ECLI:NL:RBNNE:2022:4527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
18-093402-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met kleindochter wegens gebrek aan bewijs en juridische duiding van handelingen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn kleindochter. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 augustus 2022, waar de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.R.H. Baas, verscheen. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. von Bartheld. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 mei 2020 en 4 april 2021. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van het vermeende slachtoffer en haar vader waren inconsistent en de verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen.

De rechtbank concludeerde dat de handelingen die op 4 april 2021 zouden zijn gepleegd niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd. De verdachte had verklaard dat hij zich in een kwetsbare situatie bevond toen het vermeende slachtoffer zijn geslachtsdeel aanraakte, en er was geen bewijs van seksuele intentie. De rechtbank benadrukte dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, omdat er meestal slechts twee personen bij betrokken zijn. De rechtbank oordeelde dat de handelingen niet voldeden aan de criteria van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht, dat ontuchtige handelingen definieert.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.750,00 afgewezen, omdat het ten laste gelegde feit niet bewezen was. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Uiteindelijk werd de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/093402-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 9 september 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 4 april 2021 te Groningen, althans in Nederland, (meermalen) met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
  • het zich geheel of gedeeltelijk ontkleden en/of
  • zijn penis aan die Vegt tonen en/of
  • die Vegt zijn penis laten vasthouden en/of aanraken en/of betasten en/of wrijven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het slachtoffer heeft over de gebeurtenissen op 4 april 2021 consistente verklaringen afgelegd tijdens het verhoor door de politie kort na het incident en het verhoor in de kindvriendelijke studio. De verklaringen van het slachtoffer passen goed bij de verklaringen van haar vader. Haar vader heeft gezien dat het slachtoffer haar hand om het geslachtsdeel van verdachte had. Verdachte heeft daarentegen steeds wisselend verklaard over de gebeurtenissen op 4 april 2021 waardoor zijn verklaringen niet geloofwaardig zijn. Op basis van de verklaringen van het slachtoffer en haar vader kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op 4 april 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Ook kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in de periode van 1 mei 2020 tot en met 4 april 2021 tenminste eenmaal eerder ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij vaker aan het geslachtsdeel van verdachte mocht zitten en dat dit een keer eerder is gebeurd. Daarnaast is door beide ouders beschreven dat er vanaf de zomer van 2020 vermoedens van ontucht waren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ontuchtige handelingen gepleegd in de periode van 1 mei 2020 tot en met 4 april 2021. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte erkent dat het slachtoffer op 4 april 2021 zijn geslachtsdeel heeft aangeraakt, maar ontkent dat dat een handeling is geweest met een seksueel karakter.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de handelingen gepleegd op 4 april 2021 wel als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, verdachte dient te worden vrijgesproken van de resterende ten laste gelegde periode wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer het geslachtsdeel van verdachte eerder heeft aangeraakt. Deze gebeurtenis is echter niet te herleiden tot een exacte datum en kan daarom niet geplaatst worden in de periode tussen 1 mei 2020 en 4 april 2021.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende
Handelingen gepleegd op 4 april 2021
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op 4 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen, namelijk het (vermeende) slachtoffer en de (vermeende) dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van afgelegde verklaringen moet worden gekeken. In de onderhavige zaak is er, naast de verklaringen van het vermeende slachtoffer, [benadeelde partij] , en de verdachte, ook een getuigenverklaring van de vader van [benadeelde partij] . Hij heeft een handeling waargenomen tussen zijn vader en zijn dochter. In deze zaak staat de vraag centraal wat er feitelijk is gebeurd en hoe dat juridisch geduid moet worden.
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van de vader van [benadeelde partij] kan worden vastgesteld dat [benadeelde partij] op 4 april 2021 het geslachtsdeel van verdachte heeft aangeraakt. Deze handeling vond plaats in de badkamer van het huis van verdachte waar [benadeelde partij] met haar familie op dat moment op bezoek was.
Ten aanzien van de juridische duiding dient de rechtbank te beoordelen of dit aanraken van het geslachtsdeel in dit geval als “ontuchtig” in de zin van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden beschouwd. Van een ontuchtige handeling als bedoeld in voornoemd artikel is sprake indien het gaat om een handeling van seksuele aard die in strijd is met de op dat moment geldende sociaal-ethische norm. Of daarvan sprake is hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de context waarin de handelingen zich voltrokken en de verhouding tussen betrokkenen.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een ontuchtige handeling. Op grond van de verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van de vader van [benadeelde partij] kan niet zonder meer worden vastgesteld dat sprake was van een handeling van seksuele aard. Verdachte heeft verklaard dat hij naar het toilet is gegaan in de badkamer, nog half ontkleed was toen [benadeelde partij] de badkamer binnenkwam en zijn geslachtsdeel aanraakte.
Verdachte heeft stellig ontkend dat er bij hem een seksuele intentie aanwezig was toen [benadeelde partij] zijn geslachtsdeel aanraakte. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte net zijn behoefte had gedaan en om die reden deels ontkleed was. De rechtbank gaat er gelet op de verklaringen van verdachte en [benadeelde partij] van uit dat [benadeelde partij] in die situatie spontaan is binnengelopen en zijn geslachtsdeel (kort) heeft aangeraakt.
Omdat [benadeelde partij] heeft verklaard het geslachtsdeel van verdachte niet aangeraakt te hebben en verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij] zijn geslachtsdeel niet heeft vastgepakt maar heeft aangetikt/geraakt is er onvoldoende (steun)bewijs om uit te kunnen gaan van de verklaring van de vader van [benadeelde partij] dat hij heeft gezien dat [benadeelde partij] het geslachtdeel van verdachte had vastgepakt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een seksuele handeling. Dat de handeling normoverschrijdend is en verdachte wellicht meer had moeten doen om deze aanraking van zijn geslachtsdeel door zijn kleindochter te voorkomen maakt de handeling nog niet seksueel van aard. Ook het feit dat verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd over wat er precies aan de handeling vooraf is gegaan maakt nog niet dat de feitelijke handeling die heeft plaatsgevonden op 4 april 2021 seksueel van aard was.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat de gepleegde handelingen op 4 april 2021 niet als ontuchtig vallen aan te merken, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Handelingen gepleegd in de periode 1 mei 2020 tot 4 april 2021
Aan verdachte is tevens ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 mei 2020 tot en met 4 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij] . Verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat [benadeelde partij] zijn geslachtsdeel wel eens eerder heeft aangeraakt. Dit zou gebeurd zijn terwijl verdachte zich aan het omkleden was. Ook [benadeelde partij] heeft verklaard dat zij het geslachtsdeel van verdachte wel eens eerder heeft aangeraakt.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende duidelijkheid bestaat over wanneer voornoemde gebeurtenis zich heeft afgespeeld. Zowel verdachte als [benadeelde partij] hebben niet verklaard over wanneer het heeft plaatsgevonden. Voornoemde gebeurtenis kan daarom niet worden herleid tot een specifieke datum of periode. De vermoedens van de ouders van [benadeelde partij] zijn onvoldoende voor die vaststelling. Deze onbepaaldheid alleen al leidt tot de slotsom dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte deze handelingen heeft begaan in de periode van 1 mei 2020 tot 4 april 2021. Aan de vraag of deze handelingen als ontuchtig moeten worden gezien komt de rechtbank daardoor niet meer toe. Verdachte wordt dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Dit betekent dat verdachte integraal wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.750,00 ter vergoeding van immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [benadeelde partij] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Toussaint, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2022. mr. M.J.B. Holsink en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.