ECLI:NL:RBNNE:2022:4531

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
18-079943-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en bedreiging ex-partner

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, met gemeen gevaar voor goederen. De verdachte stak een verhuisdoos in brand die hij had besprenkeld met terpentine, wat leidde tot een gevaarlijke situatie. Daarnaast heeft hij zijn ex-vriendin bedreigd en haar voordeur vernield. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brand stichten en bedreiging, en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op. De rechtbank weegt mee dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat zijn acties veel angst hebben veroorzaakt bij zijn ex-partner en kinderen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen enkele poging gedaan om de brand te blussen en heeft de hulpdiensten niet ingeschakeld, wat de rechtbank als zeer ernstig beschouwt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een langere gevangenisstraf afgewezen, omdat het levensgevaar niet ten laste was gelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/079943-22
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/040033-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 13 oktober 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- en verblijfplaats, thans gedetineerd te [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd: in de zaak met parketnummer 18/079943-22 dat:
hij, op of omstreeks 30 maart 2022 te Leeuwarden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kartonnen doos, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de trap geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning aan de [adres] en/of de omliggende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
en in de zaak met parketnummer 18/040033-22 dat:
1
hij op of omstreeks15 februari 2022 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan Elkien en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
hij op of omstreeks 15 februari 2022 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in een of meerdere (Whatsapp)bericht(en) verzonden aan die [slachtoffer] dreigend onder andere de volgende woorden toe te voegen: "Jij gaat weg" en/of "Or ill make u" en/of "Ik maak. Je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/079943-22
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Een getuige heeft vlammen gezien in de woning die bij de trap omhoogschoten. Dat de brand inmiddels uit was toen de brandweer ter plaatse was, betekent niet dat er geen brand is geweest. Bovendien heeft verdachte de woning voorafgaand aan de brandstichting met terpentine besprenkeld.
Parketnummer 18/040033-22
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/079943-22
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het verslag van de brandweer staat vermeld dat er geen sprake was van brand, maar slechts van smeulend karton. De doos die verdachte poogde in de brand te zetten, was vochtig en daarmee ondeugdelijk om brand mee te stichten. Bovendien had verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, om een gevaarzettende situatie te creëren.
Parketnummer 18/040033-22
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/079943-22
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 29 september 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Ik heb een verhuisdoos met een aansteker in brand gestoken. Ook heb ik terpentine gemorst op de trap en de kamers boven. Ik heb een moment gehad dat ik dacht, ik brand de woning af. De voorzitter vraagt mij of ik de terpentine bewust daar heb neergelegd. Dit klopt dit was bewust neergelegd, afgezien van de plas terpentine in de keuken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 31 maart2022, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022079567 d.d. 12 mei 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb een hoekje van de verhuisdoos aangestoken. Ik zag hoe het vlammetje groter werd. Ik ging naar buiten en sprak de buurvrouw aan. Ik zei tegen haar dat er iets in brand stond. Ik bedoelde natuurlijk dat er in mijn woning iets in brand stond. Ik heb de brandende doos ook aangewezen, dat kon je namelijk vanaf de buitenkant zien.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 april 2022,opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] :
De buurman die op nummer 7 woont ken ik als [verdachte] . Op woensdag 30 maart 2022 omstreeks 17.00 uur liep ik langs de woning van [verdachte] . Ik zag toen in de woning van [verdachte] ter hoogte van het trapgat allemaal vuur en vlammen, ik schrok mij rot. Ik hoorde [verdachte] ook zeggen dat hij flessen terpentine door de woning had gegooid.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2021,opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 31 maart 2022 kwamen wij naar aanleiding van een brandstichting voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] te Leeuwarden. Het betreft een tussenwoning, opgetrokken uit steen.
Wij zagen dat, ter hoogte van de tweede trede, de trap door brand was aangetast. Het hout was verkoold en aan de rechterzijde was meer inbranding zichtbaar dan aan de linkerzijde. Er was beroeting zichtbaar op de rechtermuur, onder de daar bevestigde trapleuning. Door mij, verbalisant [verbalisant 1] , werd de hoogte van de beroeting gemeten met een meetlat en deze was 60 centimeter hoog. De twee bovenliggende treden waren aan de voorzijde voor een breedte van ongeveer 15 centimeter door brand aangetast. Op de vloer over de trap zagen wij een stuk karton liggen.
