ECLI:NL:RBNNE:2022:4522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
18-146774-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot amfetamine en methamfetamine

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak betreft de periode van 15 april 2020 tot en met 3 mei 2020, waarin de verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid amfetamine en methamfetamine heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad in een loods in Marum. De verdachte had de loods gehuurd en er werd een aanzienlijke hoeveelheid drugsafval aangetroffen. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-materiaal van de verdachte op werkhandschoenen die bij de drugsafvalvaten zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat hij betrokken was bij het vervoer en de opslag van de vaten met drugsafval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het delict, wat leidde tot de opgelegde straf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat het feit waarvoor de verdachte nu werd veroordeeld, plaatsvond voordat de proeftijd inging.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-146774-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 96-255005-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2020 tot en met 3 mei 2020 te Marum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine (van in totaal ongeveer 9800 liter), zijnde amfetamine en/of methamfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hoewel vaststaat dat verdachte de loods gehuurd heeft, kan op grond van het dossier niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het opslaan en vervoeren van vaten met drugsafval. De getuigenverklaring van [naam 1] over de door hem gesignaleerde personen bij het aangaan van de huurovereenkomst, is in strijd met de verklaring van [naam 2] en bovendien kan op grond van de verklaring van [naam 1] niet vastgesteld worden of verdachte op 15 april 2020 aanwezig was bij het lossen van de vaten bij de loods. De verklaring van [naam 2] dat de vaten op 17 april 2020 al in de loods moeten hebben gestaan, maar dat hij die vaten niet gezien heeft, is onduidelijk en toont niets aan. De zich in het dossier bevindende telefoongegevens zijn niet bruikbaar voor het bewijs, nu zowel het aldaar genoemde telefoonnummer als het IMEI-nummer niet van verdachte zijn. Ook het feit dat er DNA van verdachte is aangetroffen in twee werkhandschoenen kan niet bijdragen aan de overtuiging dat verdachte betrokken is geweest bij het vervoeren en voorhanden hebben van drugsafval, nu in beide handschoenen ook DNA is aangetroffen van een onbekend gebleven persoon en zodoende de werkhandschoenen ook via deze persoon op één van de vaten met drugsafval terecht gekomen kan zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik vanaf 15 april 2020 de loods gevestigd aan de [straatnaam] te Marum heb gehuurd. Ik ben tot 23 april 2020, de dag waarop ik vast kwam te zitten, enkele keren in de loods geweest. Het zou kunnen dat ik 11 april 2020 bij de loods ben geweest, dat weet ik niet meer. Het klopt dat ik op 17 april 2020 de sleutel van de loods was vergeten en dat ik op die dag met de eigenaar van de loods, [naam 2] , in de loods geweest ben. Als ik met een donkere jongen bij de loods ben geweest, dan was dat met [medeverdachte] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2020,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020114618 d.d. 8 juni 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op zondag 3 mei 2020 kwam er een melding binnen van de verhuurder van een loods, gevestigd aan de [straatnaam] te Marum, dat deze verhuurder daar binnen blauwe vaten had aangetroffen en dit niet vertrouwde. Op zondag 3 mei 2020, omstreeks 21.01 uur, kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse. Toen wij de loods betraden zagen wij recht voor ons in de hoek (rechtsachter) een groot donkerkleurig zeil ergens overheen liggen. Wij hebben het zeil aan de linkerzijde benaderd, opgetild en de blauwe vaten gezien.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 mei 2020 metbijlagen, opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Begin april 2020 werd ik gebeld door [verdachte] . [verdachte] vertelde dat hij opslag zocht voor diverse goederen zoals aanhangwagens, luchtkussens. Ik ontmoette [verdachte] de volgende dag. Ik heb [verdachte] twee sleutels van de loods gegeven. We spraken af dat de huur per 15 april 2020 in zou gaan. Ik sprak met [verdachte] af dat ik aan het begin van iedere maand een huur van 985,- euro exclusief btw wilde hebben. Op vrijdag 17 april 2020 werd ik gebeld door [verdachte] . Hij vroeg om een reservesleutel. Bij de loods zag ik [verdachte] samen met een andere man. We zijn vervolgens nog even in de loods geweest. Achteraf kan ik u zeggen dat toen al de vaten onder het zwarte dekzeil moeten hebben gelegen. Ik heb toen de vaten niet gezien maar wel dat het zwarte dekzeil dat over de goederen lag, op dezelfde plek in de loods waar later de vaten werden aangetroffen. Op woensdag 22 april 2020 belde [verdachte] mij. Hij wilde de reservesleutel terugbrengen. Omstreeks 18.30 uur verscheen hij bij mij thuis in Drachtstercompagnie. Hij was samen met een donkergekleurde man. Zij kwamen in een blauwe Citroen C3. Ik schat deze donkere man ongeveer 40 jaar oud en zijn lichaamslengte is ongeveer 175 cm. Zij hebben mij de sleutel teruggegeven en bleven nog een tijdje praten. Mijn vrouw kreeg een raar gevoel bij die twee mannen.
