Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1. primair en 2. in de zaak met parketnummer 18/129073-22 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/17394922 wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 165 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) worden verbonden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren wordt opgelegd. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de poging tot doodslag in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een jeugddetentie waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad worden verbonden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om geen taakstraf en geen gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) zoals bedoeld in artikel 77w Wetboek van Strafrecht op te leggen. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 22 april 2022 schuldig gemaakt aan twee ernstige geweldsmisdrijven gericht tegen slachtoffer [benadeelde partij 1] . In de eerste plaats heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging bij de Albert Heijn in [winkelcentrum] . Verdachte is samen met een groep van tien à vijftien medeverdachten op het slachtoffer afgegaan. Tijdens de daaropvolgende vechtpartij is het slachtoffer door verdachte en zijn medeverdachten onder meer tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt. Direct na de openlijke geweldpleging is verdachte op zijn fiets gestapt en heeft hij zijn machete opgehaald. Eerder op die avond had verdachte zijn machete in een nabij gelegen bosje verstopt omdat hij naar een feest zou gaan en, naar eigen zeggen, niet wist welke jongens hij daar zou aantreffen. Verdachte is vervolgens teruggefietst naar de Albert Heijn en is op het slachtoffer af komen rennen terwijl hij met kracht uithaalde met zijn machete in de richting van het bovenlichaam en de rug van het slachtoffer. Als gevolg daarvan liep het slachtoffer een diepe wond in zijn elleboog op. Dat het letsel niet dodelijk is geweest, is een toevallige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Verdachte heeft het slachtoffer naar eigen zeggen met de machete geslagen omdat het slachtoffer hem tijdens de openlijke geweldpleging naar de grond zou hebben gebracht en omdat verdachte het stoer vond om te doen. Dat verdachte om dergelijke redenen aanleiding ziet om anderen met een machete te lijf te gaan, is op geen enkele manier te rechtvaardigen.
Met zijn handelen heeft verdachte tot twee keer toe een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat het feit zowel lichamelijk als psychisch nog steeds een grote impact heeft op het slachtoffer, blijkt uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring die ter terechtzitting naar voren is gebracht. Zo heeft het slachtoffer lange tijd pijn in zijn arm gehad en kan hij zijn arm nog steeds niet volledig buigen en strekken. Daarnaast voelt het slachtoffer zich sindsdien onveilig.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij een machete mee heeft genomen de straat op en dat hij daarmee geweld heeft toegepast. Voor zowel de openlijke geweldpleging als de poging tot doodslag geldt dat deze feiten voor veel maatschappelijke onrust zorgen. Bovendien is door het handelen van verdachte het winkelend publiek, waaronder mensen die zeer dichtbij stonden, op die avond ongewild geconfronteerd met de gewelddadige uitbarsting van verdachte.
Verdachte heeft daarnaast op 13 mei 2022 heimelijk een filmpje van twee meisjes in een kleedhokje van het zwembad gemaakt. De slachtoffers waren zich aan het omkleden toen verdachte zijn telefoon over de rand van het hokje hing en hen filmde. Met zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en een onveilig gevoel bij hen teweeggebracht. De slachtoffers hadden erop moeten kunnen vertrouwen dat zij in een afgesloten omkleedhokje niet bespied en gefilmd zouden worden.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was verdachte 14 jaar oud. Uit de justitiële documentatie van 14 september 2022 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het Pro Justitiarapport van 22 september 2022, opgemaakt door drs. D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte een lichte normoverschrijdende gedragsstoornis met beperkte pro-sociale emoties kan worden vastgesteld. Deze gedragsstoornis houdt mede verband met tekortschietende pedagogische vaardigheden in het gezin waar verdachte opgroeit en de aldaar aanwezige taal- en cultuur barrière. Op sociaal-emotioneel gebied is verdachte onderontwikkeld en functioneert hij op het niveau van een acht- tot tienjarige. Verdachte heeft een gebrekkig gedragsrepertoire en onvoldoende probleembesef, zelfinzicht en invoelend vermogen. Ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag speelden er zowel op emotioneel-, cognitief- als gedragsmatig vlak antisociale en primitieve handelingen, opvattingen en gevoelens een rol. Die handelingen, opvattingen en gevoelens houden verband met de normoverschrijdende gedragsstoornis en hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog heeft geadviseerd dit feit in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank neemt, mede gelet op de toedracht van het feit en de indruk die verdachte ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, voormelde conclusie over. De rechtbank concludeert dat dit feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen en zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de straf.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat de kans op geweldsrecidive matig is. Om het recidiverisico te verminderen, adviseert de psycholoog oplegging van een GBM voor de duur van een jaar. Door middel van een GBM kan er voor langere tijd geïnvesteerd worden in behandelinterventies op verschillende leefgebieden. De psycholoog acht het daarnaast aangewezen om het traject bij “Kijk Vooruit” voort te zetten en te intensiveren met naast dagbesteding het volgen van intern onderwijs en doordeweeks wonen. Verder acht de psycholoog opvoedondersteuning nodig waarbij gedacht kan worden aan het inzetten van Multisysteemtherapie. Indien oplegging van een GBM niet mogelijk is, is een (deels) voorwaardelijk strafkader aangewezen met in de bijzondere voorwaarden dezelfde interventies opgenomen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de Raad van 9 november 2022. Uit het rapport blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De Raad ziet echter dat het recidiverisico tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis is verminderd als gevolg van de intensieve schorsingsvoorwaarden. Verdachte heeft zich goed aan de voorwaarden gehouden en deze bieden hem structuur. Daardoor is sprake van een prille en kwetsbare positieve ontwikkeling bij verdachte. Vanuit zijn thuissituatie heeft verdachte onvoldoende sturing gekregen. Omdat de kern van de problematiek bij verdachte grotendeels in de opvoedsituatie lijkt te zitten, wordt een vorm van opvoedondersteuning wenselijk geacht.
