Genezingsduur: tenminste 3- 4 weken
(Blijvende) beperking: littekens zullen blijvend zichtbaar blijven.
Foto 6 onder de kin/hals
Het een lijnvormig letsel, met aan de bovenzijde ontvelling en een huidflapje. De wondranden zijn redelijk scherp. Beeld kan passen bij een kras-/ snijwond.
Foto 7 hals en bovenstuk borstkas rechts
In de hals is een lijnvormig oppervlakkig letsel en op de borstkas is ook een lijnvormig oppervlakkig letsel te zien. Het lijkt dat het letsel op de borstkas in de verlengde ligt van het letsel in de hals. Beeld kan passen bij een kras-/ snijwond.
Foto 8 linker onderbuik
Twee parallel liggende lijnvormig letsel van verschillende lengte. Beiden met scherp en wijkende wondranden. De wondranden zij middels hechtingen naar elkaar toegebracht. Het beeld past bij een snijwond.
Bewijsoverweging
Daderschap verdachte
Verdachte heeft betrokkenheid bij het steek-/snij-incident ontkend. Ten aanzien van het daderschap van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever op 21 mei 2022 kort na 20:00 uur bij de achteringang van de Albert Heijn aan de Sixmastraat te Leeuwarden door de politie is aangetroffen met (oppervlakkig) snijletsel op verschillende plaatsen op zijn lichaam. De rechtbank ziet in het dossier in het geheel geen aanknopingspunten voor de door de raadsman genoemde veronderstelling dat dit letsel veroorzaakt zou kunnen zijn doordat aangever zelf is gevallen in glas. De aard van het letsel en de plekken waarop letsel is aangetroffen passen daar evenmin bij. Mede gezien het forensisch geneeskundig letselverslag is de rechtbank dan ook van oordeel dat het om snijletsel gaat met een andere oorzaak dan als door de raadsman wordt geopperd. Voor zover de raadsman hier een alternatief scenario naar voren heeft willen brengen, wordt dat als hoogst onwaarschijnlijk terzijde geschoven.
Verder staat voor de rechtbank vast dat een confrontatie tussen aangever en verdachte heeft plaatsgevonden, direct voordat aangever het snijletsel opliep. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er een broeierige sfeer hing en dat aangever zich vervelend gedroeg. Toen verdachte aangever aansprak op zijn gedrag volgde een confrontatie tussen de twee. Verdachte erkent geweld te hebben gebruikt tegen aangever. Uit de door de politie beschreven camerabeelden blijkt dat verdachte bij deze confrontatie een zilverkleurig voorwerp in zijn hand heeft gehad. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit voorwerp mogelijk een sigaret betreft. Die verklaring acht de rechtbank in het geheel niet aannemelijk. Naast dat het voorwerp qua afmetingen niet lijkt op een sigaret, passen de handelingen die verdachte ten aanzien van het voorwerp verricht ook niet bij het roken van een sigaret. Zo haalt verdachte het voorwerp niet uit een pakje maar los uit zijn zak – hetgeen bij een sigaret onwaarschijnlijk moet worden geacht – en steekt verdachte het voorwerp ook niet aan. Ook de manier waarop verdachte het voorwerp vasthoudt past niet bij het roken van een sigaret. Tot slot licht het voorwerp niet op en komt er geen rook van het voorwerp af. De rechtbank acht daarom de verklaring van verdachte op dit punt volstrekt onaannemelijk en gaat er vanuit dat verdachte hier een (op een) mes (gelijkend voorwerp) vasthoudt.
Aangever heeft verdachte aangewezen als degene die hem het snijletsel heeft toegebracht. Aangever stelt dat hij zelf niet veel van het incident kan herinneren, en dat hij onder andere van het meisje dat bij hem stond heeft gehoord dat verdachte verantwoordelijk is voor zijn snijverwondingen. De rechtbank gaat er vanuit dat aangever met dat meisje [naam 1] bedoelt, omdat zij naast aangever en verdachte heeft gestaan. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat [naam 1] bij de politie – gelet op het milieu waarbinnen dit voorval heeft plaatsgevonden – geen verklaring wenste af te leggen, maar wel uit eigen wetenschap tegenover aangever heeft gezegd wie de dader is. Zij was bij de confrontatie tussen verdachte en aangever aanwezig en zij was ook nadien nog ter plaatse. Ook [naam 2] wijst in de richting van verdachte. Hij stelt dat aangever in het riet is beland met een blanke man met donker sluik haar tot aan de schouders, die niet meer bij de nachtopvang mocht komen. Verdachte past in dit signalement, en verklaart zelf ook dat hij aangever in het riet heeft geduwd. De rechtbank merkt op dat in het riet bloedsporen zijn aangetroffen.
