Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, conform de adviezen van de deskundigen, gevorderd dat verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht en dat hij ter zake van het onder parketnummer 18/061582-22 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 09/136935-22 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 278 dagen (met aftrek van voorarrest). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden berecht volgens het jeugdstrafrecht en daarnaast heeft zij ervoor gepleit om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van deze jeugddetentie kunnen dan bijzondere voorwaarden worden verbonden, waaronder in ieder geval de verplichting voor verdachte om zich klinisch te laten opnemen en zich te laten behandelen in een daartoe aangewezen zorginstelling en een contactverbod met zijn vader. Op deze wijze kan hetzelfde resultaat worden bereikt als met de oplegging van de, op dit moment veel te ver gaande, onvoorwaardelijke PIJmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan het plegen van een tweetal strafbare feiten. Verdachte heeft zich op 10 maart 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door het slachtoffer (zijn vader) meerdere keren met een mes te steken in onder andere zijn hoofd, hals en rug. Twee weken later heeft verdachte zich in de justitiële jeugdinrichting, alwaar hij in voorlopige hechtenis verbleef in verband met voornoemde poging tot doodslag, schuldig gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van een medegedetineerde. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer geslagen, ten gevolge van welk geweld het slachtoffer een gebroken jukbeen en een gebroken kaak heeft opgelopen.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun niet alleen letsel, maar ook een ontzettend nare ervaring bezorgd. Ten aanzien van de poging tot doodslag overweegt de rechtbank in het bijzonder dat zij het ontzettend verdrietig vindt dat de moeizame relatie die verdachte met zijn vader had op deze wijze tot een uitbarsting is gekomen en is uitgemond in een situatie die alleen maar verliezers kent. Voor wat betreft de mishandeling van zijn medegedetineerde behoeft het geen betoog dat het uitoefenen van dergelijk geweld volstrekt onacceptabel is.
De rechtbank overweegt dat het plegen van dergelijke strafbare feiten de oplegging van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak moet worden afgedaan, heeft de rechtbank echter ook oog voor de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hieromtrent adviseren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitiarapportage d.d. 27 oktober 2022, gezamenlijk opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars (psychiater) en drs. B.Y. van Toorn (GZ-psycholoog). De psychiater en de psycholoog (hierna: de deskundigen) hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis waardoor zijn ontwikkeling gestagneerd is. Verdachte is daarnaast afhankelijk van cannabis, hetgeen een verdere afremmende werking op de rijping van zijn persoonlijkheid heeft. Voornoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment. De deskundigen adviseren de rechtbank dan ook om die ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundigen omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De deskundigen schatten de kans op recidive – zonder interventies – in als hoog.
Gevraagd naar de mogelijke interventies die dit recidivegevaar zouden kunnen beperken, geven de deskundigen aan dat het vooral van belang is dat verdachte wordt behandeld voor zijn trauma’s en dat hij abstinent blijft van het gebruik van verdovende middelen. Het onrijpe niveau van sociaalemotioneel functioneren van verdachte, hetgeen ook duidelijk zichtbaar is in zijn gedrag, maakt volgens de deskundigen dat deze zeer noodzakelijke behandeling en begeleiding een pedagogische aanpak nodig heeft. De deskundigen adviseren de rechtbank derhalve om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en om voornoemde behandeling te realiseren binnen het juridische kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen geven aan dat dit, gelet op de ernst van het ten laste gelegde en gelet op de geringe motivatie en de weerstand van verdachte, het enige aangewezen juridische kader is. Vanuit een voorwaardelijke PIJ-maatregel, dan wel vanuit een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zal volgens de deskundigen onvoldoende drang uitgaan om die zo gewenste therapietrouw te waarborgen, zeker niet op momenten dat het moeilijk zal zijn.
In haar rapport d.d. 17 november 2022 heeft de reclassering (Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) eveneens geadviseerd om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en om aan hem de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank is, gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat in de onderhavige zaak gebruik dient te worden gemaakt van de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen bij personen ouder dan 18 jaar en zij zal hiertoe dan ook overgaan.
De rechtbank zal verdachte, mede gelet op de adviezen van de deskundigen, veroordelen tot een jeugddetentie die in duur gelijk is aan het reeds door hem ondergane voorarrest en hem daarnaast een PIJ-maatregel opleggen.
Aan de wettelijk voorschriften voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Zo stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat: