Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/178511-20, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De veroordeelde, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder de teelt van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan betrokkenheid bij de teelt van hennep, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 227.294,73, maar de rechtbank heeft uiteindelijk het bedrag vastgesteld op € 43.170,-.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering, ondanks het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting van 20 november 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde tijdig op de hoogte was van het voornemen van de officier van justitie om een ontnemingsvordering in te dienen. De rechtbank heeft de verklaring van de veroordeelde, dat hij betrokken was bij de hennepkwekerij van anderen en dat hij contante betalingen ontving voor zijn werkzaamheden, als geloofwaardig beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van € 43.170,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 863 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.