Ik had aan mijn makelaar [naam 3] te Drachten, de opdracht gegeven om een huurcontract op te stellen. Op 2 mei 2020 belde [naam 3] mij. Hij kon geen Kamer van koophandel nummer vinden en geen Cor [verdachte] . Hij adviseerde mij te kijken naar "op naar groen opgelicht". Wij zagen dat [verdachte] op televisie was geweest in januari/februari ter zake oplichting. Wij wisten genoeg en ik ben samen met mijn schoonzoon en mijn vrouw direct naar Leek gereden en hebben in de loods gekeken. Hier zagen wij dus het zwarte dekzeil en mijn schoonzoon heeft onder het zeil gekeken. Hij zag er vele vaten staan.
Ik heb thuis een camera gericht op mijn terrein. Van het bezoek van [verdachte] en zijn donkergekleurde kompaan op 22 april 2020 heb ik beelden. Op de beelden is te zien dat beide mannen gebruik maakten van een Citroen C3 voorzien van het kenteken [kenteken]. U toont mij een foto. Ik herken deze man voor de volledige honderd procent als de man die zich [verdachte] noemt en waarover ik hierboven spreek. U toont mij een andere foto. Volgens mij is dit de man die bij [verdachte] was op 22 april 2020. Hij lijkt er sterk op.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2020,opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Van foto A herkende getuige de afgebeelde persoon als: [verdachte] . Ik toonde hem de politiefoto van [verdachte] . Van foto B dacht getuige de afgebeelde persoon als zijnde de man met de donkere huidskleur te herkennen waarover hij in zijn verklaring sprak. Ik toonde hem de politiefoto van [medeverdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2020,opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: [naam 2] verklaarde dat op woensdag 22 april 2020 er twee mannen bij hem in Drachtstercompagnie waren gekomen om de reservesleutel van de loods terug te brengen. Ik zag dat er twee filmfragmenten en vier fotoprints op de USB stick stonden:
Camera 1: Te zien is een blauwe personenauto, Citroen C3. Later op de beelden is te zien dat het voertuig is voorzien van het kenteken [kenteken].
Camera 2: Te zien is dat er twee mannen in beeld komen. Een blanke man gekleed in een blauwe tuinbroek. Hij draagt een donkere pet. De tweede persoon is een man met donkere huidskleur gekleed in een wit shirt, blauwe spijkerbroek.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 januari 2021,opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Volgens de eigenaar van de loods zou jij op 22 april 2020 de reservesleutel van de loods hebben teruggebracht bij hem thuis in Drachstercompagnie.
V: Op de beelden is te zien dat jullie gebruik maakten van een Citroen voorzien van het kenteken [kenteken].
V: Ik toon je nu enkele fotoprints. Deze zijn afkomstig van de bewakingscamera bij de woning van de eigenaar/verhuurder van de loods. Reageer hier eens op?
