ECLI:NL:RBNNE:2022:4686

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
18/232186-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake belaging via sociale media met eerdere veroordeling en contactverbod

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een vonnis gewezen in de zaak tegen een man die wordt verdacht van belaging via sociale media. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder de aard, duur en frequentie van het handelen van de verdachte, en de impact daarvan op het slachtoffer. De verdachte had eerder een contactverbod en was reeds veroordeeld voor belaging van hetzelfde slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het 'liken' van berichten en het volgen van profielen op sociale media door de verdachte, terwijl hij wist dat het slachtoffer hiervan kennis zou nemen, als belaging moest worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van enkele tenlasteleggingen, maar achtte het bewezen dat hij in de periode van 29 maart 2022 tot en met 14 september 2022 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door ongewenst contact te zoeken via sociale media. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 91 dagen op, met een contact- en locatieverbod voor vijf jaar, en een schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/232186-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/022836-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2022 tot en met 14 september 2022 te Emmen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij], door telkens ongewenst
  • die [benadeelde partij] via diverse accounts, via (sociale) media (onder andere via Facebook, Skype,Signal, Linkedin, Instagram en/of Twitter) berichten te sturen en/of haar berichten leuk te vinden en/of haar profielen te bezoeken en/of haar volgverzoeken te sturen en/of haar toe te voegen aan groepen, althans contact met haar te zoeken en/of haar te laten weten dat hij die profielen bezoekt, en/of
  • op diverse (sociale) media (openbaar) berichten te plaatsen die gericht waren aan die [benadeeldepartij], en/of
  • die [benadeelde partij] via diverse media (onder andere Skype, Whatsapp en Google) te
(video)bellen met het oogmerk die [benadeelde partij], te dwingen iets te doen (te weten contact met hem, verdachte, onderhouden), niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft verwezen naar de aangifte en de getuigenverklaring van [benadeelde partij], ondersteund door schermafbeeldingen, alsmede de processen-verbaal van de politie met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder het eerste en het derde gedachtestreepje ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor het sturen van berichten en het zoeken van contact via sociale media. Hij voert daartoe aan dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de diverse accounts die in verband worden gebracht met deze gedragingen bij verdachte in gebruik zijn. Ten aanzien van het ‘liken’ van berichten, het bekijken en het volgen van het profiel van aangeefster op LinkedIn en Twitter, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de door verdachte op zijn eigen profiel geplaatste berichten niet aan aangeefster zijn gericht en op meerdere manieren uitgelegd kunnen worden.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het ten laste gelegde opgemerkt dat de pleegperiode moet worden ingekort, nu een aanzienlijk aantal gedragingen niet bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik aangeefster ben gaan volgen op Twitter en berichten van haar op Twitter heb ‘geliked’. Ik weet dat zij hiervan meldingen te zien krijgt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 september 2022,opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022084907 d.d. 1 november 2022, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij]:
V: Hij heeft jou meerdere keren een uitnodiging gestuurd om hem te volgen. Op welke sociale media was dit?
A: LinkedIn, Twitter, Snapchat.
(…)
V: Op 8 augustus 2022 liket [verdachte] allerlei oude berichten van jou. Wat vind je hiervan?
A: Het frustreert mij, ik wordt er langzaam boos van. Vooral ook omdat de behandeling dus kennelijk niet helpt. (…) Ik vind het allemaal heel vervelend en confronterend. Ik slaap slecht, ben gespannen. Ik ben ook bang waartoe hij nog meer in staat is.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 april 2022, opgenomenop pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij]:
Op 29 maart 2022, zag ik dat [verdachte] mij volgde via Linkedln. Zes dagen daarvoor heeft hij dat gedaan. Hij wilde mij toen connecten.
4. Een schriftelijk bescheid, inhoudende schermafbeeldingen afkomstig van het LinkedIn account vanaangeefster d.d. 29 maart, 20 april, 10 juni en 11 september 2022, van Snapchat van 17 juni 2022 en van Twitter van 29 mei, 5 juni, 22 juni, 25 juni, 20 juli en 8 augustus 2022, opgenomen als bijlage bij de aangifte op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2022,opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, onderzocht het goed met nummer 22-0752-005.