Bevestiging van het daderschap van verdachte ziet de rechtbank voorts in de volgende omstandigheden.
Allereerst heeft verdachte een ‘instant message’ verstuurd op 14 juni 2022, waarin staat: “Die steek ik neer net als die soma of Eritrean”. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit bericht bezwaarlijk anders worden uitgelegd als dat hij zelf een ‘soma of Eritrean’ zou hebben neergestoken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte hiermee heeft gerefereerd aan de confrontatie die hij met aangever heeft gehad.
Daarnaast heeft verdachte op verschillende punten (zeer) onaannemelijk verklaard. Verdachte stelt dat hij ongeveer vijf minuten lang met zijn rug naar het slachtoffer te hebben gestaan en in die periode niets te hebben gezien, terwijl aangever op dat moment zijn verwondingen zou hebben opgelopen. Dat verdachte – direct nadat hij een confrontatie met aangever zou hebben gehad waarbij hij aangever een aantal rake klappen zou hebben gegeven – in de directe nabijheid van aangever heeft verkeerd maar hem in het geheel niet ‘in de gaten’ zou hebben gehouden is bepaald onaannemelijk.
Ook stelt verdachte geen enkele herinnering te hebben aan het feit dat hij (blijkens de camerabeelden) in dezelfde richting als aangever over de brug, richting de Albert Heijn, is gelopen. Dit terwijl verdachte andere (ontlastende) gebeurtenissen, zoals dat hij aangever twee keer zou hebben geslagen en dat hij een aantal minuten met de rug naar aangever heeft gestaan, wel naar eigen zeggen concreet en precies weet te herinneren.
Opvallend is voorts de verklaring van verdachte, dat hij aangever een paar harde klappen in het gezicht heeft gegeven, omdat die verklaring niet past bij het letsel dat is aangetroffen bij aangever. Niet gebleken is dat aangever blauwe plekken of bloeduitstortingen heeft opgelopen, terwijl dergelijk letsel verwacht zou mogen worden wanneer de verklaring van verdachte waar is.
De rechtbank wijst er tot slot op dat het politiedossier geen enkel concreet aanknopingspunt bevat dat anderen dan verdachte het op aangever hadden voorzien.
Daarbij springt in het oog dat ook verdachte – hoewel hij, gelet op zijn verklaring gedurende aanzienlijke tijd direct voorafgaand aan het ontstaan van het snijletsel in de nabijheid van aangever heeft doorgebracht en dus goed zicht moet hebben gehad wie het op aangever gemunt zou kunnen hebben – nalaat om op enigerlei inzichtelijke wijze uit leggen wat er, als hij het letsel niet zelf heeft toegebracht, wél gebeurd is.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte de snijverwondingen aan aangever heeft toegebracht.
Poging doodslag
De rechtbank is, anders dan de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat het handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven heeft geroepen. Aangever is onder andere in zijn hals, borstkas en onderbuik geraakt met een scherp voorwerp, waardoor hij forse, zij het oppervlakkige, snijverwondingen heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze delen van het menselijk lichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevatten, waardoor gemakkelijk fataal letsel kan ontstaan. Daar komt bij dat aangever en verdachte zich ongecontroleerd en onvoorspelbaar hebben gedragen: zij zijn in een worsteling gekomen terwijl zij beiden onder invloed waren van verdovende middelen. Met name het snijden in de hals moet onder deze omstandigheden, ook als zou zijn gesneden met een voorwerp met een relatief kort lemmet, bijzonder risicovol en potentieel dodelijk worden geacht. Verdachte heeft daarom met zijn gedragingen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever in het leven geroepen.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans op de dood ook bewust aanvaard. De gedragingen van verdachte, het met een scherp voorwerp meermalen snijden in het lichaam van aangever, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dat enige informatie over het scherpe voorwerp/mes ontbreekt, doet hier niet aan af. Het primaire feit, poging tot doodslag, is daarom wettig en overtuigend bewezen.