ECLI:NL:RBNNE:2022:4518

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/18/217691 / JE RK 22-666
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 november 2022 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een veertienjarig meisje, hierna aangeduid als '[de minderjarige]'. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 19 oktober 2022 een verzoek ingediend om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen voor de duur van een jaar, en om een machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden te verlenen. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld en vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige], die onder andere alcohol en drugs gebruikt, veel verzuimt van school en in een onveilige thuissituatie woont.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder van [de minderjarige] betrokken is bij de hulpverlening, maar dat er nog niet voldoende is ingezet op vrijwillige hulpverlening in de thuissituatie. De Raad en de moeder hebben verschillende opvattingen over de acceptatie van de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderrechter heeft besloten om het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aan te houden, zodat de zaak in beeld blijft en er spoedig een hervatting van de mondelinge behandeling kan plaatsvinden indien nodig. De kinderrechter heeft benadrukt dat er nog alternatieven zijn voor gedwongen jeugdzorg en dat de hulpverlening in de thuissituatie nog niet is uitgeput.

De beschikking is op 8 november 2022 mondeling gegeven door de kinderrechter, en de schriftelijke uitwerking is op 17 november 2022 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/217691 / JE RK 22-666
beschikking van 8 november 2022 over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
hierna te noemen "de Raad",
die betrekking heeft op

[de minderjarige],

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
en die hierna "[de minderjarige]" wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als belanghebbende aan:

[de moeder],

die woont in [woonplaats],
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. M. Helmantel, die kantoor houdt in Sappemeer.
De kinderrechter wijst als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 19 oktober 2022, dat door de rechtbank op diezelfde dag is ontvangen. Daarin verzoekt de Raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen voor de duur van vier maanden.
Op 4 en 7 november 2022 heeft de rechtbank diverse e-mailberichten (met bijlage(n)) van de moeder ontvangen, inhoudende referenties over de moeder.
Op 8 november 2022 heeft de rechtbank een brief van, naar de kinderrechter begrijpt, [naam], clustermanager Zonnehuisgroep Noord, ontvangen, inhoudende een referentie over de moeder.
Op 8 november 2022 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met A.E. Bloem, die de Raad vertegenwoordigt, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, A. Westra, die de GI vertegenwoordigt, en [naam begeleider], die [de minderjarige] begeleidt vanuit Elker. De kinderrechter heeft voorafgaand aan die mondelinge behandeling met [de minderjarige] gesproken, in aanwezigheid van haar begeleider.
De rechter heeft direct na de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan en bepaald dat de gronden waarop die uitspraak rust schriftelijk worden vastgelegd in deze beschikking.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking zal worden gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van het verzoekschrift en de daarop gegeven toelichting.
[de minderjarige] is een nu veertienjarig meisje, dat is geboren uit de relatie tussen de moeder en haar toenmalige partner [de vader] (hierna "de vader"). In de relatie tussen de ouders was sprake van huiselijk geweld en de vader verkeerde in het criminele circuit. De ouders zijn in 2008 uit elkaar gegaan, waarna aanzienlijke strijd tussen de ouders volgde: de vader wilde contact met [de minderjarige] en de moeder vond dit onveilig. [de minderjarige] heeft nooit meer contact met de vader gehad. Het gezag over [de minderjarige] werd tot eind 2014 door de ouders gezamenlijk uitgeoefend, daarna heeft de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] verkregen. De vader is op 5 oktober 2019 overleden.
Vanaf 2021 worden er diverse zorgmeldingen over [de minderjarige] ontvangen. [de minderjarige] blijkt veel te verzuimen van school, veel te hangen op straat, met risicovolle mensen om te gaan, alcohol en drugs te gebruiken en provocerend gedrag te laten zien. In maart 2022 lijkt de thuissituatie onhoudbaar te worden door het grenzeloos en grensoverschrijdend gedrag van [de minderjarige]. Desalniettemin blijft [de minderjarige] bij de moeder (en haar oudere broer) wonen.
In mei 2022 wordt de moeder met de ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Haar klachten blijken stress-gerelateerd te zijn. De zorgen rondom [de minderjarige] nemen toe: [de minderjarige] bedreigt de casemanager tijdens een gesprek, ondermijnt gezag en gebruikt drugs en alcohol. Omdat er sprake is van een onveilige thuissituatie en een gevaarlijk netwerk, wordt Spoedhulp van Elker ingezet. In juni 2022 sluit Spoedhulp af. Spoedhulp concludeert dat de draaglast en draagkracht binnen het gezin, door de zorgen rondom [de minderjarige], ernstig verstoord is geraakt en adviseert om [de minderjarige] te laten onderzoeken, haar tijdelijk uit haar negatieve peer-groep te halen en MDFT in te zetten. Spoedhulp adviseert in dat kader ook een traject in het buitenland, maar [de minderjarige] weigert daaraan mee te werken.
In de maand september 2022 blijkt dat de problematiek van zich wel zodanig heeft ontwikkeld dat zij vastloopt in het regulier onderwijs en zij afstroomt. Zij volgt op dit moment een vorm van onderwijs verzorg in de vorm van Rebound Coaching van Elker. Vanuit die hulpverlenende instantie wordt inmiddels ook Multidimensionale Familietherapie ingezet.
De zorgen over het grenzeloze en soms grensoverschrijdende gedrag dat [de minderjarige] laat zien hebben er uiteindelijk toe geleid dat de gemeente een verzoek tot onderzoek van aan de Raad doet.
De Raad doet onderzoek en stelt van dat onderzoek een rapport samen. De Raad besluit op grond van zijn onderzoeksbevindingen het verzoek te doen waarmee deze procedure is ingeleid. De Raad meent dat [de minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht van de GI moet worden gesteld en dat aan de GI een machtiging moet worden verleend waarmee [de minderjarige] voor de duur van vier maanden uit huis moet worden geplaatst.