A: Dat ben ik samen met [medeverdachte]. De auto betreft de auto van de vrouw van [medeverdachte].
A: Er waren 3 sleutels in omloop. 1 lag in de loods, 1 sleutel had ik en 1 sleutel had [medeverdachte] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2020,opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb telefonisch contact gelegd met dhr. [naam 1] . Samengevat hoorde ik de getuige verklaren:
Ik ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf] gevestigd aan de [straatnaam] te Marum. Ik heb vanuit mijn kantoor zicht op de loods gelegen aan de [straatnaam] te Marum. Op een zaterdag, ik vermoed 11 april 2020, heb ik de huurbaas bij de loods gezien. Hij werd vergezeld door twee mannen. Ik kan deze als volgt omschrijven: Man 1
  • Donkere huidskleur
  • Ongeveer 180 cm lang
  • Steviger postuur
  • Ongeveer 40 jaar oud
Man 2
  • Blanke huidskleur
  • Langer dan man 1
  • Mager postuur
  • Beetje junk-achtig uiterlijk
  • Droeg een petje
Dit was de eerste keer dat ik beide mannen zag. Nadien heb ik ze veelvuldig bij de loods gezien. Ik had vanaf het begin al een onderbuikgevoel bij deze mannen. Ze deden overdreven vriendelijk, zwaaiden. In de dagen hierna heb ik ze meerdere keren bij de loods gezien in een blauw metallic auto. Ze hebben ook twee dagen gebruik gemaakt van een voertuig van Europcar. Vanwege het onderbuikgevoel heb ik het kenteken genoteerd. Dit betreft het kenteken [kenteken]. Ik zag dat er blauwe vaten door de twee bovengenoemde mannen uit het voertuig werden gehaald en in de loods gezet.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2020,opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op donderdag 7 mei 2020 zijn door Europcar onderstaande gegevens verstrekt:
Het door u genoemde voertuig met kenteken [kenteken] werd vanaf 15 april 2020 te 08.04 uur tot en met 16 april 2020 te 17.50 uur gehuurd op naam van: [medeverdachte] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 mei 2020,opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij zagen dat het 31 blauwe klemdekselvaten met een inhoudsmaat van 200 liter, 3 blauwe dopvaten met een inhoudsmaat van 200 liter, 9 jerrycans met een inhoudsmaat van 60 liter en 97 jerrycans met een variërende inhoudsmaat van 25 en 30 liter betrof. Wij zagen dat allen aan de buitenzijde vervuild waren en de ons ambtshalve bekende amfetamine geur verspreiden. Wij zagen dat het afval reeds geselecteerd en gescheiden was met betrekking tot de PH-waarde, zijnde: zuren, neutraal en basisch. Uit onderzoek bleek ons dat behoudens één dopvat, die half gevuld was met Formamide, de overige vaten en jerrycans geheel gevuld waren met synthetisch drugsafval afkomstig van de productie van BenzylMethylKeton (BMK) en amfetamine volgens de Leuckart methode.
Inventarisatielijst
SIN
LFO
Omschrijving
AAMG5918NL
Dl-A
Bruine vloeistof op een neutrale kleurloze vloeistof in een blauw 200L klemdeksel vat. Vermoedelijk afval wat past bij de omzetting naar BMK (FD-BMK)
AAMG5917NL
D2A
Bruine vloeistof op een basische kleurloze vloeistof in een blauw 200L klemdekselvat. Vermoedelijk afval wat past bij amfetamine
31 blauwe 200L klemdekselvaten
3 blauwe 200L dopvaten waarvan:
1 x, halfvol vat met kleurloze vloeistof (FD-Formamide) 2x geheel gevuld met basische vloeistof verm. Tweede fase afval amfetamine proces
9x 60L vaten geheel gevuld
97 jerrycans 25/30L allen geheel gevuld
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2020.05.20.043, d.d. 19 juni 2020, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door A.B.M. van Esch - de Bruin, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en resultaat
Kenmerk
Omschrijving
Resultaat
AAMG5918NL
/ Dl-A
oranje vloeistof, volgens opgave "Bruine vloeistof op een neutrale kleurloze vloeistof in een blauw 200L klemdekselvat. Vermoedelijk afval wat past bij de omzetting naar BMK"
bevat
amfetamine en BMK In een waterige vloeistof
AAMG5917NL
/ D2-A
oranje olieachtige vloeistof en crèmekleurige drijflaag op een kleurloze vloeistof, volgens opgave "Bruine vloeistof op een basische kleurloze vloeistof in een blauw 200L klemdekselvat. Vermoedelijk afval wat past bij amfetamine" Hiervan werd de olieachtige vloeistof en de kleurloze vloeistof onderzocht.
bevat amfetamine, metamfetamine en BMK op een sterk alkalische
waterige vloeistof
Conclusie
In het onderzoeksmateriaal zijn amfetamine en metamfetamine aangetoond.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [straatnaam] Marum) d.d. 7 mei 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Nadat de dekkleden door mij waren verwijderd werd er een grote hoeveelheid kunststof vaten/jerrycans, van verschillend formaat, kleur en type, zichtbaar. Ter plaatse werd door mij een chemische lucht waargenomen. Op een van de ronde vaten lagen twee paar handschoenen, welke door mij veilig werden gesteld en aansluitend in beslag werden genomen.
Goednummer : PL0100-2020114618-1264827
SIN : AAJG4134NL
Object : Handschoen
Kleur : Oranje
Bijzonderheden : Op vat (loods)
Goednummer : PL0100-2020114618-1264829
SIN : AAJG4135NL
Object : Handschoen
Kleur : Oranje
Bijzonderheden : Op vat (loods)
12. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.04.23.137 (aanvraag 001), d.d. 28 mei 2021, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door J.L.W. Dieltjes, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Tabel 1 Bemonsteringen van sporenmateriaal
SIN
Omschrijving bemonstering
AAOF3190NL#01
binnenzijde handpalmzijde vingers en aanhechting; AAJG4134NL
AAOF3191NL#01
binnenzijde handpalmzijde vingers en aanhechting; AAJG4135NL
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Het DNA-profiel van [verdachte] (geboren op 30 augustus 1985) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek vanwege een overeenkomst in de DNA-databank (zie 'DNAdatabank').
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
AAOF3190NL#01
één man:
- [verdachte]
- meer dan 1 miljard
AAOF3t91NL#01
één man (zie toelichting 1): - [verdachte]
- meer dan 1 miljard
Toelichting:
1. Naast een relatief grote hoeveelheid DNA dat afkomstig kan zijn van [verdachte] , bevat bemonstering AAOF3191NL#01 een relatief kleine hoeveelheid DNA van minimaal één andere (een tweede) persoon. Het DNA-mengprofiel is ten aanzien van deze tweede persoon onvoldoende informatief om te kunnen vaststellen van wie dit DNA afkomstig kan zijn.

Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek

AAQF3190N1#01 en AAQF3191Nl#01
Dit betreft DNA-profielen van één persoon. Voor dergelijke DNA-profielen is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan één miljard is. De DNA-profielen AAOF3190NL#01 en AAOF3191NL#01 zijn ieder meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft erkend dat hij in april 2020 een loods heeft gehuurd in Marum. In deze loods worden kort nadat verdachte deze is gaan huren een behoorlijke hoeveelheid vaten met drugsafval aangetroffen onder een afdekzeil. Verdachte ontkent hier wetenschap van te hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is dat aantoont dat verdachte wel bij de opslag en het vervoer van de vaten betrokken is geweest. Zij zal dit in het navolgende onderbouwen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen in twee werkhandschoenen die zijn aangetroffen onder het dekzeil op één van de vaten met drugsafval. Anders dan de raadsman stelt de rechtbank vast dat uit het NFI-rapport, aangaande DNA-onderzoek, blijkt dat één van deze handschoenen enkel en alleen het DNA van verdachte bevat. De verklaring van verdachte, dat deze handschoen door iemand anders op de vaten onder het dekzeil moet zijn gelegd, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte de loods vanaf 15 april 2020 gehuurd heeft en dat verdachte verklaard heeft dat hij slechts enkele keren in de loods is geweest.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat hij begin april verdachte bij de loods ontmoet heeft en dat hij op
17 april 2020 met verdachte in de loods is geweest en dat er toen (al) een zwart dekzeil, met daaronder vermoedelijk de vaten drugsafval, in de loods lag. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze waarnemingen van getuige [naam 2] en acht deze verklaring - mede gelet op foto’s in het dossier van de loods, waaruit blijkt dat het een grote, leegstaande loods betreft, met aan de rechterachterzijde een groot, niet te missen, zwart dekzeil voldoende concreet en bruikbaar voor het bewijs.
