Uit het rapport van 26 mei 2022 blijkt dat de psycholoog en psychiater hebben vastgesteld dat sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis van lichte ernst, dat zij vermoeden dat sprake is van autisme, dat verdachte achterdochtige basisovertuigingen heeft, dat er mogelijk sprake is van overmatig middelengebruik en dat er aanwijzingen zijn voor antisociale en narcistische persoonlijkheidsproblematiek. Vanwege de weigerachtige houding van verdachte hebben de deskundigen geadviseerd verdachte op te nemen in het Pieter Baan Centrum voor een klinische observatie.
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) blijkt dat men ook in het Pieter Baan Centrum heeft ervaren dat verdachte zich grotendeels weigerachtig opgesteld heeft. In het PBCrapport staat beschreven dat er tijdens de klinische observatie geen aanwijzingen zijn gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis. Daarnaast is een verstandelijke beperking en/of een stoornis in middelengebruik niet vastgesteld. Wel zijn er aanwijzingen die zouden kunnen duiden op een stoornis in het autismespectrum. Ook zijn er aanwijzingen voor antisociale en/of narcistische problematiek. Geconcludeerd wordt dat er, ondanks de aanwijzingen die er zijn, op basis van de beperkt verkregen informatie geen persoonlijkheidsstoornis met antisociale en/of narcistische kenmerken kan worden vastgesteld, noch kan deze worden uitgesloten.
Samenvattend concluderen de deskundigen dat niet kan worden gekomen tot beantwoording van de diagnostische vraagstelling, waardoor geen advies over een (eventueel) behandel- en/of juridisch kader kan worden gegeven.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat sprake is van een (enigszins) veranderende houding van verdachte. Verdachte heeft tegenover de reclassering verklaard dat ‘het nooit zo uit de hand had moeten lopen’ en dat ‘het dom is dat hij zulke ernstige bedreigingen heeft geuit’. Verdachte geeft aan dat hij ‘spijt heeft van de ten laste gelegde feiten’. Gelet op het feit dat verdachte zich eerder weigerachtig en gesloten opstelde, wordt door de reclassering geconcludeerd dat sprake is van een dubbele houding van verdachte. De reclassering geeft aan dat door het ontbreken van duidelijke adviezen in de Pro Justitia onderzoeken het niet mogelijk is gebleken om te komen tot het advies van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een locatie- en contactverbod.
Strafoplegging
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de duur, de aard en de ernst van de feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aard en de inhoud van de door verdachte verstuurde berichten te kwalificeren als zeer ernstig, schokkend en beangstigend.
De rechtbank heeft voorts in strafverzwarende zin rekening gehouden met het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor stalking en bedreiging van hetzelfde slachtoffer. Gelet op deze recidive is naar het oordeel van de rechtbank enkel een gevangenisstraf van forse duur passend en geboden.
De rechtbank heeft, ten opzichte van de strafeis van de officier van justitie, in strafverminderende zin in aanmerking genomen dat de bewezenverklaring beperkter is, zowel wat betreft de bewezenverklaarde periode als de hoeveelheid van de door verdachte verrichte handelingen. De rechtbank heeft eveneens in strafverminderende zin meegewogen dat de (proces)houding van verdachte zich ten positieve heeft gekeerd. De door verdachte geuite spijtbetuigingen ogen oprecht en verdachte is (inmiddels) gemotiveerd om mee te werken aan bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met oplegging van bijzondere voorwaarden, gedurende een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. Gelet op de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten en het feit dat de rechtbank hierna ook komt tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van 4 maanden gevangenisstraf, betekent deze strafoplegging dat verdachte (thans) nog circa één maand gevangenisstraf dient uit te zitten. Daarnaast is door de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden sprake van een forse stok achter de deur, waarmee beoogt wordt recidive te voorkomen. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf - gelet op de bij verdachte geconstateerde problemen - de bijzondere voorwaarden koppelen van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een contact- en locatieverbod. Het contactverbod geldt ten aanzien van zowel het slachtoffer als haar zoontje en het locatieverbod geldt voor de Korrewegwijk in Groningen (de wijk Oud-Noord). De politie zal toezicht houden op het contact- en locatieverbod.
Geen oplegging vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht
De officier van justitie heeft gevorderd dat er aan verdachte een contact- en locatieverbod wordt opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren. De rechtbank ziet voor een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel, in aanvulling op de bijzondere voorwaarden, onvoldoende aanleiding en acht deze, mede in het (mogelijke toekomstige) belang van de zoon van verdachte, ook niet passend. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot oplegging van deze maatregel.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De reclassering heeft de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd en de officier van justitie heeft deze ook gevorderd. De bewezen verklaarde misdrijven belaging en bedreiging zijn niet zonder meer misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval, gelet op de bewezenverklaarde feiten, wordt voldaan aan voornoemd gevaarscriterium. Verdachte heeft immers in de door hem verstuurde berichten zeer ernstige (doods)bedreigingen geuit en verdachte is al eerder voor belaging en bedreiging van hetzelfde slachtoffer veroordeeld. Daarbij schat de reclassering het risico op herhaling in als gemiddeld tot hoog, waarbij tevens een risico op letselschade aanwezig wordt geacht gelet op eerdere veroordelingen met een geweldscomponent. De rechtbank zal daarom bevelen dat op grond van artikel 14e Sr de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.