De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
Het gaat in deze zaak om de vraag of [de minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld van de GI en uit huis moet worden geplaatst, voor de door de Raad verzochte termijnen. Beide maatregelen zijn vormen van gedwongen jeugdzorg waarbij het gezag van de ouder wordt beperkt. Het zijn ingrijpende maatregelen die alleen mogen worden genomen als aan alle daarvoor in de wet gestelde eisen is voldaan.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling komen die eisen er, samengevat weergegeven, op neer dat (i) een kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, (ii) de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen door de ouder(s) niet of niet in voldoende mate wordt geaccepteerd en (iii) de verwachting bestaat dat binnen een voor het kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn de ouder(s) die het gezag uitoefent, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zelf weer aankan.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing geldt als eis dat de maatregel noodzakelijk moet zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Wat vindt de Raad dat de kinderrechter moet beslissen?
De Raad vindt dat [de minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld van de GI. De Raad voert hiertoe, samengevat weergegeven, aan dat [de minderjarige] op dit moment bij de moeder zodanig opgroeit, dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, dat de zorg die nodig is voor het wegnemen van die bedreiging niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en dat de moeder in staat wordt geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn (weer) te dragen. De Raad stelt dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
De Raad vindt verder dat [de minderjarige] uit huis moet worden geplaatst in een 24-uurs voorziening, omdat deze plaatsing noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en/of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gezondheid. De Raad acht de thuissituatie onveilig en onhoudbaar en is van mening dat [de minderjarige] moet loskomen van die situatie, zodat in rust en veiligheid onderzocht kan worden welke behandeling zij nodig heeft. De Raad stelt dat aan de gronden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan.
Wat vindt [de minderjarige] dat de kinderrechter moet beslissen?
[de minderjarige] wil niet uit huis geplaatst worden. Zij meent dat het verzoek daartoe is gedaan omdat mensen geld aan haar willen verdienen. Daarbij vreest [de minderjarige] dat een tijdelijke uithuisplaatsing uiteindelijk gaat uitmonden in een langdurige uithuisplaatsing. [de minderjarige] heeft namelijk allemaal vrienden die datzelfde is overkomen. Verder vindt [de minderjarige] dat het rapport overdreven is geschreven; dingen kloppen niet, er zijn rare dingen in gezet om haar huis uit te kunnen plaatsen en er wordt niets positiefs genoemd.
Wat vindt de moeder dat de kinderrechter moet beslissen?
De moeder is het oneens met het verzoek van de Raad. De moeder heeft een zwaar leven en veel meegemaakt, maar probeert ondertussen zo goed als zij kan alles te regelen. De moeder ontkent niet dat dat lastig is, met een puber die haar eigen gang gaat, maar geeft daarbij wel aan dat zij een betrokken ouder is en alle hulpverlening accepteert. De moeder heeft dan ook reeds hulpverlening ontvangen, maar nimmer hulpverlening in de thuissituatie. De moeder vraagt zich af waarom dat niet is geprobeerd. Tegelijkertijd stelt de moeder dat zolang dat niet is geprobeerd, er nog geen sprake is van het ultimum remedium van een uithuisplaatsing; er zijn dan immers nog alternatieven. Vanwege het accepteren van hulpverlening en het bestaan van alternatieven, vindt de moeder dat er niet wordt toegekomen aan het gedwongen kader.
Wat vindt de GI dat de kinderrechter moet beslissen?
De GI staat (nog) niet achter het verzoek van de Raad. De GI is van mening dat er met vrijwillige hulpverlening ook nog resultaten te behalen zijn, welke hulpverlening - in tegenstelling tot het gedwongen kader - vrij snel kan worden ingezet. De GI denkt hierbij aan de inzet van Kort en Krachtig en aansluitend daarop Tien voor Toekomst. Daarnaast heeft de GI moeite met de verzochte uithuisplaatsing. Ervaring leert dat een uithuisplaatsing van aanvankelijk vier maanden altijd meer zal worden en dat een opname bij een behandelgroep ook niet zonder risico's is. De GI adviseert om alle hulpverlening rondom dit gezin bij elkaar te laten komen en dan gezamenlijk tot afspraken te komen.
Wat vindt de kinderrechter?
De kinderrechter moet beoordelen of [de minderjarige] onder toezicht gesteld moet worden van de GI en of zij uit huis geplaatst moet worden. De kinderrechter overweegt hierover het volgende.
