Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
1. Onze Minister stelt de operationele strategie voor het Groningenveld vast.
2. Onze Minister betrekt bij de vaststelling het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas en kijkt hierbij in het bijzonder:
a.in hoeverre wordt voldaan aan de veiligheidsnorm van 10-5;
b.in hoeverre de leveringszekerheid van verschillende categorieën eindafnemers wordt geborgd;
c. naar het tempo van de afbouw van de vraag;
d. naar het tempo van versterken van gebouwen;
e. naar maatschappelijke ontwrichting als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld;
f. naar maatschappelijke ontwrichting als gevolg van het afsluiten van verschillende categorieën eindafnemers.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de invulling van de veiligheidsnorm van 10-5 en de verschillende categorieën eindafnemers.
4. Onze Minister kan de operationele strategie wijzigen indien dat gerechtvaardigd wordt door het veiligheidsbelang of het maatschappelijk belang dat verbonden is aan het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas.
5. Onze Minister motiveert bij de vaststelling, als bedoeld in tweede en vierde lid, voor een ieder inzichtelijk en navolgbaar op welke wijze een zwaarwegend belang is toegekend aan de veiligheidsrisico’s voor omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de winning van gas uit het Groningenveld.
6. Onze Minister stelt in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen over de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid:
a. gedeputeerde staten van een provincie binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft;
b. burgemeesters en wethouders van een gemeente binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft;
c. het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop de operationele strategie betrekking heeft.
7. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld voert de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie en indien die is opgelegd, een tijdelijke maatregel als bedoeld in artikel 52e, tweede lid, op zodanige wijze uit dat de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld zoveel mogelijk worden beperkt.
2. De houder van de winningsvergunning Groningenveld neemt alle noodzakelijke maatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval voor mens en milieu te beperken.
3. Onze Minister neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
4. Na beëindiging van de winning uit het Groningenveld neemt de houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel, indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld zoveel mogelijk te beperken.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het uitvoeren van de door Onze Minister vastgestelde operationele strategie.
Besluit versterking gebouwen Groningen
1. De uitvoeringsorganisatie doet een voorstel aan de commissie voor de risicoprofielen, conform dit besluit en de werkwijze van de commissie.
2. De commissie stelt op basis van de modelmatige verwachting dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet een risicoprofiel van een gebouw vast, waarvoor nog geen normbesluit is vastgesteld en actualiseert dit jaarlijks.
3. Bij het vaststellen van het risicoprofiel wordt elk gebouw in een van de volgende categorieën ondergebracht, gebouwen met een:
a. verhoogd risico;
b. langjarig licht verhoogd risico;
c. licht verhoogd risico;
d. normaal risico.
4. Het risicoprofiel van een gebouw wordt vastgesteld met gebruikmaking van de analyse van de verwachte risico’s van de verwachte bodembeweging, als bedoeld in artikel 52c, vierde lid, onder c, van de Mijnbouwwet.
5. Het risicoprofiel van een gebouw wordt aangepast ten opzichte van de analyse, bedoeld in het derde lid, indien de aard, locatie of staat van het gebouw daar aanleiding toe geeft.
6. Bij de actualisatie van de risicoprofielen krijgt ieder gebouw waarvoor eerder een risicoprofiel is vastgesteld en waarvoor nog geen normbesluit is vastgesteld, een risicoprofiel en wordt een gebouw niet in een lager risicoprofiel ondergebracht. Als gebouwen eenmaal in de werkvoorraad zitten voor opname en beoordeling worden ze niet meer afgevoerd.
7. De eigenaar of bewoner van een gebouw kan een verzoek doen om een controle op de uitkomst van de analyse, bedoeld in het vierde lid.
8. De controle, bedoeld in het zevende lid, bevat een onderzoek aan het gebouw.
9. De commissie kan het risicoprofiel van een gebouw aanpassen waar een controle, als bedoeld in het zevende lid, is uitgevoerd als de aard, locatie of staat van het gebouw daar aanleiding toe geeft.