ECLI:NL:RBNNE:2022:4620

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22-3387
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de bouw van recreatiewoningen

Op 7 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.S. Leenstra, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de derde belanghebbende voor de bouw van zes recreatiewoningen aan de [plaats]. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 28 november 2022, waarbij alle betrokken partijen aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder in maart 2023 met de bouwplannen wil beginnen, wat het spoedeisend belang van het verzoek onderstreept. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gronden van verzoeker onvoldoende zijn om aan te nemen dat het besluit in beroep geen stand houdt. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3387
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.S. Leenstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder,
( gemachtigde: [naam 2] )
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] , derde belanghebbende,
(gemachtigden: [namen] )

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan de derde-belanghebbende voor het bouwen van zes recreatiewoningen aan de [plaats] . Het betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
1.2
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder, derde belanghebbende en de gemachtigden van derde belanghebbende.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
Het bouwplan is gesitueerd aan de [plaats] . Het voorziet in de bouw van zes vrijstaande recreatiewoningen van twee verschillende typen. De recreatiewoningen hebben dezelfde nokhoogte van 6,7 meter maar verschillen in indeling, plattegrond en aanzichten. Ze hebben een oppervlakte van ongeveer 84m2. Parkeren gebeurt op eigen terrein. De recreatiewoningen zijn gesitueerd achter de woning van verzoeker.
2.2
Op het perceel is het bestemmingsplan [naam 5] . De gronden hebben de (enkel) bestemming “Bedrijf” , (dubbel)bestemming ‘Waarde- Archeologie 2’ met functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – watersportbedrijf’ en met voor een deel van de gronden een bouwvlak met maatvoering maximum bouwhoogte 8 meter .
Het bouwplan is hiermee in strijd omdat het voorziet in zes recreatiewoningen en niet in een watersportbedrijf. Voorts wordt niet voldaan aan de bouwregels voor wat betreft het bouwen binnen een bouwvlak.
2.3
Op 8 juli 2021 is het bouwplan in de vergadering van de gemeenteraad besproken.
2.4
Op 11 februari 2022 heeft derde belanghebbende een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van zes recreatiewoningen en het handelen in strijd met regels van ruimtelijke ordening.
2.5
Het ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde vergunning heeft van 5 mei 2022 tot en met 15 juni 2022 ter inzage gelegen. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor onder meer het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, ondanks de zienswijze van verzoeker, verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens verweerder is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning voor het bouwen van de zes recreatiewoningen op het perceel [plaats] , (naar haar voorlopig oordeel) in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. Nu er nog een beroep is ingediend tegen de betreffende omgevingsvergunning kan in de bodemzaak thans nog geen uitspraak worden gedaan. De voor de beoordeling belangrijke wet- en regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende gegeven nu vergunninghouder heeft aangegeven in maart met de bouwwerkzaamheden te beginnen.
6. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt bezien of het beroep van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden.
Toetsingskader
8. Verweerder heeft vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ingevolge deze bepaling kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
8.1
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2493).
Verklaring van geen bedenkingen
9. Verzoeker stelt dat de gemeenteraad ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen met bijbehorende toelichting heeft afgegeven. De onderhavige omgevingsvergunning valt niet onder de door de gemeenteraad op 1 juni 2017 vastgestelde lijst met categorieën van gevallen waarbij het niet nodig is om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Daarbij staat in de Woonvisie Sudwest Fryslân 2017 aangegeven dat de wijzigingsbevoegdheid van verweerder voor mogelijke woonlocaties is komen te vervallen. Daarin is de projectlocatie niet aangemerkt als mogelijke ontwikkellocatie voor wonen.
9.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De gemeenteraad heeft bij besluit van 19 december 2019, gepubliceerd op 8 januari 2020, categorieën van gevallen aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, Besluit Omgevingsrecht (Bor) is vereist. Daarin is mede categorie zes opgenomen, activiteiten waarmee de raad (vooraf) planologisch heeft ingestemd. Uit de besluitenlijst van de digitale raadsvergadering van de raad van 7 juli 2021 onder 13 blijk dat de raad planologisch instemt met het verzoek om via een projectafwijkingsbesluit medewerking te verlenen aan de plannen voor de zes recreatiewoningen op het perceel nabij [plaats] . Daarmee is voldaan aan het vereiste dat geen vvgb is vereist.
Inspraak
10. Verzoeker stelt dat ten onrechte geen inspraak is geboden bij het verlenen van de omgevingsvergunning.
10.1
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is ten behoeve van het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning de juiste procedure gevolgd. Het ontwerpbesluit is gepubliceerd en heeft van 5 mei 2022 tot en met 15 juni 2022 ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid is gegeven tot het indienen van een zienswijze. Dit heeft verzoeker niet bestreden. Verzoeker heeft ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Vervolgens is het definitieve besluit genomen. De reactienota op de ingediende zienswijzen is als bijlage opgenomen bij het bestreden besluit. Met het doorlopen van de zienswijze procedure is de voor het onderhavige plan voorgeschreven voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, Wabo en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juist verlopen. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd op welke onderdelen de procedure niet juist zou zijn gevolgd.
Goede ruimtelijke ordening en goede ruimtelijke onderbouwing
11. Verzoeker stelt dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat een goede ruimtelijke ordening deel uit maakt van een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit artikel 2.12 eerste lid aanhef en onderdeel a, ten derde, van de Wabo blijkt dat naast het feit dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, de motivering van het besluit ook een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten.
Verzoeker stelt verder dat met betrekking tot het onderhavige bouwplan geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het bouwplan staat een ten opzichte van het aantal inwoners van het dorp Hemelum onevenredig aantal recreanten toe. Hierdoor wordt de leefbaarheid voor de dorpsbewoners overschreden. Dat het bouwplan geen gevolgen heeft voor de omgeving is niet onderzocht en onderbouwd. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt verder niet dat het bouwplan past binnen de rijks,- provinciale en gemeentelijke kaders.
11.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 2.12, eerste lid, ten derde, Wabo, zo dient te worden geïnterpreteerd dat voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, Wabo, een goede ruimtelijke onderbouwing is vereist, waaruit blijkt dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt in het onderhavige geval uit de ruimtelijke onderbouwing in voldoende mate dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is van belang dat in de ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd is aangegeven dat het bouwplan in overeenstemming is met rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Verder is gemotiveerd dat de omgevingsaspecten bodem, ecologie, archeologie, milieuhinder, geluidhinde, water, externe veiligheid en luchtkwaliteit geen belemmeringen opwerpen voor het bouwplan. In het kader van milieuhinder is aangegeven dat, in aanmerking genomen dat op grond van het bestemmingsplan thans bedrijvigheid van milieucategorie 3.1 met een minimale richtafstand tot hindergevoelige functies zoals woningen van 50 meter zijn toegestaan, terwijl de als verblijfsrecreatie aan te merken recreatiewoningen vallen in milieucategorie 1 met een minimale richtafstand van 10 meter tot hindergevoelige functies. Aan de voorgeschreven richtafstand wordt voldaan. Bovendien vindt per saldo met voorliggend planvoornemen een verbetering in de milieuhygiënische situatie plaats.
Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit de relevante belangen afgewogen.
Aangegeven is dat, gezien de ruimtelijke onderbouwing, het aangevraagde project aanvaardbaar is. In de reactienota op de zienswijzen, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, heeft verweerder overwogen dat de toevoeging van zes recreatiewoningen niet zodanig is dat dit leidt tot een onevenredige aantrekking van recreanten. Niet aannemelijk is dat sprake zal zijn van onrechtmatige overlast. Met de wijziging van het gebruik van het perceel van bedrijfsdoeleinden naar recreatieve verblijfsdoeleinden verslechtert de hinder ten opzichte van het reeds toegestane gebruik niet.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op de ruimtelijke onderbouwing en hetgeen verweerder in het bestreden besluit omtrent de af te wegen belangen heeft overwogen, de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. Niet aannemelijk is dat verzoeker onevenredige overlast van het plan zal gaan ondervinden. Hetgeen verzoeker hiertoe nog heeft aangevoerd is onvoldoende om anders te oordelen.
Gelet op het voorgaande vormen de gronden van verzoeker onvoldoende reden om aan te nemen dat het besluit in beroep geen stand houdt. Er bestaat daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12.1
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
12.2
Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
12.3
Evenmin bestaat aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

- Wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
(de griffier is buiten staat te tekenen)
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.27
1. in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.

Besluit Omgevingsrecht (Bor)

Artikel 5.20
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet, zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.5
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.6
1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005537&artikel=3:2&g=2022-12-05&z=2022-12-05) verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.