar ook versterkt, heeft onder meer tot gevolg heeft dat verdachte moeite heeft om in te schatten wat het effect van zijn gedrag is. Het hem ten laste gelegde is hem in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het rapport d.d. 20 december 2021 van L.
Schoenmaker en M. Dubbelaar, GZ-psychologen. Zij komen eveneens tot de conclusie dat de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende.
De feiten die de rechtbank bewezen heeft verklaard betreffen ernstige feiten die het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Daarnaast is het van belang dat verdachte ervan wordt weerhouden dat hij opnieuw strafbare feiten gaat plegen.
De deskundige Van der Most van Spijk heeft aangegeven dat door de stoornis van verdachte de kans op recidive hoog is. Om dat te verminderen en om de ontwikkeling van verdachte te bevorderen is het van belang dat verdachte na zijn detentie goed en intensief begeleid wordt en ondersteuning krijgt in het oppakken van een bij hem passende dagbesteding en bij het invullen van zijn vrije tijd.
Daarnaast is behandeling van verdachte geïndiceerd. Deze moet gericht zijn op het vergroten van zijn coping vaardigheden, onder andere door psycho-educatie over autismespectrum problematiek en het bieden van handvatten bij het ervaren van stress en overprikkeling. Elektronische controle kan verdachte helpen om dit vol te houden.
De intensieve begeleiding en behandeling kan worden geboden in de vorm van Multi Systeem Therapie. Daarnaast zal behandeling moeten plaatsvinden gericht op door verdachte doorgemaakte trauma’s.
De deskundigen Schoenmaker en Dubbelaar komen tot een eensluidend advies om de kans op herhaling te verminderen. Verdachte is gebaat bij een voor hem passende beschermende dagbesteding en dat hij ondersteund wordt in zijn vrije tijd.
De behandeling van verdachte kan zich richten op het vasthouden van deze daginvulling en de ondersteuning daarbij vanuit het systeem. Begeleiding van het systeem om verdachte heen is hierbij het voornaamste, gezien de beperkte leerbaarheid van verdachte. Om het systeem hierbij te helpen is Multi Systeem Therapie (MST) de meest passende behandeling.
Daarnaast wordt traumatherapie geadviseerd.
Om verdachte te motiveren voor deelname aan de interventies en hem bewust te maken van de keuzes die hij maakt is het helpend om elektronisch toezicht toe te voegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies, d.d. 3 februari 2022 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen de Raad). Het advies houdt onder meer het volgende in.
De Raad kan zich vinden in de diagnostische uitkomsten van de onderzoeken van de deskundigen en staat niet onwelwillend tegenover de geadviseerde behandellijn van verdachte. Verdachte moet terugkeren naar huis onder toepassing van Elektronische Controle en met inzet op een passende dag- en vrijetijdsbesteding. Ook moet Multi Systeem Therapie bij Yorneo en behandeling bij Accare worden ingezet. Om dit allemaal mogelijk te maken wordt ter overbrugging eerst een civiele gesloten plaatsing passend geacht alsook de maatregel ITB Harde Kern.
Het behandeltraject zou echter binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel moeten plaatsvinden. De Raad wijkt daarmee af van hetgeen voornoemde deskundigen hebben geadviseerd namelijk een voorwaardelijke jeugddetentie.
De Raad heeft hierover opgemerkt dat het gaat om twee zeer ernstige geweldsmisdrijven (de overvallen) en dat verdachte kort voor het plegen van deze feiten is veroordeeld door de meervoudige kamer voor een gelijksoortig delict tot onder andere een forse voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden. Deze veroordeling heeft verdachte niet kunnen behoeden om binnen zeer korte tijd opnieuw de fout in te gaan. Daar komt bij dat de opgelegde jeugdreclasseringsmaatregel is teruggelegd omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.
Een voorwaardelijke pij-maatregel biedt de meeste garanties voor het uitvoeren van de geïndiceerde behandeling en zal functioneren als 'stok achter de deur'. Mocht verdachte zich aan de voorwaarden onttrekken of opnieuw strafbare feiten plegen dan kan de behandeling in een verplicht kader worden voortgezet, dit in tegenstelling tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
De rechtbank kan zich met het advies van de Raad verenigen in die zin dat de rechtbank naast het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, een voorwaardelijke pij-maatregel passend en geboden acht.
De rechtbank acht de deels voorwaardelijke jeugddetentie, zoals geadviseerd door de psycholoog en de psychiater, ontoereikend gelet op de diagnoses die zijn gesteld en de ernst van de door verdachte bij herhaling gepleegde feiten.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat verdachte gemotiveerd wordt om aan de geadviseerde behandelingen mee te werken en dat de in te zetten behandelingen kunnen worden gecontinueerd in het geval verdachte zich niet aan de op te leggen voorwaarden houdt dan wel opnieuw strafbare feiten pleegt. In dat geval kan immers de voorwaardelijke pij-maatregel worden omgezet in een onvoorwaardelijke maatregel en is behandeling in dat kader gewaarborgd.
De rechtbank geeft aan verdachte door oplegging van een voorwaardelijke PIJ met de door de Raad geadviseerde voorwaarden een allerlaatste kans voor behandeling van zijn problematiek in een ambulant kader. Dat betekent ook dat na ommekomst van de zes maanden waarbinnen de voorwaarden van ITB Harde kern en elektronische controle verdachte kunnen helpen te motiveren voor behandeling, de resultaten van de tot dan ingezette hulpverlening zodanig zullen moeten zijn dat het recidiverisico binnen het ambulante kader voldoende wordt ingeperkt. Hier zal de jeugdreclassering, ook in het belang van verdachte, scherp op moeten toezien.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in de omvang van de op te leggen jeugddetentie zodat verdachte vanuit zijn detentie kan doorstromen naar een instelling waarin hij wordt voorbereid op zijn terugkeer naar huis. De jeugdreclassering heeft instelling de [instelling] daarbij op het oog, waar verdachte middels een civiele machtiging tot gesloten plaatsing kan worden geplaatst. Nu het de onwenselijk is dat verdachte na detentie meteen terugkeert naar huis, zal alles in het werk dienen te worden gesteld om een passende plek voor verdachte te regelen.
Aan de voorwaardelijke pij-maatregel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de Raad die heeft geadviseerd.
Het opleggen van een (voorwaardelijke) pij-maatregel is gegrond op het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde overvallen als ook de openlijke geweldpleging misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Daarnaast eisen de ernst van de begane feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een pij-maatregel. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat de hierna gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu verdachte met dit mes de overvallen heeft gepleegd en het mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partijen

