ECLI:NL:RBNNE:2022:4683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
18/061582-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling door jongeman tegen vader en medeverdachte

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een jongeman veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn vader en voor het medeplegen van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 maart 2022 in Bedum, waar de verdachte zijn vader met een mes heeft gestoken tijdens een worsteling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die onder het adolescentenstrafrecht valt, een jeugddetentie opgelegd kreeg die gelijk is aan het voorarrest, naast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten in een andere zaak van mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, en besloot tot een PIJ-maatregel om hem de nodige behandeling te bieden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €2.000,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer van de mishandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/061582-22 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 09/136935-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/005361-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/061582-22
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Bedum, gemeente Het Hogeland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of in de schouder en/of arm, althans lichaam van voornoemde [verdachte], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Bedum, gemeente Het Hogeland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of in de schouder en/of arm, althans lichaam van voornoemde [verdachte], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Bedum, gemeente Het Hogeland zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp steken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of in de schouder en/of arm, althans lichaam van voornoemde [verdachte];
in de zaak met parketnummer 09/136935-22
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 2] meermalen heeft gestompt/geslagen tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder parketnummer 18/061582-22 primair ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 09/136935-22 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder parketnummer 09/136935-22 primair ten laste gelegde heeft zij in het bijzonder aangevoerd dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dat zij, met de door hen verrichte geweldshandelingen, voorwaardelijk opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder parketnummer 18/061582-22 ten laste is gelegd, nu verdachte geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van het slachtoffer noch op het toebrengen van (zwaar lichamelijk letsel) aan het slachtoffer. Zij bepleit een alternatief scenario waarin verdachte door zijn vader werd aangevallen met een mes, tegen welke aanval verdachte zich onder andere heeft verdedigd door te proberen zijn vader met een deel van dat mes (dat kort daarvoor tijdens de worsteling uiteen was gevallen) van zich af te duwen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder parketnummer 09/136935-22 ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouw eveneens betoogd dat verdachte hiervan integraal dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent aangever te hebben geslagen en het dossier bevat onvoldoende overtuigend bewijs. Van medeplegen is evenmin sprake, nu niets er op duidt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
Oordeel van de rechtbank

In de zaak met parketnummer 18/061582-22

De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder primair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 november 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik was op 10 maart 2022 in de loods van mijn vader te Bedum. Daar heeft een worsteling tussen mijn vader en mij heeft plaatsgevonden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 maart 2022,opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022061528/2022068341 d.d. 7 juni 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Gisteravond, donderdag 10 maart 2022, ben ik op een gegeven moment, nadat ik de deurbel hoorde, naar buiten gegaan. Ik liep de schuur in. Ineens zag ik daar mijn zoon [verdachte] staan. Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand hield en dat hij op mij af kwam lopen en direct op mij in begon te steken toen hij vlakbij mij was. Ik zag dat het een groot, zilverkleurig, slagersmes was. Het lemmet was zeker 30 à 40 cm lang. Ik heb me met mijn armen en handen verweerd. Hij stak op mijn hoofd in en op mijn rug. Ik probeerde mij te verdedigen en in de worsteling zijn we op de grond gevallen. Ik probeerde hem op afstand te houden. Tijdens de worsteling zei [verdachte] iets van: "Ik krijg je wel, ik maak je dood!". Ik zag, toen we op de grond lagen, dat een deel van het lemmet van het mes op de g rond lag. Dit deel lemmet wat op de grond lag was net iets meer dan de helft van het lemmet. Ik dacht dat dit gunstig was, dan was het mes niet meer zo lang en kon hij mij niet meer heel diep steken. [verdachte] bleef echter doorsteken, ik bleef klappen/steken op mijn hoofd voelen. Ik zei tegen [verdachte] dat hij moest stoppen, dat dit zo niet goed ging en dat we erover moesten praten. Op een gegeven moment lagen we samen te worstelen in een shovelbak, geen idee hoe we daar zijn gekomen, ineens stopte hij, stond op en liep weg. Op mijn hoofd heb ik vier wonden, één in de nek, één in mijn rug, links onder mijn schouderblad, en één links op mijn schouder/bovenarm, deze wonden zijn allemaal gehecht. Ik heb een schaafwond aan mijn rechterbeen, mijn benen doen ook zeer. Ik heb heel erg veel pijn, vooral achter op mijn rug.
3. Een forensisch medische letselrapportage met benoeming als gerechtelijk deskundige d.d. 10 juni2022, als los document bij het dossier gevoegd, opgemaakt en ondertekend door J.E. Keizer, forensisch arts, inhoudende als zijn/haar verklaring:
Welke uitwendige letsels zijn er geconstateerd bij het slachtoffer [slachtoffer 1]?De volgende letsels:
Wond op het achterhoofd van 10 cm tot in het onderhuids bindweefsel;
Wond behaarde hoofd aan de voorzijde, 8 cm tot in het onderhuidse bindweefsel;
Wond rechtsachter in de nek van 8 cm (boven links richting rechtsonder) tot in het onderhuidsbindweefsel;
Oppervlakkige wond linker slaap, 0,5 cm en een oppervlakkige wond rechter slaap 0,5 cm;
Wond linkerschouder/bovenarm 5 cm, tot in het onderhuidse bindweefsel.
Achterzijde borstkast links, ongeveer 5 cm in het bindweefsel met ondermijning van de huid
(wondschade is onder de huid groter dan aan de buitenkant te zien is);
Geringe barst- en schaafverwondingen van de huid beide handen en knieën.