Voorts heeft getuige [naam 1] verklaard dat hij gezien heeft dat de blauwe vaten uit een voertuig van Europcar, met kenteken [kenteken], werden getild en in de loods werden gezet. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit voertuig van Europcar op 15 en 16 april 2020 - en derhalve voor 17 april 2020 - gehuurd werd door [medeverdachte] . Getuige [naam 1] heeft verklaard dat twee van de mannen, die hij bezig heeft gezien met het uitladen van de blauwe vaten, dezelfde mannen waren als die hij de dagen daarvoor veelvuldig bij de loods heeft gezien. De mannen maakten gebruik van een blauwe metallic auto. [naam 1] heeft verklaard dat hij de mannen op een zaterdag, vermoedelijk op 11 april 2020, met de huurbaas bij de loods heeft gezien. Als signalement van deze twee mannen heeft [naam 1] opgegeven dat man één een donkere huidskleur heeft, 180 cm lang is en een stevig postuur heeft. Man twee heeft een blanke huidskleur, is langer dan man 1, heeft een mager postuur, een beetje een junk-achtig uiterlijk en droeg een petje. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] een donkere huidskleur heeft en dat hij de beschikking had over een blauwe auto. Naar het oordeel van de rechtbank past verdachte in het door [naam 1] opgegeven signalement van de door hem als man 2 beschreven persoon. Bovendien heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] ook een sleutel van het pand had en dat hij, als hij met een donkere man bij de loods geweest is, dit [medeverdachte] was. Ook heeft getuige [naam 2] de beide mannen herkend als zijnde de mannen die op 23 april 2020 bij hem thuis een reservesleutel kwamen terugbrengen, waardoor de rechtbank concludeert dat de mannen in die periode kennelijk (veelvuldig) met elkaar optrokken.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat vaststaat dat verdachte, tezamen met anderen, betrokken is geweest bij het vervoeren en voorhanden hebben van de vaten met drugsafval. Bij dit oordeel heeft de rechtbank bovendien betrokken dat zij de verklaring van verdachte omtrent de reden die hij had om de loods te huren, niet geloofwaardig acht. Verdachte heeft verklaard dat hij de loods huurde voor de opslag van spullen voor zijn bedrijf. Er waren echter op het moment dat de politie binnentrad geen goederen aanwezig die verdachte bedrijfsmatig gebruikte. Geen zonnepanelen, geen luchtkussens of andere artikelen die hij volgens eigen zeggen hier wilde stallen. Dit terwijl het huren van de loods een flinke kostenpost betrof voor verdachte. Ook heeft verdachte geen (aannemelijke) verklaring gegeven voor de werkhandschoenen met daarop zijn DNA, die onder het dekzeil op de vaten zijn aangetroffen. Verdachte heeft de loods op 15 april 2022 gehuurd, waarna binnen twee dagen de blauwe vaten in de loods zijn geplaatst door twee mannen die veelvuldig bij de loods werden gezien en die voldoen aan de signalementen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] was tevens huurder van de bus waaruit de vaten worden geladen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat het verdachte is geweest die de vaten heeft vervoerd, in de loods heeft geplaatst en daar heeft opgeslagen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 april 2020 tot en met 3 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en methamfetamine (van in totaal ongeveer 9800 liter), zijnde amfetamine en methamfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft aangegeven bij zijn strafeis aansluiting te hebben gezocht bij de Richtlijn voorbereiding/bevordering synthetisch drugs en de hoeveelheid aangetroffen drugsafval, waaruit volgt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 10 en 36 maanden en een geldboete tussen de € 5.000,- en € 10.000,- passend is. Voorts heeft de officier aangegeven ervan uit te zijn gegaan dat de rol van verdachte tussen die van katvanger en uitvoerder in heeft gezeten. Tot slot heeft de officier van justitie gesteld rekening te hebben gehouden met de persoon van verdachte, zoals die onder meer uit het reclasseringsrapport naar voren komt, en met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman gepleit aan verdachte een voorwaardelijke (taak)straf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet zorgen voor zijn drie jonge kinderen, dat hij moet werken om zijn schulden af te lossen en dat het ten laste gelegd geen drugsproductie betreft, maar ‘slechts’ opslag van drugsafval. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 11 oktober 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en het in bezit hebben van drugsafval, bestaande uit amfetamine en methamfetamine. Niet duidelijk is wat verdachte met het drugsafval van plan was. Het is echter algemeen bekend dat synthetische drugs, en verdovende middelen in het algemeen, zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving. Daarnaast is het algemeen bekend dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien.
Ook is het een feit van algemene bekendheid dat de vervaardiging van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met (grof) geweld en bedreiging met geweld.
Verdachte heeft door zijn handelen aan dit alles bijgedragen. Het vervoeren en opslaan van drugsafval is immers een wezenlijk onderdeel van het productieproces en is daarmee een zeer ernstig delict. De rechtbank rekent dit verdachte aan en betreurt het dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een wantrouwende houding heeft ten opzichte van anderen en zich verzet tegen iedere inmenging van de overheid. Verdachte legt de schuld van eerdere veroordelingen bij justitie en geeft geen openheid van zaken. De reclassering ziet problemen op het gebied van sociaal netwerk, dagbesteding en financiën en ziet een pro-criminele houding. Volgens de reclassering is verdachte niet gemotiveerd voor gedragsverandering en/of hulpverlening. Door deze houding van verdachte en vanwege zijn ontkennende procesopstelling, ziet de reclassering geen mogelijkheden om door middel van interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Bovendien heeft verdachte zich in het verleden niet (altijd) gehouden aan bijzondere voorwaarden en heeft hij werkstraffen verschillende keren niet voltooid. De reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Hoewel het LOVS geen oriëntatiepunten heeft vastgesteld ten aanzien van het voorhanden hebben en het vervoeren van drugsafval, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, met name de grote hoeveelheid waarvan sprake is, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank in aanmerking genomen verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat niet is aangetoond dat verdachte een leidinggevende c.q. aansturende rol heeft gehad in het productieproces. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het om een korte pleegperiode gaat en dat het aangetroffen materiaal geen eindproduct betreft.
Gelet op de niet-meewerkende en ongemotiveerde houding van verdachte ten aanzien van hulpverlening, is de rechtbank van oordeel dat enkel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden een passende straf is. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gelet op de financiële situatie van verdachte, niet passend om daarnaast ook nog een geldboete aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van voornoemde duur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 september 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 september 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 oktober 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering aangepast in die zin dat hij gevorderd heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het onderhavige feit gepleegd is voorafgaand aan de dag waarop de proeftijd van het vonnis van 3 september 2020 ingegaan is en derhalve geen sprake is van overtreding van de algemene voorwaarde in de proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verdachte door het plegen van het onderhavige feit de algemene voorwaarde heeft overtreden, nu ten tijde van het onderhavige feit de proeftijd nog niet liep. De rechtbank zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22b, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

96.255005-19:

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2022.