De Raad onderschrijft de diagnose van de psycholoog en signaleert dat het reguleren en uiten van gevoelens, emoties en gedachten voor verdachte een aandachtspunt is. Verdachte is gebaat bij een gezinssysteem waarbij hij aansturing, stimulans, toezicht en passende begrenzing en beloningen krijgt. Middels de ingezette hulpverlening van de Jeugdreclassering op een zorgboerderij wordt daar op ingezet. Dit traject dient naar het oordeel van de Raad gecontinueerd en uitgebreid te worden. De Raad adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Jeugdreclassering, medewerking verlenen aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern voor de duur van zes maanden, het volgen van onderwijs en/of dagbesteding en medewerking verlenen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. De Raad adviseert om deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De Raad adviseert negatief over oplegging van een GBM en een werkstraf. Naar het oordeel van de Raad is oplegging van een GBM niet noodzakelijk gelet op de te stellen bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft de Raad gepersisteerd bij haar advies. De Raad acht oplegging van een GBM op dit moment nog een stap te ver. Er is sprake van een positieve ontwikkeling bij verdachte die onder meer te wijten is aan de dagbesteding. Er wordt stapsgewijs gekeken naar wat verdachte nodig heeft en op welke wijze de Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern kan worden afgebouwd.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de ter terechtzitting gegeven toelichting van de Jeugdreclassering. De Jeugdreclassering heeft aangegeven dat verdachte leerbaar is en nu de mogelijkheid krijgt om zich te ontwikkelen. Er wordt gezocht naar Intensieve Ambulante Gezinsondersteuning. Vanaf januari 2023 zal er vanuit CM Zorg in Groningen een Antilliaanse medewerker die Papiamento spreekt worden ingezet.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder feiten 1. primair en 2. in de zaak met parketnummer 18/129073-22, zonder meer oplegging van een lange onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het gemak waarmee verdachte op een zeer jonge leeftijd is overgegaan tot het aanwenden van ernstig geweld, baart de rechtbank grote zorgen. Mede vanwege de verklaring die verdachte vervolgens heeft gegeven voor zijn handelen, inhoudende dat hij stoer wilde doen, en gelet op de ogenschijnlijke afwezigheid van berouw of inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Bovendien blijkt uit de rapportages dat het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. De rechtbank heeft dan ook overwogen of oplegging van een PIJ-maatregel een passende strafmodaliteit zou zijn. Ondanks de ernst van de feiten en het recidiverisico, zal de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte sinds 6 juli 2022 door het gerechtshof is geschorst uit de voorlopige hechtenis en dat hij zich blijkens de rapportages sindsdien goed houdt aan de strenge schorsingsvoorwaarden. Inmiddels is er een zorgtraject gestart waardoor een voorzichtige maar positieve ontwikkeling bij verdachte is waar te nemen. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank in redelijkheid het reeds gestarte traject niet meer doorbreken en zal zij aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 165 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de Raad geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van 2 jaren moet houden. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren opleggen. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de poging tot doodslag in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op de problematiek van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 77z Wetboek van strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet gelet op de te stellen bijzondere voorwaarden geen aanleiding om de door de psycholoog geadviseerde GBM op te leggen. De officier van justitie heeft bovendien oplegging van deze maatregel niet gevorderd.