In hoeverre past het letsel bij:

  • H1: Verdachte steekt slachtoffer met een mes, deels tijdens een worsteling.
  • H2: Verdachte heeft het mes, dat slachtoffer bij zich had, uit de handen van slachtoffer geschopt, dit mesopgepakt en tijdens een worsteling van zich af gedrukt om zich tegen slachtoffer te verdedigen/verweren.
Hierbij is het slachtoffer gewond geraakt.
Kunt u hierover een waarschijnlijkheidsuitspraak doen?
Het beschreven letsel is veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. De onderbouwing voor deze uitspraak is als volgt:
In beide hypothesen wordt aangegeven dat er een worsteling heeft plaatsgevonden. In hypothese 2 wordt een scenario geschetst waarbij er sprake is van verweer met een mes door verdachte waarbij aangever zou hebben afgeweerd. Afweerletsel wordt gedefinieerd als letsel dat is ontstaan doordat het slachtoffer (instinctief) kwetsbare onderdelen van het lichaam, zoals het hoofd, beschermt. Kenmerkend voor afweerletsel in geval van steken of snijden zijn verwondingen aan de vingers, tussen duim en wijsvinger en/of aan de palmzijde van de hand. Daarnaast kunnen verwondingen aan de strekzijde van de onder- en/of bovenarm ontstaan. De locaties van het geconstateerde scherpe letsel (met name de letsels aan de behaarde hoofdhuid, nek en rug) komen niet overeen met de kenmerkende locaties voor afweerletsel zoals die bij en worsteling te verwachten zijn. Dit maakt hypothese 1 veel waarschijnlijker.
Welke risico 's zijn aan deze wijze van toebrengen van dit letsel in zijn algemeenheid verbonden (in het licht van de kans op zwaar lichamelijk letsel bij en/of de kans op het overlijden van het slachtoffer)?
Bij het toebrengen van letsel op deze wijze (snij en steekverwondingen), bestaat er een gerede kans dat er interne vitale structuren en organen beschadigd raken.
Is daar in dit specifieke geval nog iets aanvullends over te zeggen?
Er is sprake van een steekverwonding in de borstkas, in dit specifieke geval heeft er geen penetratie tussen de ribben door plaats gevonden. Indien dit wel was gebeurd (reëel mogelijk) is er een grote kans op het ontstaan van ernstig lichamelijk letsel. De verwonding is gelokaliseerd in de regio waar het hart zich bevindt, bij traumatische beschadiging van de hartspier is de kans op ernstig lichamelijk letsel en/of de kans op overlijden aanwezig. Beschadiging van het inwendig liggende longweefsel kan een klaplong veroorzaken wat ook potentieel lethaal kan zijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2022, opgenomen op p. 208 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van de verbalisant:
