De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 24 december 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden aan de veroordeelde de PIJ-maatregel opgelegd wegens poging tot diefstal met geweld, diefstal, en mishandeling, begaan tegen zijn moeder. De maatregel is aangevangen op 8 januari 2016 en laatstelijk bij beslissing van 23 april 2021 verlengd met een termijn van negen maanden. Bij beslissing van 4 januari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden toegewezen en bepaald dat de veroordeelde zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel aan de daar genoemde voorwaarden dient te houden. Op 6 januari 2022 is de maatregel voorwaardelijk beëindigd.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 24 augustus 2022 de voorlopige terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het kader van een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel bevolen. De veroordeelde verblijft momenteel in de [instelling 1] in het kader van de voorlopige terugplaatsing.
Het advies van de reclassering
Tactus Verslavingszorg adviseert in haar reclasseringsrapport van 16 augustus 2022 om de veroordeelde terug te plaatsen in een inrichting voor jeugdigen voor de resterende duur van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel. In het advies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
De veroordeelde kan en wil zich niet houden aan de gestelde bijzondere voorwaarden. De veroordeelde is het over het algemeen niet eens met de voorwaarden en heeft de neiging om eigen regie en verantwoordelijkheid te nemen. Hij kan de gevolgen van zijn handelen echter onvoldoende overzien. Op 2 november 2021 was de veroordeelde geplaatst bij de 24-uurs beschermde woonvorm [instelling 2] te [plaats] . Al vanaf de start verliep het verblijf aldaar moeizaam omdat de veroordeelde zich niet hield aan de geldende afspraken en regels. De veroordeelde heeft zich meerdere malen onttrokken aan de begeleiding, heeft zich niet begeleidbaar opgesteld en heeft sinds kort ieder contact met de begeleiding afgehouden. [instelling 2] heeft daarom op 15 augustus 2022 de begeleiding en zorg beëindigd. De reclassering signaleert op dit gebied een terugkerend patroon, omdat de veroordeelde zich zowel bij de reclassering als in het verleden bij andere instellingen ook niet begeleidbaar heeft opgesteld. Sinds de start van de voorwaardelijke PIJ-maatregel is de veroordeelde steeds frequenter gaan blowen. De reclassering krijgt geen grip op het middelengebruik van de veroordeelde ondanks de ingezette ambulante verslavingsbehandeling. Uit de afgenomen urinecontroles blijk bovendien dat de veroordeelde consistent positief scoort op alcohol- en cannabisgebruik, ondanks daarover gemaakte afspraken. Ook op het punt van de behandeling heeft de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden gehouden. De Forensische Polikliniek Justtact heeft dan ook geen behandelaanbod willen doen, omdat de veroordeelde geen openheid wilde geven over zijn indexdelict of indexverleden.
De reclassering schat de kans op recidive in als hoog. De veroordeelde houdt zich niet aan de bijzondere voorwaarden, stelt zich afwerend op ten opzichte van het reclasseringstoezicht en laat een steeds beperktere openheid zien. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om het toezicht voort te zetten en om gedragsverandering en risicobeperking in de resterende periode van de PIJmaatregel te bewerkstelligen.
De deskundige M.C.T. Koenders heeft tijdens de terechtzitting van 13 september 2022 het advies van de reclassering bevestigd en nader toegelicht. M.C.T. Koenders heeft, zakelijk weergegeven, verklaard:
De veroordeelde stond wel in contact met de reclassering, maar de medewerking was beperkt. Het middelengebruik is toegenomen en heeft geleid tot meer agressiviteit en meer impulsiviteit. De reclassering schat daarom het recidiverisico in als hoog.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vorderingen strekkende tot verlenging van de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met een jaar en tot terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de resterende duur van de voorwaardelijk beëindigde PIJmaatregel. Hiertoe heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De maximale duur van de PIJ-maatregel is behoudens verlenging bijna bereikt.
Gelet op het hoge recidiverisico en de omstandigheid dat bescherming van de samenleving dient te prevaleren boven de belangen van de veroordeelde, dient de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel te worden verlengd met één jaar.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om gedragsverandering en risicobeperking bij de veroordeelde te bewerkstelligen. De veroordeelde dient daarom te worden teruggeplaatst voor de resterende duur van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel. Gelet op de
leeftijd van de veroordeelde is een terugplaatsing in een justitiële jeugdinrichting niet meer aangewezen en dient hij overeenkomstig artikel 6:6:32 lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) terug te worden geplaatst in een penitentiaire inrichting.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde en zijn raadsman hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Het is niet proportioneel om de vorderingen volledig toe te wijzen. De veroordeelde erkent dat de naleving van de voorwaarden niet altijd even goed is gegaan, maar dat houdt ook verband met het verleden en de problematiek van de veroordeelde. Vanwege zijn problematiek is het voor de veroordeelde lastig om zich aan bepaalde afspraken te houden. Uit het rapport blijkt echter dat de veroordeelde zich wel probeert in te zetten. De veroordeelde heeft behandeling en begeleiding nodig op het gebied van huisvesting en verslavingsproblematiek. Een volledige terugplaatsing zou daar niet aan bijdragen.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de termijn van de voorwaardelijke beëindiging voor een kortere periode te verlengen en de veroordeelde voor een kortere periode dan gevorderd terug te plaatsen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bevonden dat zij bevoegd is om over de vorderingen te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Verlenging van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel
Op grond van artikel 6:6:32 lid 1 Sv heeft de rechtbank de bevoegdheid om de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen. Uit lid 2 van voornoemd artikel volgt dat de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging niet langer kan duren dan twee jaar, waardoor de termijn maximaal met een jaar kan worden verlengd.
