ECLI:NL:RBNNE:2022:4517

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/18/215564 / JE RK 22-502
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 8 november 2022, wordt het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, maar dat de verzochte maatregelen niet geëigend zijn. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat er bij de minderjarige sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de ouders de benodigde zorg voor de minderjarige voldoende accepteren, ondanks de problematiek die zich voordoet. De minderjarige, die op dat moment zestien jaar oud was en in een kleinschalige woonvoorziening verbleef, had aangegeven dat hij het verzoek van de Raad niet steunde en dat hij een ondertoezichtstelling te licht vond. De moeder steunde het verzoek van de Raad, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) twijfels had over de effectiviteit van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter concludeerde dat de ouders niet in staat zijn om het gezag over de minderjarige op een behoorlijke wijze uit te oefenen, maar dat een ondertoezichtstelling niet de juiste maatregel zou zijn. In plaats daarvan leek een kader van verplichte geestelijke gezondheidszorg meer passend. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, met de overweging dat gedwongen jeugdzorg niet geëigend is voor de problematiek van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/215564 / JE RK 22-502

beschikking van 8 november 2022 over de ondertoezichtstelling in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
die hierna "de Raad" wordt genoemd,
die betrekking heeft op

[de minderjarige],

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
en die hierna "[de minderjarige]" wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als belanghebbenden aan:

[de moeder],

die woont op een geheim, bij de kinderrechter bekend, adres,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd, en

[de vader],

die woont in [woonplaats],
en die hierna "de vader" wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop en de (verdere) feiten