Op 14 maart 2022 heb ik, verbalisant, de in de woning van verdachte [verdachte] in beslag genomen messen (drie stuks) vergeleken met het op de plaats delict aangetroffen lemmet en het bij de verdachte aangetroffen heft. De drie messen lijken uit één set te komen, gezien het feit dat ze hetzelfde model heft hebben en hetzelfde merk. Ik zag dat de in beslag genomen messen een zwart, kunststoffen heft hebben, met een wat opvallende vorm. Ik zag dat op de onderkant van het heft een zilverkleurige ovalen plaat zit, met daarop een logo, met daarin de letter "M" verwerkt. Ik herken dit logo als zijnde van het programma "Masterchef". Bij het invullen van "messenset Masterchef" in Google, zie ik dat er een 5-delige messenset te koop is bij onder andere de Action die overeenkomt met de messen die in beslag zijn genomen. Van de set die bij de Action te koop is, ontbreekt bij de in beslag genomen messen één van de kleinere messen en het grote vleesmes. Als ik de foto's van het in beslag genomen heft en lemmet vergelijk met de messenset van de Action, zie ik dat deze overeenkomen met het grote vleesmes van de set. Op de foto van het in beslag genomen lemmet zie ik het logo van "Masterchef" staan. Deze bevindt zich aan de rugzijde van het mes. Als ik dit vergelijk met de twee kleinere messen, zit er minder afstand tussen het logo en het snijvlak van de messen. Ook als ik kijk naar de vorm van het lemmet, komt deze overeen met het vleesmes. Het heft, welke in beslag is genomen, is te groot voor de kleine messen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het door verdachte geschetste scenario van zelfverdediging niet aannemelijk en is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het wel degelijk verdachte is geweest die zijn vader heeft aangevallen met het mes op de wijze zoals ten laste gelegd.
Het letsel van aangever is beoordeeld door een forensisch arts. In de forensisch medische letselrapportage concludeert de forensisch arts dat het veel waarschijnlijker is dat het letsel van aangever is ontstaan doordat hij door verdachte is gestoken met een mes (deels tijdens een worsteling) dan dat dit letsel zou zijn ontstaan doordat verdachte het mes, dat het slachtoffer bij zich had, uit de handen van het slachtoffer heeft geschopt, heeft opgepakt en tijdens de worsteling van zich af heeft gedrukt om zich tegen het slachtoffer te verweren. Daarnaast is bij verdachte thuis een incomplete “Masterchef messenset” van de Action aangetroffen, waarvan het kleinste mes en het grootste (vlees)mes ontbraken. Het mes waarmee het slachtoffer is gestoken betreft een soortgelijk “Masterchef” (vlees)mes van de Action, hetgeen de rechtbank sterkt in haar overtuiging dat verdachte degene is geweest die het mes heeft meegenomen naar het huis van zijn vader en hem daarmee heeft aangevallen.
Het met een mes steken in het hoofd, de hals en de rug, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd, de hals en de rug zijn immers kwetsbare onderdelen van het lichaam waarin zich onder andere grote bloedvaten en andere vitale structuren bevinden.
Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dat het slachtoffer in dit geval niet daadwerkelijk is komen te overlijden, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van die kans.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het met een groot vleesmes steken die plaatsen zoals verdachte dat heeft gedaan moet immers naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

