Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een onvoorwaardelijke geldboete van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft aangegeven bij zijn strafeis aansluiting te hebben gezocht bij de Richtlijn voorbereiding/bevordering synthetisch drugs en de hoeveelheid aangetroffen drugsafval, waaruit volgt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 10 en 36 maanden en een geldboete tussen de € 5.000,- en € 10.000,- passend is. Voorts heeft de officier aangegeven ervan uit te zijn gegaan dat de rol van verdachte tussen die van katvanger en uitvoerder in heeft gezeten. Tot slot heeft de officier van justitie gesteld rekening te hebben gehouden met de persoon van verdachte, zoals die onder meer uit het reclasseringsrapport naar voren komt, en met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman gepleit aan verdachte een voorwaardelijke (taak)straf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet zorgen voor zijn drie jonge kinderen, dat hij moet werken om zijn schulden af te lossen en dat het ten laste gelegd geen drugsproductie betreft, maar ‘slechts’ opslag van drugsafval. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 11 oktober 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en het in bezit hebben van drugsafval, bestaande uit amfetamine en methamfetamine. Niet duidelijk is wat verdachte met het drugsafval van plan was. Het is echter algemeen bekend dat synthetische drugs, en verdovende middelen in het algemeen, zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving. Daarnaast is het algemeen bekend dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien.
Ook is het een feit van algemene bekendheid dat de vervaardiging van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met (grof) geweld en bedreiging met geweld.
Verdachte heeft door zijn handelen aan dit alles bijgedragen. Het vervoeren en opslaan van drugsafval is immers een wezenlijk onderdeel van het productieproces en is daarmee een zeer ernstig delict. De rechtbank rekent dit verdachte aan en betreurt het dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een wantrouwende houding heeft ten opzichte van anderen en zich verzet tegen iedere inmenging van de overheid. Verdachte legt de schuld van eerdere veroordelingen bij justitie en geeft geen openheid van zaken. De reclassering ziet problemen op het gebied van sociaal netwerk, dagbesteding en financiën en ziet een pro-criminele houding. Volgens de reclassering is verdachte niet gemotiveerd voor gedragsverandering en/of hulpverlening. Door deze houding van verdachte en vanwege zijn ontkennende procesopstelling, ziet de reclassering geen mogelijkheden om door middel van interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Bovendien heeft verdachte zich in het verleden niet (altijd) gehouden aan bijzondere voorwaarden en heeft hij werkstraffen verschillende keren niet voltooid. De reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Hoewel het LOVS geen oriëntatiepunten heeft vastgesteld ten aanzien van het voorhanden hebben en het vervoeren van drugsafval, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, met name de grote hoeveelheid waarvan sprake is, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank in aanmerking genomen verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat niet is aangetoond dat verdachte een leidinggevende c.q. aansturende rol heeft gehad in het productieproces. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het om een korte pleegperiode gaat en dat het aangetroffen materiaal geen eindproduct betreft.
Gelet op de niet-meewerkende en ongemotiveerde houding van verdachte ten aanzien van hulpverlening, is de rechtbank van oordeel dat enkel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden een passende straf is. Naar het oordeel van de rechtbank is het, gelet op de financiële situatie van verdachte, niet passend om daarnaast ook nog een geldboete aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van voornoemde duur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.