Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Zij komt niet toe aan het formuleren van een voorwaardelijke sanctie, omdat verdachte niet wil meewerken aan een behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Voor verdachte zou behandeling centraal moeten staan en er dienen daarom voorwaarden geformuleerd te worden die leiden tot zowel structuur en een intensieve, kwalitatieve en toereikende behandeling voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Dit betreft onder meer de brandstichting in zijn woning, een tussenwoning. Tijdens het plegen van dit delict verkeerde verdachte onder invloed van alcohol. Voorafgaand aan de brandstichting heeft hij de woning onder de terpentine gesprenkeld met als doel deze in brand te steken en daarmee suïcide te plegen. Korte tijd later komt hij, naar eigen zeggen, tot inkeer en besluit enkel een verhuisdoos in brand te steken om zodoende de politie te alarmeren en in de hoop dat hij hulp kan krijgen voor zijn verslaving. De verhuisdoos bevindt zich op de trap en daar heeft verdachte ook terpentine gesprenkeld. Op het moment dat de doos vlam vat, loopt verdachte naar buiten en komt daar de buurvrouw tegen. Hij vertelt haar dat hij de woning in brand heeft gestoken. Zij ziet ook vlammen in de woning ter hoogte van de trap en schrikt daar erg van. Zij spoort verdachte aan om het vuur te doven, maar daarop antwoordt hij dit niet te gaan doen. Ook als zij hem wijst op het gevaar van de brand voor de omwonende kinderen, weigert hij het vuur te doven onder de vermelding dat hij zelf zijn kinderen ook niet meer mag zien. Daarop besluit zij het alarmnummer te bellen en even later komt de brandweer ter plaatse. Uit nader onderzoek is gebleken dat ten tijde van de brandstichting in beide aangrenzende woningen mensen aanwezig waren. Verdachte heeft door de brandstichting een gevaarlijke situatie veroorzaakt. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven, is niet aan verdachte te danken. Brandstichting is een ernstig feit, met name omdat het verloop ervan zeer onvoorspelbaar is, zeker als in de gehele woning terpentine
is gesprenkeld. Bovendien brengt brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zeker als de brand, zoals deze, wordt gesticht op een tijdstip dat aangrenzende buren thuis zijn. Bovendien heeft verdachte zelf geen enkele actie ondernomen om het vuur te doven, zelfs niet op het moment dat hij wordt gewezen op het mogelijke gevaar voor deze omringende buren. Ook heeft hij de hulpdiensten niet ingeschakeld door het alarmnummer te bellen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Naast dit feit heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een bedreiging van zijn ex-partner en de vernieling van de voordeur van haar woning. Ten tijde van het plegen van het delict was hij eveneens in beschonken toestand en zijn kinderen hebben meegekregen wat zich tussen hun ouders afspeelde. Verdachte heeft door deze acties veel angst veroorzaakt bij zijn ex-partner en zijn kinderen. Het is algemeen bekend dat kinderen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld, ook als dat is gericht tegen één van hun ouders, daarvan langere tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel oog heeft gehad voor de belangen van zijn kinderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de data waarop de bewezenverklaarde feiten zijn begaan niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 19 september 2022. De reclassering komt tot de conclusie dat in de afgelopen jaren het middelengebruik is toegenomen evenals de psychische problemen van verdachte. Tegelijkertijd onttrekt hij zich aan bijzondere voorwaarden. Op 9 augustus 2022 is hij onder schorsende voorwaarden geplaatst op een forensisch psychiatrische afdeling voor een klinische behandeling. Na één dag heeft hij echter afgedwongen dat hij teruggebracht werd naar de [instelling] . De reclassering ziet geen mogelijkheden om een straf met voorwaarden op te leggen, omdat verdachte zich hoogstwaarschijnlijk onttrekt aan deze voorwaarden. Wel adviseren zij om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na de gevangenisstraf. Tevens adviseren zij bij veroordeling, een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen waardoor verdachte zich niet mag bevinden in Leeuwarden voor een periode van maximaal drie jaar, met dadelijke uitvoerbaarheid.
Op te leggen straf
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat op het bewezenverklaarde enkel gereageerd kan worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De reclassering heeft geadviseerd geen voorwaardelijke straf op te leggen, omdat verdachte zich hoogstwaarschijnlijk niet aan de voorwaarden gaat houden. Tegelijkertijd geeft de reclassering aan dat het gevaar- en recidiverisico zonder behandeling hoog is. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, als hem dat zou worden opgelegd, wel zou meewerken aan diagnostiek en behandeling in een klinische setting. Maar gevraagd naar wat hij denkt nodig te hebben, stelt hij dat structuur door werk of dagbesteding en ambulante begeleiding op het gebied van wonen, werk en financiën nodig zou zijn. Mede gelet op het feit dat verdachte eerder al na één dag klinische behandeling heeft besloten dat hij daar niet op zijn plek zat en de schorsing vervolgens is opgeheven, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte nu wel mee zou werken aan een klinische behandeling. De rechtbank acht het daarom aangewezen om enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict enkel zijn eigen zorgen en probleem centraal heeft gesteld. Door de brand te stichten heeft hij, ook al is dit niet ten laste gelegd, gevaar veroorzaakt voor de personen die op dat moment aanwezig waren in de direct aangrenzende woningen. Mede strafverzwarend vindt de rechtbank de reactie van verdachte op de brandstichting, hij heeft niet gepoogd de brand te blussen. En hij heeft het uiteindelijk aan een ander overgelaten om de hulpdiensten in te schakelen. Bovendien heeft hij een brandversnellend middel aangebracht in de woning.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist. Bij het formuleren van haar strafeis heeft de officier van justitie nadruk gelegd op het levensgevaar dat te duchten zou zijn geweest door de brandstichting. Nu het levensgevaar niet ten laste is gelegd en enkel in strafverzwarende zin, als omstandigheid waaronder het feit is begaan, meegenomen kan worden, is de rechtbank van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan achttien maanden niet aan de orde is.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Met de officier van justitie is zij het eens dat de ten laste gelegde feiten niet voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn aan het opleggen van deze maatregel. Voor de oplegging van een gebiedsverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding, bovendien heeft de officier van justitie oplegging van deze maatregel niet gevorderd.