In de zaak met parketnummer 09/136935-22

Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal een en ander bespreken na het opnemen van de bewijsmiddelen ter zake van dit meer subsidiair bewezen verklaarde.
De rechtbank past ten aanzien van het meer subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 november 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik herken mijzelf als de jongen met de korte broek op de beelden van de beveiligingscamera van [instelling] die gemaakt zijn op 26 maart 2022.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 maart 2022,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Den Haag met nummer PL1500-2022088553 d.d. 8 juni 2022 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op zaterdag 16 maart 2022 was ik aanwezig op de luchtplaats van [instelling] als gedetineerde in het forensisch centrum [instelling]. Ik zag dat er een jongen was die begon te vechten met een andere jongen. Ik zag, toen alle groepsleiders gefocust waren op dat gevecht, een vuist op mijn gezicht afkomen. Ik zag en voelde dat ik hard werd geslagen op mijn linker jukbeen.
De jongen die mij op mijn jukbeen sloeg, herkende ik als [medeverdachte]. Direct nadat ik een vuistslag op mijn jukbeen had gekregen, voelde ik een harde klap op mijn rechterkaak.
Ik voelde een harde stoot tegen mijn kaak. Ik zag dat na de twee gegeven klappen [medeverdachte] en [verdachte] naar binnen liepen. Na ongeveer 15 tot 20 minuten na de eerste klap, werd ik erg misselijk en duizelig. Het voelde alsof ik constant wegviel. Ik voelde een hevig stekende pijn in mijn linker jukbeen en mijn rechterkaak. Later in het ziekenhuis hoorde ik dat de arts tegen mij zei dat mijn linker jukbeen en mijn rechterkaak gebroken zijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d.26 april 2022, opgenomen op p. 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte]:
Het klopt dat ik [slachtoffer 2] een vuistslag heb gegeven.
4. De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 29 november 2022 van de in hetdossier gevoegde en ter terechtzitting meermalen afgespeelde beelden, voor zover van belang inhoudend:
De rechtbank neemt waar dat het beelden betreft van 26 maart 2022, gemaakt op de luchtplaats van [instelling]. Op deze beelden is te zien dat [medeverdachte] (de jongen met de rode broek) en verdachte (de jongen met de korte broek) samen richting [slachtoffer 2] lopen en dat zij met zijn drieën vervolgens heel dicht op elkaar staan. Vervolgens haalt [medeverdachte] uit naar [slachtoffer 2], ten gevolge van welke slag [medeverdachte] meteen naar de grond gaat. Verdachte staat hier vlak naast en ziet dit gebeuren. Als [slachtoffer 2] naar de grond gaat ten gevolge van de klap van [medeverdachte], buigt verdachte naar beneden en maakt hij een beweging met zijn arm. Dit alles gebeurt in een fractie van een seconde.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op het feit dat op de beelden te zien is dat verdachte heel dicht bij slachtoffer en
[medeverdachte] staat op het moment dat [medeverdachte] slaat, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte deze klap heeft waargenomen. Het slachtoffer gaat gelijk naar de grond waarna te zien dat verdachte een beweging met zijn arm maakt. Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer zowel aan de linker als aan de rechterzijde van zijn gezicht een breuk heeft opgelopen en er geen andere slaande beweging waarneembaar is op de beelden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte het slachtoffer op zijn rechterkaak heeft geslagen.
De rechtbank is tevens van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, hetgeen betekent dat er sprake is van medeplegen.
Zoals hiervoor reeds opgemerkt, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde geweldshandelingen niet het primair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling dan wel het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling opleveren. De rechtbank overweegt hiertoe dat het geven van een vuistslag en/of een klap tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte en zijn medeverdachte dat hebben gedaan, naar algemene ervaringsregels niet de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte
(voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, hetgeen maakt dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/061582-22 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 09/136935-22 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
(in de zaak met parketnummer 18/061582-22)
primair.
hij, op 10 maart 2022 te Bedum, gemeente Het Hogeland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een scherp en puntig voorwerp heeft gestoken in het hoofd en in de hals en in de rug en in de schouder en arm, van voornoemde [verdachte], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(in de zaak met parketnummer 09/136935-22)
meer subsidiair.
hij, op of omstreeks 26 maart 2022 te Sassenheim, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