Parketnummer 18/213684-21 feit 1 subsidiair
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 92,94 ter vergoeding van materiële schade en € 2500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering onvoldoende duidelijk nu uit het schadeformulier onvoldoende blijkt welke bedragen worden gevorderd. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met de officier van justitie van mening dat de vordering onduidelijk is en dat een onderbouwing van gevorderde bedragen ontbreekt. De opgevoerde kosten van kleding staan in een te ver verband met het bewezen verklaarde.
Oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, dat ze dat heeft bedoeld te vorderen en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 1000,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Parketnummer 18/277799-21
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 350,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor de helft toewijsbaar is nu er sprake is van een mededader.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadever-goeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schade-vergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal daarbij het aantal dagen gijzeling op nul bepalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 juni 2021, gewezen door de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot
-voor zover hier van belang- een taakstraf van 180 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 juni 2021.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 27 januari 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Op de terechtzitting van 10 februari 2022 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat -gelet op de benodigde langdurige behandeling van verdachte- de vordering moet worden afgewezen en dat de proeftijd met 1 jaar moet worden verlengd.
De raadsvrouw heeft zich achter het standpunt van de officier van justitie geschaard.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 45, 141 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/213684-21 onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/213684-21 1 subsidiair en 2 subsidiair en het in de zaak met parketnummer 18/277799-21 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan zes maanden intensieve begeleiding in het kader van ITBHarde Kern;
  • dat de veroordeelde zich ter controle voor een periode van zes maanden onder elektronischecontrole zal stellen, op het moment dat hij gaat toewerken naar vrijheden en verloven;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan dagbesteding;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan Multi Systeem Therapie bij Yorneo of een soortgelijkeinstelling door de jeugdreclassering te bepalen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan een behandeling bij Accare of een soortgelijke instellingdoor de jeugdreclassering te bepalen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • dat de veroordeelde op geen enkele wijze gebruik zal maken van social media of internet, zolang dejeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan vervolgbehandeling/plaatsing en/of andere vormen vanhulpverlening indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan het reclasseringstoezicht.
Geeft aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

een jeugddetentie voor de duur van 220 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen mes (Omschrijving: G1409895, Zwart).
Ten aanzien van 18/213684-21, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1000,-(zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2021.
Wijst de gevorderde immateriële schade voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering tot materiële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van €
1000,--(zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2021.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Ten aanzien van 18/277799-21, primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
350,--(zegge:
driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van €
350,--(zegge: driehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van voornoemde slachtoffers daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen deze bedragen te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partijen opgelegde bedragen heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van deze bedragen komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.000594-21:

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige strafkamer in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 4 juni 2021 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.G. de Bock, kinderrechter en mr. M.A.M. Wolters, kinderrechter, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2022.
Mrs. Baluah en De Bock zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.