Dit betrof een mobiele telefoon van het merk Apple, type iPhone 13 en eigendom van
aangeefster. Ik onderzocht het goed op aanwijzingen aangaande het strafbare feit stalking, waar aangeefster al langere tijd slachtoffer van is. Overeenkomstig de verklaring van aangeefster stonden op de gegevensdrager een groot aantal schermafbeeldingen van berichten, geplaatst op verscheidene sociale media, van verdachte [verdachte].
Op het goed trof ik geen aanwijzingen van enige betrokkenheid bij het strafbare feit waar aangifte van is gedaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat de politie in het dossier aangeeft de telefoon van verdachte te hebben onderzocht, maar dat de concrete resultaten van dit onderzoek niet zijn opgenomen in het procesdossier. Daarin bevinden zich enkel de schermafbeeldingen, zoals deze door aangeefster bij de aangifte gevoegd zijn en één proces-verbaal van bevindingen waarin, naar aanleiding van het onderzoek in de telefoon van verdachte, gerelateerd is dat er 190 maal getracht is in contact te komen met aangeefster. Op welke wijze en op welke tijdstippen dit zou hebben plaatsgevonden wordt echter niet gespecificeerd.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde gegevens blijkt niet dat verdachte via Facebook, Skype, Signal, Instagram, Whatsapp of Google op enige manier daadwerkelijk contact heeft gelegd met aangeefster. De rechtbank spreekt verdachte gedeeltelijk vrij van hetgeen aan hem bij het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd voor zover deze gedragingen zouden hebben plaatsgevonden via Facebook, Skype of Signal. Daarnaast spreekt de rechtbank verdachte vrij van hetgeen aan hem bij het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd om aangeefster via Skype, Whatsapp of Google te (video)bellen.
Voor de rechtbank is bovendien niet vast te stellen dat de berichten die verdachte op Twitter heeft geplaatst, gericht waren aan aangeefster. De inhoud van de geplaatste berichten is daarvoor te algemeen. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van hetgeen aan hem bij het tweede en het derde gedachtestreepje ten laste is gelegd.
Wel acht de rechtbank het bewezen dat verdachte in zes maanden tijd herhaaldelijk de LinkedIn- en Twitterprofielen van aangeefster heeft bekeken, dat hij haar op deze profielen is gaan volgen berichten van haar heeft ‘geliked’ en herhaaldelijk volgverzoeken heeft gestuurd. De vraag rijst dan of deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als belaging.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf maanden herhaaldelijk via verschillende sociale mediakanalen geprobeerd met aangeefster in contact te komen door middel van het sturen van volgverzoeken, het actief volgen van aangeefster en het liken van haar berichten, wetende dat zij daarvan kennis zou nemen. Verdachte was aldus bewust uit op het trekken van haar aandacht. Hoewel deze gedragingen naar hun aard en intensiteit op zichzelf wellicht niet steeds zonder meer voldoende zullen zijn voor een veroordeling voor belaging, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte gezien de omstandigheden waaronder deze in dit specifieke geval plaatsvonden en de gevolgen die dit heeft gehad voor de persoonlijke levenssfeer van aangeefster leiden tot het oordeel dat verdachte zich aan belaging heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank acht in dit geval relevant dat verdachte eerder is veroordeeld voor belaging van aangeefster, dat aan hem een contactverbod met aangeefster was opgelegd, evenals de verplichting om zich (klinisch) te laten behandelen. Verdachte wist dat aangeefster hem niet in haar leven wilde en dat hij op geen enkele wijze contact met haar mocht zoeken. Verdachte bevond zich nog in de kliniek op het moment dat hij weer begon met het benaderen van aangeefster. Ondanks het toezicht dat op hem werd uitgeoefend heeft hij manieren gezocht en gevonden om te proberen met haar in contact te komen. Aangeefster werd hierdoor gedurende een langere periode opnieuw ongevraagd en ongewenst met hem geconfronteerd. Gezien deze omstandigheden was sprake van een wederrechtelijke, stelselmatige inbreuk op de levenssfeer van aangeefster, en daarmee van belaging als bedoeld in artikel 285b Sr.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 maart 2022 tot en met 14 september 2022 te Emmen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij], door telkens ongewenst die [benadeelde partij] via sociale media (onder andere Linkedin en Twitter) te benaderen door haar berichten leuk te vinden en haar profielen te bezoeken en haar volgverzoeken te sturen, althans contact met haar te zoeken en haar te laten weten dat hij die profielen bezoekt, met het oogmerk die [benadeelde partij], te dwingen iets te doen en te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod ten aanzien van aangeefster en een locatieverbod voor de woonplaatsen van aangeefster en haar ouders, alsmede de werkplek van het slachtoffer, te weten het Scheper Ziekenhuis te Emmen, gedurende een periode van 5 jaren, met een vervangende hechtenis van één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de zaak moet worden afgedaan met een gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het door verdachte ondergane voorarrest.