(in de zaak met parketnummer 18/061582-22) primair. poging tot doodslag

(in de zaak met parketnummer 09/136935-22)meer subsidiair. medeplegen van mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

(in de zaak met parketnummer 18/061582-22)
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte primair op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep toekomt op noodweer en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe een feitelijke toedracht geschetst waarin verdachte, die zich in een hoek van de loods van zijn vader bevond, vrijwel meteen door zijn vader werd aangevallen met een mes en waarbij zij in een gewelddadige worsteling terecht zijn gekomen. Verdachte was genoodzaakt zich tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf te verdedigen, nu er geen reële en redelijke mogelijkheid bestond om zich aan deze aanranding te onttrekken (subsidiariteitseis). Verdachte heeft dit onder andere gedaan door een deel van het mes, dat op enig moment op de grond was gevallen en in tweeën was gebroken, op te pakken en daarmee te trachten zijn vader van zich af te duwen (proportionaliteitseis). Het is mogelijk dat verdachte zijn vader tijdens dit verweer met het mes heeft verwond.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte met zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt (en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging), nu deze overschrijding het onmiddellijke gevolg was van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat het beroep van de verdediging op noodweer, dan wel noodweerexces reeds om die reden niet kan slagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, zoals hiervoor al overwogen, van oordeel dat het door de verdediging geschetste scenario geen steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Zo past de locatie van de steekwonden, aan de achterzijde van het lichaam van aangever, niet bij de door verdachte geschetste aanvalssituatie. Bovendien verklaart verdachte dat het afgebroken mes inmiddels op de grond lag en dat hij het heeft opgepakt. Gelet daarop is rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot het op deze wijze verdedigen van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen zodat ook dat beroep verworpen wordt.
Nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
(in de zaak met parketnummer 09/136935-22)
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, conform de adviezen van de deskundigen, gevorderd dat verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht en dat hij ter zake van het onder parketnummer 18/061582-22 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 09/136935-22 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 278 dagen (met aftrek van voorarrest). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht en daarnaast heeft zij ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van deze jeugddetentie kunnen dan bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder in ieder geval de verplichting voor verdachte om zich klinisch te laten opnemen en zich te laten behandelen in een daartoe aangewezen zorginstelling en een contactverbod met zijn vader. Op deze wijze kan hetzelfde resultaat worden bereikt als met de oplegging van de, op dit moment veel te ver gaande, onvoorwaardelijke PIJmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan het plegen van een tweetal strafbare feiten. Verdachte heeft zich op 10 maart 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer (zijn vader) meerdere keren met een mes te steken in onder andere zijn hoofd, hals en rug. Twee weken later heeft verdachte zich in de justitiële jeugdinrichting, alwaar hij in voorlopige hechtenis verbleef in verband met voornoemde poging tot doodslag, schuldig gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van een medegedetineerde. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer geslagen, ten gevolge van welk geweld het slachtoffer een gebroken jukbeen en een gebroken kaak heeft opgelopen.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun niet alleen letsel, maar ook een ontzettend nare ervaring bezorgd. Ten aanzien van de poging tot doodslag overweegt de rechtbank in het bijzonder dat zij het ontzettend verdrietig vindt dat de moeizame relatie die verdachte met zijn vader had op deze wijze tot een uitbarsting is gekomen en is uitgemond in een situatie die alleen maar verliezers kent. Voor wat betreft de mishandeling van zijn medegedetineerde behoeft het geen betoog dat het uitoefenen van dergelijk geweld volstrekt onacceptabel is.
De rechtbank overweegt dat het plegen van dergelijke strafbare feiten de oplegging van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak moet worden afgedaan, heeft de rechtbank echter ook oog voor de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hieromtrent adviseren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitiarapportage d.d. 27 oktober 2022, gezamenlijk opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars (psychiater) en drs. B.Y. van Toorn (GZ-psycholoog). De psychiater en de psycholoog (hierna: de deskundigen) hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis waardoor zijn ontwikkeling gestagneerd is. Verdachte is daarnaast afhankelijk van cannabis, hetgeen een verdere afremmende werking op de rijping van zijn persoonlijkheid heeft. Voornoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment. De deskundigen adviseren de rechtbank dan ook om die ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundigen omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De deskundigen schatten de kans op recidive – zonder interventies – in als hoog.