Tijdens ons onderzoek werden drie, nagenoeg lege, terpentine flessen aangetroffen en twee doppen. Op diverse plaatsen werd een concentratie van ontbrandbare vloeistoffen gemeten. Door het bijbrengen van vuur met een onbekende ontstekingsbron is brandbaar materiaal op de trap gaan branden.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de hand van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde vast dat verdachte een verhuisdoos in brand heeft gestoken. Deze doos heeft daadwerkelijk vlam gevat en is vrijwel geheel verbrand. De raadsman heeft aan zijn verweer ten grondslag gelegd dat de doos niet heeft gebrand, maar enkel heeft gesmeuld. Gelet op de vaststelling van de rechtbank dat er daadwerkelijk brand is ontstaan, mist het verweer feitelijke grondslag. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat door de brandstichting gevaar voor goederen te duchten is geweest. Het verweer van de raadsman berust kennelijk op de opvatting dat in geval van vervolging ter zake van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht het opzet van de verdachte niet alleen moet zijn gericht op brandstichting, maar tevens op het bestanddeel van artikel 157 dat in de tenlastelegging en bewezenverklaring is omschreven als: "terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is". Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist, omdat bedoeld gevaar ten tijde van de brandstichting slechts naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, zodat niet van belang is dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien.
1
Dat er ook naast de in brand gestoken verhuisdoos gevaar te duchten is geweest voor de rest van de huurwoning, is naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels voorzienbaar. Zeker als men in ogenschouw neemt dat door verdachte terpentine, dat naar zijn aard een brandversnellende werking heeft, (opzettelijk) is aangebracht vlak bij de plaats, namelijk op de trap, waar verdachte de brand heeft gesticht. Dat verdachte wellicht niet heeft voorzien dat door het brandstichten ook gevaar voor de omliggende woningen te duchten is geweest, is niet van belang.
Parketnummer 18/040033-22
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 februari 2022,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022040818 d.d. 24 februari 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

Parketnummer 18/079943-22
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij, op 30 maart 2022 te Leeuwarden opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kartonnen doos, ten gevolge waarvan de trap gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de woning aan de [adres] en de omliggende woningen te duchten was;
Parketnummer 18/040033-22
De rechtbank acht de feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 15 februari 2022 te Leeuwarden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die geheel aan Elkien toebehoorde, heeft vernield;
2
hij op 15 februari 2022 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in berichten verzonden aan die [slachtoffer] dreigend onder andere de volgende woorden toe te voegen: "Jij gaat weg" en "Or ill make u" en "Ik maak. Je dood";
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/079943-22opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Parketnummer 18/040033-22
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Zij komt niet toe aan het formuleren van een voorwaardelijke sanctie, omdat verdachte niet wil meewerken aan een behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Voor verdachte zou behandeling centraal moeten staan en er dienen daarom voorwaarden geformuleerd te worden die leiden tot zowel structuur en een intensieve, kwalitatieve en toereikende behandeling voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten. Dit betreft onder meer de brandstichting in zijn woning, een tussenwoning. Tijdens het plegen van dit delict verkeerde verdachte onder invloed van alcohol. Voorafgaand aan de brandstichting heeft hij de woning onder de terpentine gesprenkeld met als doel deze in brand te steken en daarmee suïcide te plegen. Korte tijd later komt hij, naar eigen zeggen, tot inkeer en besluit enkel een verhuisdoos in brand te steken om zodoende de politie te alarmeren en in de hoop dat hij hulp kan krijgen voor zijn verslaving. De verhuisdoos bevindt zich op de trap en daar heeft verdachte ook terpentine gesprenkeld. Op het moment dat de doos vlam vat, loopt verdachte naar buiten en komt daar de buurvrouw tegen. Hij vertelt haar dat hij de woning in brand heeft gestoken. Zij ziet ook vlammen in de woning ter hoogte van de trap en schrikt daar erg van. Zij spoort verdachte aan om het vuur te doven, maar daarop antwoordt hij dit niet te gaan doen. Ook als zij hem wijst op het gevaar van de brand voor de omwonende kinderen, weigert hij het vuur te doven onder de vermelding dat hij zelf zijn kinderen ook niet meer mag zien. Daarop besluit zij het alarmnummer te bellen en even later komt de brandweer ter plaatse. Uit nader onderzoek is gebleken dat ten tijde van de brandstichting in beide aangrenzende woningen mensen aanwezig waren. Verdachte heeft door de brandstichting een gevaarlijke situatie veroorzaakt. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven, is niet aan verdachte te danken. Brandstichting is een ernstig feit, met name omdat het verloop ervan zeer onvoorspelbaar is, zeker als in de gehele woning terpentine