De verdediging verzet zich niet tegen het door de officier van justitie gevorderde contact- en locatieverbod, behalve waar het betreft het Scheper Ziekenhuis, omdat verdachte daar in behandeling is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, de Pro Justitia rapportage d.d. 29 april 2021 van D.R. van der Velden, gzpsycholoog, alsmede de rapportage van de Reclassering d.d. 19 mei 2021en de rapportage van de reclassering, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belagen van aangeefster door op verschillende manieren via sociale media contact met haar te zoeken. Verdachte is reeds eerder veroordeeld voor belaging van aangeefster en werd nog klinisch behandeld toen hij weer contact met haar zocht via sociale media. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de eerder uitdrukkelijk aangegeven grenzen van aangeefster niet heeft gerespecteerd en dat hij zich niets heeft aangetrokken van een eerdere veroordeling en een contactverbod. Uit de verklaringen die aangeefster tegenover de politie heeft afgelegd en de namens haar afgelegde slachtofferverklaring ter zitting, blijkt van de grote impact die het gedrag van verdachte op haar leven heeft gehad.
Verdachte is eerder gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis, borderline, een erotomane waanstoornis en een stoornis in gebruik van middelen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de eerder geconstateerde problematiek nog grotendeels actueel is en heeft doorgewerkt in de bewezenverklaarde gedragingen, zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht het, om recidive te voorkomen, van belang dat verdachte zich laat behandelen. Bij de vorige veroordeling was reeds duidelijk dat de benodigde behandeling van lange duur zal zijn.
Vastgesteld wordt dat verdachte niet nogmaals wil meewerken aan een klinische behandeling, zoals de reclassering heeft voorgesteld. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding verdachte opnieuw te laten onderzoeken door een psycholoog en/of psychiater. Er is bovendien redelijk recente rapportage beschikbaar en nader onderzoek zal blijkens het advies indicatieoverleg NIFP geen nieuwe informatie opleveren. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich wil inzetten voor ambulante behandeling en dat hij wil meewerken aan toezicht vanuit de reclassering. De rechtbank acht het van belang dat de reeds in een verplicht kader gestarte behandeling en reclasseringstoezicht worden voortgezet.
Alles afwegende zal de rechtbank nu volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van even lange duur als de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank acht, gelet op het grote risico op herhaling, ter voorkoming van strafbare feiten ook een contact- en locatieverbod noodzakelijk in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr, zoals hieronder weergegeven. Het gaat dan om een contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de woonplaatsen van aangeefster en haar ouders. Een locatieverbod voor het ziekenhuis waar aangeefster werkt gaat te ver, nu verdachte in dat ziekenhuis behandeld wordt en verdachte hoe dan ook geen contact mag hebben met aangeefster.
Daarbij zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Daarnaast zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 16,92 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De hoogte van het immateriële deel is gelijk aan de vergoeding die in de eerdere strafzaak aan aangeefster is toegekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 3.516,92, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij toewijzing het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag tussen de € 500,00 en € 1.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij] de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 maart 2022.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,00. Hierbij is rekening gehouden met de geringere aard en impact van het thans bewezen verklaarde feit in vergelijking tot het in de eerdere strafzaak bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 750,00 toewijzen en voor het overige afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 24 augustus 2021, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 256 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 8 september 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 oktober 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen en dat de proeftijd dient te worden verlengd met continuering van de bijzondere voorwaarden.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met een gedeeltelijke toewijzing, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand en een verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38v en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Legt aan verdachte op
de vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaren
  • beveelt dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect (tevens inhoudende elke vorm van contact via sociale media) – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
  • beveelt dat verdachte zich niet zal bevinden in de plaats Nieuw-Dordrecht en op het adres[straatnaam], [plaats].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [benadeelde partij] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[benadeelde partij]aan de Staat te betalen een bedrag van €
766,92(zegge: zevenhonderd zesenzestig euro en tweeënnegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 16,92 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/02283621:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 24 augustus 2021, te weten: één maand gevangenisstraf.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verlengt de in voormeld vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. A.L.J.M.A. Janssens en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2022.
Mrs. Janssens en De Weijer waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.