Gevraagd naar de mogelijke interventies die dit recidivegevaar zouden kunnen beperken, geven de deskundigen aan dat het vooral van belang is dat verdachte wordt behandeld voor zijn trauma’s en dat hij abstinent blijft van het gebruik van verdovende middelen. Het onrijpe niveau van sociaalemotioneel functioneren van verdachte, hetgeen ook duidelijk zichtbaar is in zijn gedrag, maakt volgens de deskundigen dat deze zeer noodzakelijke behandeling en begeleiding een pedagogische aanpak nodig heeft. De deskundigen adviseren de rechtbank derhalve om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en om voornoemde behandeling te realiseren binnen het juridische kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen geven aan dat dit, gelet op de ernst van het ten laste gelegde en gelet op de geringe motivatie en de weerstand van verdachte, het enige aangewezen juridische kader is. Vanuit een voorwaardelijke PIJ-maatregel, dan wel vanuit een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zal volgens de deskundigen onvoldoende drang uitgaan om die zo gewenste therapietrouw te waarborgen, zeker niet op momenten dat het moeilijk zal zijn.
In haar rapport d.d. 17 november 2022 heeft de reclassering (Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) eveneens geadviseerd om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en om aan hem de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat in de onderhavige zaak gebruik dient te worden gemaakt van de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen bij personen ouder dan 18 jaar en zij zal hiertoe dan ook overgaan.
De rechtbank zal verdachte, mede gelet op de adviezen van de deskundigen, veroordelen tot een jeugddetentie die in duur gelijk is aan het reeds door hem ondergane voorarrest en hem daarnaast een PIJ-maatregel opleggen.
Aan de wettelijk voorschriften voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Zo stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat:
  • de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en
  • de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank zal deze PIJ-maatregel bovendien onvoorwaardelijk opleggen en zal uitleggen waarom.
Verdachte zal zeer intensief en voor langere tijd behandeld moeten worden voor zijn problematiek. Het is in het belang van verdachte en de maatschappij dat dit in het kader gebeurt dat de grootste slagingskans heeft. Gelet op wat de deskundigen naar voren hebben gebracht, is de rechtbank ervan overtuigd dat alleen de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel dat noodzakelijke kader biedt. Verdachte zal ononderbroken kunnen worden behandeld, zo nodig langer dan twee jaar. Hiermee wordt een duidelijk kader gecreëerd dat het (eventuele) gebrek aan motivatie of wisselingen in stabiliteit bij verdachte kan opvangen. Uiteindelijk zal dit naar het oordeel van de rechtbank de meest effectieve wijze van behandeling zijn.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Benadeelde partij

(in de zaak met parketnummer 09/136935-22)
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal (en hoofdelijk) dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht de gijzeling op nihil te stellen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen en onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van hoogstens € 2.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 09/136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde. Het gevorderde bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade is echter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd om voor volledige toewijzing in aanmerking te komen. De vordering is wel gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00, nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist.
De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, waarbij de vervangende gijzeling op nihil wordt gesteld. De rechtbank vindt het in dit geval passend om de schadevergoedingsmaatregel te beperken tot de helft van de toegekende vordering, zodat de mededader in eerste instantie voor een gelijk deel zal worden aangesproken.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2021, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 november 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 19 mei 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering gevorderd.
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Echter, nu de rechtbank verdachte de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen, acht zij tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf thans niet opportuun. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 09/136935-22 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/061582-22 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 09/136935-22 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

en

een jeugddetentie voor de duur van 278 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 09/136935-22, meer subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.005361-21:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 18 oktober 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.B.W. Venema en mr. W.
de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2022.