Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 628 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren wordt opgelegd. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een straf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de door de officier van justitie geëiste taakstraf niet op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat een taakstraf niet van toegevoegde waarde is gelet op de geadviseerde bijzondere voorwaarden en het daarmee samenhangende lange behandelen begeleidingstraject dat verdachte zal volgen. Een taakstaf zou daarnaast mogelijk de terugkeer van verdachte in de maatschappij in de weg kunnen staan. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 29 op 30 maart 2022 heeft verdachte zich onder invloed van een psychose schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning die hij destijds huurde. Verdachte heeft een theedoek aangestoken met een aansteker en heeft de brandende theedoek vervolgens in een doos gelegd. Verdachte heeft naar eigen zeggen de brand gesticht zodat de politie zou komen en hem en zijn angsten serieus zou nemen. Eerder op die avond had verdachte al contact gehad met de politie, maar hij voelde zich onvoldoende gehoord. Met zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. De woning van verdachte was gelegen in een appartementencomplex en in de aangrenzende appartementen waren op het moment van de brand bewoners aanwezig. Door de rookontwikkeling op de begane grond en in de toegangshal van het complex is er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de bewoners van de aangrenzende appartementen ontstaan. Daarnaast is er door de brand gemeen gevaar voor goederen ontstaan. De gevolgen van de brand zijn gelukkig beperkt gebleven, mede doordat verdachte zelf de brandende theedoek met water heeft gedoofd en de hulpdiensten heeft gebeld. De rechtbank houdt hiermee rekening, maar dit neemt niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf.
Persoon van de verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 2 juli 2022. Uit die documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitiarapport van 18 juli 2022 opgemaakt door D. Breuker, forensisch GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert in het rapport dat verdachte een zwakbegaafde en kwetsbare man is die zich onvoldoende zelfstandig en emotioneel stabiel heeft kunnen ontwikkelen. Verdachte kampt zowel met stress- en verslavingsgevoeligheid als met tekortschietende coping- en sociale vaardigheden. Hij heeft bovendien de neiging om zijn toevlucht te zoeken in het gebruik van verdovende middelen zoals alcohol, cannabis en cocaïne. Ook kampt verdachte met een gameverslaving. In de aanloop naar het ten laste gelegde feit was sprake van een kortdurende psychotische stoornis als gevolg van dagenlang speedgebruik en onvoldoende slaap en eten. Verdachte had daarbij last van een gestoorde realiteitswaarneming met auditieve hallucinaties en paranoïde wanen. Verdachte hoorde geluiden afkomstig uit zijn computer en huis en had de overtuiging dat er mensen zouden komen om hem te vermoorden. De psychose en de auditieve hallucinaties en paranoïde wanen hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog heeft geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank neemt, mede gelet op de toedracht van het feit, voormelde conclusie over. De rechtbank concludeert dat het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen is en zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de straf.
De psycholoog heeft voorts geconcludeerd dat het recidiverisico matig is. De kans op recidive kan worden verminderd met behulp van een klinisch traject waarbij verdachte een inzicht vergrotende behandeling volgt met psycho-educatie en waarbij een delict-analyse en preventieplan worden opgesteld. Na het klinische traject dient verdachte door te stromen naar een begeleide en/of beschermde woonvoorziening. De psycholoog adviseert om voornoemde interventies op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf. Daarnaast adviseert de psycholoog om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen om verdachte langdurig onder toezicht te stellen.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van Verslavingszorg NoordNederland van 17 augustus 2022. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog op het moment dat verdachte geen behandeling en/of begeleiding krijgt. Op het moment dat verdachte dit wel krijgt, wordt het risico op recidive ingeschat als laag. Om de recidivekans te verkleinen adviseert de reclassering om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcohol- en drugsverbod en dagbesteding.
Op te leggen straf
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat op het feit enkel gereageerd kan worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het echter niet opportuun dat verdachte langer in detentie moet verblijven dan zijn voorarrest tot de schorsing daarvan heeft geduurd. Verdachte verbleef reeds 92 dagen in voorarrest, voordat de voorlopige hechtenis werd geschorst en verdachte werd opgenomen op de Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna: de FPA) te [plaats] . Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de klinische opname op de FPA goed verloopt en dat verdachte zich houdt aan de instellingsregels. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij een zorgkader nodig heeft om dingen te leren en dat hij bereid is zich te houden aan de door de reclassering gestelde voorwaarden, met uitzondering van het verplicht innemen van medicatie. De rechtbank leidt uit de rapportages en de verklaring van verdachte af dat verdachte gebaat is bij begeleiding en behandeling van de bij hem aanwezige problematiek. Om voornoemde reden acht de rechtbank het aangewezen om een straf op te leggen waarbij de nadruk ligt op de behandeling en begeleiding van verdachte teneinde het recidiverisico te verlagen. De rechtbank zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit benadrukt en anderzijds dient dit voorwaardelijke strafdeel het doel verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) stafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen, met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, waarvan 628 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden verbinden waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van drie jaren moet houden. De rechtbank zal het innemen van medicijnen niet opnemen als onderdeel van de opname in een zorginstelling nu zij daartoe geen aanleiding ziet.
De rechtbank zal in afwijking van de eis van de officier van justitie, naast de gevangenisstraf geen taakstraf opleggen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de duur en de intensiviteit van de op te leggen bijzondere voorwaarden voldoende zijn om het recidiverisico in te perken. Daarnaast heeft de rechtbank in strafverminderde zin rekening gehouden met de omstandigheden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, dat verdachte zelf de brand heeft geblust en de hulpdiensten heeft gebeld en dat verdachte inziet dat hij behandeling nodig heeft en dat hij zich daarvoor inzet waardoor de behandeling tot op heden goed verloopt. Gelet op voornoemde redenen is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf naast een gevangenisstraf niet opportuun is. De rechtbank ziet gelet op de te stellen bijzondere voorwaarden evenmin aanleiding om de door de psycholoog geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De officier van justitie heeft bovendien oplegging van deze maatregel niet gevorderd en daarnaast heeft de reclassering geen advies uitgebracht over deze maatregel.