Er bestaan grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige]. [de minderjarige] zit in de puberteit en kampt met onderliggende - nog nader vast te stellen - problematiek. Daarbij woont [de minderjarige] in een opvoedsituatie waarin haar niet de begrenzing wordt geboden die zij nodig heeft, waardoor zij volledig haar eigen gang kan gaan. [de minderjarige] gebruikt alcohol en drugs, bevindt zich laat op straat zonder enig toezicht, heeft risicovolle vrienden, houdt zich niet aan afspraken, verzuimt veel op school en laat provocerend gedrag zien. Het gedrag van [de minderjarige] leidt tot problemen, zoals veel ruzies in de thuissituatie en een verwijdering van school, en is zorgelijk voor haar veiligheid en algehele ontwikkeling. Het risico bestaat dat [de minderjarige] in het criminele circuit terecht komt of slachtoffer wordt van mensenhandel.
De kinderrechter vindt dat [de minderjarige] door al deze feiten en omstandigheden ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het is vervolgens de vraag of ook aan de tweede wettelijke eis voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Het is daarom de vraag of de moeder de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen voldoende accepteert.
De kinderrechter constateert dat de Raad en de moeder daarover van mening verschillen. De Raad stelt dat de moeder die zorg onvoldoende accepteert dan wel benut, hetgeen volgens de Raad het afgelopen jaar is gebleken, terwijl de moeder stelt dat zij alle hulpverlening accepteert maar dat tot op heden niet de juiste hulpverlening is ingezet ofwel hulpverlening in de thuissituatie. De kinderrechter constateert verder dat de GI van mening is dat er met hulpverlening in de thuissituatie nog resultaten te behalen zijn en dat het inzetten van die hulpverlening in het vrijwillig kader (in ieder geval op korte termijn) effectiever lijkt te zijn dan het inzetten van hulpverlening in het gedwongen kader. De moeder wil die hulpverlening accepteren. Alternatieven om ingrijpen met gedwongen jeugdzorg zijn dus nog niet uitgeput en de moeder lijkt bovendien gemotiveerd en welwillend te staan ten opzichte van die alternatieven. De hulpverlening die vanuit Elker wordt ingezet, is nog maar net begonnen. De kinderrechter houdt rekening met de mogelijkheid dat de MDFT-therapie in een vrijwillig kader net zo effectief kan zijn dan wanneer die wordt gegeven in een gedwongen kader.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat zolang er nog niet is ingezet op (vrijwillige) hulpverlening in de thuissituatie, hij geen weloverwegen oordeel over een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] (en dan met name de tweede wettelijke eis daarvoor) kan geven. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek daartoe vooralsnog niet kan toewijzen.
De kinderrechter ziet daarbij wel aanleiding om het verzoek tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vooralsnog ook niet af te wijzen en dus aan te houden. De kinderrechter acht dit van belang zodat de zaak in beeld blijft bij de Raad en de kinderrechter en er spoedig een hervatting van de mondelinge behandeling kan plaatsvinden als dit nodig wordt bevonden. De zorgen over [de minderjarige] zijn van zodanige aard, dat de kinderrechter dit gerechtvaardigd vindt.
Doordat de kinderrechter nog geen definitieve beslissing over een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal geven, kan hij ook nog geen beslissing over de verzochte uithuisplaatsing van [de minderjarige] geven. Immers, een machtiging tot uithuisplaatsing kan enkel worden verleend ingeval er ook sprake is van een ondertoezichtstelling, nog daargelaten de vraag of die uithuisplaatsing opzichzelfstaand in het belang van [de minderjarige] is en of de verzochte termijn daarvan reëel is. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ook zal aanhouden.
Gelet op al het voorgaande, komt de kinderrechter tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verzoekt de Raad uiterlijk op de rolzitting van
2 mei 2023, of zoveel eerder als mogelijk of wenselijk, de kinderrechter schriftelijk te informeren over de inzet dan wel het verloop van de vrijwillige hulpverlening in de thuissituatie bij de moeder en [de minderjarige] en daarbij aan te geven of de Raad zijn verzoek handhaaft; alsdan zal de kinderrechter een nadere mondelinge behandeling bepalen;
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is op 8 november 2022 mondeling gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door M.M. van Rennes, griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is op 17 november 2022 vastgesteld en door de rolrechter ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.