De rechtbank stelt vast dat de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel op 6 januari 2022 is aangevangen. Daarmee eindigt de PIJ-maatregel zonder verlenging op 6 januari 2023.
Op grond van de inhoud van voormeld advies, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel dient te worden verlengd.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de kans op recidive hoog is. De veroordeelde is meermalen veroordeeld wegens delicten met een geweldscomponent. Daarnaast zorgt het huidige frequentie cannabisgebruik voor een hogere impulsiviteit bij de veroordeelde. Ondanks ingezette verslavingsbehandeling is het middelengebruik nog niet verminderd. Met name gelet op het recidiverisico dat wordt verhoogd door het middelengebruik van de veroordeelde, acht de rechtbank verlenging van de voorwaardelijk beëindigde maatregel noodzakelijk. Verlenging van deze termijn is daarnaast in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de veroordeelde. De voorwaardelijke beëindiging vormt naar het oordeel van de rechtbank een voor de veroordeelde noodzakelijk dwingend kader om op een zo verantwoord mogelijke wijze de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij te bewerkstelligen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJmaatregel verlengen voor de duur van een jaar. De voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel zal daarmee tot 6 januari 2024 doorlopen. Tot die tijd blijft er zicht op de ontwikkelingen van de veroordeelde en kan hij intensief worden begeleid bij zijn resocialisatie. Aangezien de PIJ-maatregel behoudens een terugplaatsing van een jaar, zal eindigen in januari 2024 acht de rechtbank het van belang dat gedurende de voorwaardelijke beëindiging onderzoek wordt gedaan naar een passend kader voor de uitstroom van veroordeelde naar een andere vorm van zorg. Daarbij valt te denken aan een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen
Op grond van artikel 6:6:32 lid 3 sub c Sv heeft de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de PIJ-maatregel is opgelegd de bevoegdheid om te bevelen dat de veroordeelde, als hij zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, wordt teruggeplaatst in een inrichting. Blijkens artikel 6:6:32 lid 4 Sv kan de terugplaatsing de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden en bedraagt deze ten hoogste een jaar. Een terugplaatsing kan daarnaast maximaal twee keer worden toegepast.
Op grond van de inhoud van voormeld advies, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, concludeert de rechtbank dat de veroordeelde zich onvoldoende heeft gehouden aan de voorwaarden die hem zijn opgelegd in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de veroordeelde terug te plaatsen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat wordt bevolen dat de veroordeelde wordt teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting voor de resterende duur van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJmaatregel. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een terugplaatsing in een justitiële jeugdinrichting niet passend meer is gelet op de leeftijd van de veroordeelde. De rechtbank acht het daarom wenselijk dat de veroordeelde in een penitentiaire inrichting zal worden teruggeplaatst.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de veroordeelde vanwege het onvoldoende naleven van de voorwaarden moet worden teruggeplaatst voor de resterende duur van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. De rechtbank constateert dat de veroordeelde nog niet eerder is teruggeplaatst waardoor een terugplaatsing voor de maximale duur van een jaar wettelijk gezien mogelijk is. De rechtbank is echter van oordeel dat een terugplaatsing voor die duur niet wenselijk is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het risico op recidive hoog is en dat sprake is van problematiek op meerdere levensgebieden. De rechtbank leidt daaruit af dat de veroordeelde gebaat is bij behandeling en begeleiding, hetgeen niet gebeurt op het moment dat hij voor een jaar wordt teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting. De rechtbank acht het in dit kader van belang om op te merken dat zij de indruk heeft dat de door zijn beperkingen ingegeven onmacht een belangrijke rol speelt bij het gedrag van de veroordeelde. Door de verdediging is naar voren gebracht dat de veroordeelde zich wel probeert in te zetten en dat hij niet geheel ongemotiveerd is om behandeling en begeleiding te volgen. Een terugplaatsing voor de maximale duur van een jaar is daarnaast niet wenselijk omdat de PIJ-maatregel daarmee al over een jaar gerekend vanaf de voorlopige terugplaatsing van 24 augustus 2022, zal eindigen. Een terugplaatsing kan immers de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een kortere terugplaatsing, te weten voor de duur van drie maanden, passend en geboden is. Deze termijn wordt voldoende geacht om de veroordeelde ervan te doordringen dat hij mee moet blijven werken aan de gestelde voorwaarden. Daarnaast loopt bij een terugplaatsing van deze duur de termijn van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel nog tot 6 januari 2024 en zal de veroordeelde zich tot die datum aan de bijzondere voorwaarden moeten houden.
Conclusie
De rechtbank zal, alles overwegende, de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJmaatregel met een jaar verlengen en de terugplaatsing gelasten voor de duur van 3 maanden. Daarmee zal de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk eindigen op 6 januari 2024, dan wel, in geval sprake is van een herhaalde terugplaatsing, op het moment dat de totale duur van de terugplaatsing één jaar beslaat en dit moment valt op een datum die is gelegen vóór 6 januari 2024.
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:6:32 van het Wetboek van Strafvordering.