is gesprenkeld. Bovendien brengt brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zeker als de brand, zoals deze, wordt gesticht op een tijdstip dat aangrenzende buren thuis zijn. Bovendien heeft verdachte zelf geen enkele actie ondernomen om het vuur te doven, zelfs niet op het moment dat hij wordt gewezen op het mogelijke gevaar voor deze omringende buren. Ook heeft hij de hulpdiensten niet ingeschakeld door het alarmnummer te bellen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Naast dit feit heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een bedreiging van zijn ex-partner en de vernieling van de voordeur van haar woning. Ten tijde van het plegen van het delict was hij eveneens in beschonken toestand en zijn kinderen hebben meegekregen wat zich tussen hun ouders afspeelde. Verdachte heeft door deze acties veel angst veroorzaakt bij zijn ex-partner en zijn kinderen. Het is algemeen bekend dat kinderen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld, ook als dat is gericht tegen één van hun ouders, daarvan langere tijd nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel oog heeft gehad voor de belangen van zijn kinderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de data waarop de bewezenverklaarde feiten zijn begaan niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 19 september 2022. De reclassering komt tot de conclusie dat in de afgelopen jaren het middelengebruik is toegenomen evenals de psychische problemen van verdachte. Tegelijkertijd onttrekt hij zich aan bijzondere voorwaarden. Op 9 augustus 2022 is hij onder schorsende voorwaarden geplaatst op een forensisch psychiatrische afdeling voor een klinische behandeling. Na één dag heeft hij echter afgedwongen dat hij teruggebracht werd naar de [instelling] . De reclassering ziet geen mogelijkheden om een straf met voorwaarden op te leggen, omdat verdachte zich hoogstwaarschijnlijk onttrekt aan deze voorwaarden. Wel adviseren zij om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na de gevangenisstraf. Tevens adviseren zij bij veroordeling, een gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen waardoor verdachte zich niet mag bevinden in Leeuwarden voor een periode van maximaal drie jaar, met dadelijke uitvoerbaarheid.
Op te leggen straf
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat op het bewezenverklaarde enkel gereageerd kan worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De reclassering heeft geadviseerd geen voorwaardelijke straf op te leggen, omdat verdachte zich hoogstwaarschijnlijk niet aan de voorwaarden gaat houden. Tegelijkertijd geeft de reclassering aan dat het gevaar- en recidiverisico zonder behandeling hoog is. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, als hem dat zou worden opgelegd, wel zou meewerken aan diagnostiek en behandeling in een klinische setting. Maar gevraagd naar wat hij denkt nodig te hebben, stelt hij dat structuur door werk of dagbesteding en ambulante begeleiding op het gebied van wonen, werk en financiën nodig zou zijn. Mede gelet op het feit dat verdachte eerder al na één dag klinische behandeling heeft besloten dat hij daar niet op zijn plek zat en de schorsing vervolgens is opgeheven, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte nu wel mee zou werken aan een klinische behandeling. De rechtbank acht het daarom aangewezen om enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict enkel zijn eigen zorgen en probleem centraal heeft gesteld. Door de brand te stichten heeft hij, ook al is dit niet ten laste gelegd, gevaar veroorzaakt voor de personen die op dat moment aanwezig waren in de direct aangrenzende woningen. Mede strafverzwarend vindt de rechtbank de reactie van verdachte op de brandstichting, hij heeft niet gepoogd de brand te blussen. En hij heeft het uiteindelijk aan een ander overgelaten om de hulpdiensten in te schakelen. Bovendien heeft hij een brandversnellend middel aangebracht in de woning.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank legt een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist. Bij het formuleren van haar strafeis heeft de officier van justitie nadruk gelegd op het levensgevaar dat te duchten zou zijn geweest door de brandstichting. Nu het levensgevaar niet ten laste is gelegd en enkel in strafverzwarende zin, als omstandigheid waaronder het feit is begaan, meegenomen kan worden, is de rechtbank van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan achttien maanden niet aan de orde is.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Met de officier van justitie is zij het eens dat de ten laste gelegde feiten niet voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn aan het opleggen van deze maatregel. Voor de oplegging van een gebiedsverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding, bovendien heeft de officier van justitie oplegging van deze maatregel niet gevorderd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak onder parketnummer 18/079943-22 en het in zaak met parketnummer 18/040033-22 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2022. mr. M.A. Toussaint is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.