De kinderrechter heeft op 29 augustus 2022 een (tussen)beschikking gegeven, waarin hij (onder meer) een nader onderzoek door de Raad heeft gelast. De kinderrechter heeft daartoe aanleiding gezien, omdat hem onvoldoende duidelijk is of de verzochte maatregelen wel de geëigende maatregelen zijn. De inhoud van deze beschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Op 21 oktober 2022 heeft de kinderrechter een aanvullend onderzoeksrapport van de Raad ontvangen. Daarin handhaaft de Raad zijn verzoek.
Op 8 november 2022 is de zaak (opnieuw) mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met A.E. Bloem, die de Raad vertegenwoordigt, de moeder en I. Ham, die de GI vertegenwoordigt.
De kinderrechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling met [de minderjarige] en zijn begeleider vanuit Elker gesproken.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
Het gaat in deze zaak om de vraag of, en zo ja, voor welke duur, [de minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld van de GI en of, en zo ja, voor welke duur, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet worden verleend.
Wat vindt de Raad dat de kinderrechter moet beslissen?
De Raad handhaaft zijn verzoek tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige]. De Raad vindt dat er bij [de minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er is geen grip en weinig zicht op [de minderjarige] en er bestaan grote zorgen over de keuzes die hij maakt en de houding die hij heeft richting de ouders en de hulpverlening. De Raad vindt daarnaast dat het vrijwillig kader onvoldoende toereikend is voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging, ondanks dat de ouders instemmen met de benodigde hulpverlening. Dit heeft te maken met de complexiteit van de problematiek van [de minderjarige] en de problematiek binnen het systeem, waaronder een ernstig verstoorde verstandhouding tussen [de minderjarige] en de ouders, waardoor zowel [de minderjarige] als de ouders niet (voldoende) in staat worden geacht om een juiste inschatting te maken van de hulpverlening die [de minderjarige] nodig heeft. Bovendien kunnen de ouders, als gevolg van die verstandhouding, hun gezagspositie ten opzichte van [de minderjarige] niet invullen, wat betekent dat er op dit moment niemand kan handelen of doorpakken in het belang van [de minderjarige]. De Raad is daarom (nog steeds) van mening dat het noodzakelijk is dat een jeugdbeschermer als regievoerder betrokken raakt bij [de minderjarige].
De Raad vindt een gezagsbeëindigende maatregel vooralsnog en zonder tussenstap van de ondertoezichtstelling niet passend en proportioneel, temeer nu de ouders hun best doen betrokken te blijven en het juiste te doen voor [de minderjarige], maar zij hun gezagspositie zijn kwijtgeraakt mede als gevolg van de verstoorde relatie met [de minderjarige]. Een gezagsbeëindigende maatregel zal de ouders volledig buitenspel zetten en een scheefgegroeide (gezags)situatie in juridische zin bekrachtigen. De Raad is van mening dat hiermee geen goed signaal wordt afgegeven naar [de minderjarige] en geen terecht antwoord wordt gegeven op de positie en het handelen van de ouders en de (te) grote invloed die [de minderjarige] daarop heeft of kan hebben.
Wat vindt [de minderjarige] dat de kinderrechter moet beslissen?
[de minderjarige] vindt dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen. [de minderjarige] vindt een ondertoezichtstelling niet juist in deze situatie, omdat het een te lichte maatregel is. [de minderjarige] wil dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, zodat de ouders geen beslissingen meer over hem kunnen nemen. [de minderjarige] stelt verder dat het raadsrapport onjuistheden bevat, zoals dat [de minderjarige] niet instemt met behandeling. [de minderjarige] wil wel behandeling, maar alleen als hem van te voren goed wordt uitgelegd waarvoor die behandeling is. Dat is nimmer gebeurd. [de minderjarige] wil de hulpverlening in balans houden en niet meerdere hulpverlening voor eenzelfde doel ontvangen. [de minderjarige] geeft ten slotte aan dat hij in augustus is overgeplaatst naar een intensieve kleinschalige woonvoorziening van Elker, waar hij thans nog steeds woont.
Wat vindt de moeder dat de kinderrechter moet beslissen?
De moeder staat achter het verzoek van de Raad. De moeder ziet de verzochte ondertoezichtstelling als laatste optie om [de minderjarige] weer beter te krijgen voordat hij achttien wordt. Onder regie van de GI kan [de minderjarige] grenzen worden geboden en kan hij worden bewogen om weer tot iets te komen.
Wat vindt de GI dat de kinderrechter moet beslissen?
De GI betwijfelt of een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wel een juiste maatregel is. Bij een ondertoezichtstelling houdt de GI toezicht op het gezag van de ouders en de GI ziet dat in deze situatie niet gebeuren, omdat de ouders dat gezag (in de praktijk) niet uitoefenen. Een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal dan ook enkel gericht zijn op regievoering vanuit de GI en dan vooral op [de minderjarige] zelf. Dit neemt niet weg dat de GI een jongen ziet die ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, welke bedreiging binnen het vrijwillig kader niet weggenomen gaat worden. In dat kader kan de GI de beredenering van de Raad volgen. De GI plaatst daarbij wel de kanttekening dat mocht de ondertoezichtstelling worden uitgesproken, zij niet binnen de daarvoor gestelde termijn een jeugdbeschermer aan [de minderjarige] kunnen koppelen, wegens organisatorische problemen. De GI merkt voorts op dat de problematiek van [de minderjarige] van psychiatrische aard lijkt te zijn en dat een gedwongen kader in de vorm van een zorgmachtiging wellicht meer passend is in deze situatie.
Wat vindt de kinderrechter?
De kinderrechter constateert dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zoals genoemd in de vorige beschikking nog steeds actueel is. Er is in de afgelopen periode op het gebied van hulpverlening te weinig gebeurd om daarin verandering te brengen. Dit betekent dat er nog steeds aan de eerste wettelijke eis voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
De kinderrechter komt daarmee (wederom) tot de vraag of ook aan de tweede en derde wettelijke eis voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan ofwel of de zorg die [de minderjarige] nodig heeft niet of onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd en of de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de ouders de opvoedverantwoordelijkheid voor [de minderjarige] (uiteindelijk) weer zelf kunnen dragen. De kinderrechter heeft het aanvullende onderzoekrapport van de Raad hierover gelezen en geluisterd naar wat hem tijdens het kindgesprek en de mondelinge behandeling op 8 november 2022 is verteld. Op basis daarvan overweegt de kinderrechter het volgende.
De ouders verkeren in de onmogelijkheid om op een behoorlijke wijze het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. De reden hiervoor is dat [de minderjarige] geen contact met de ouders wil hebben en niet wil dat de ouders door de hulpverlening over hem geïnformeerd worden. Dit maakt dat de ouders niet op de hoogte zijn van hetgeen er bij [de minderjarige] speelt en hetgeen hij nodig heeft. Dit betekent echter niet dat de ouders de benodigde zorg voor [de minderjarige] niet accepteren. De ouders willen het beste voor [de minderjarige], hebben tot op heden voor alle beoogde hulpverlening (blind) getekend en zijn niet voornemens om dit in de toekomst niet meer te doen. De kinderrechter kan daarom niet anders concluderen dan dat de zorg die [de minderjarige] nodig heeft voldoende door beide ouders wordt geaccepteerd.
[de minderjarige] is op dit moment zestien jaar oud en woont in een kleinschalige intensieve woonvoorziening van Elker. Een terugkeer van [de minderjarige] naar de opvoedsituatie bij de ouders of een dusdanig contactherstel tussen [de minderjarige] en de ouders dat de ouders het gezag over hem weer behoorlijk kunnen uitoefenen, wordt zeer onwaarschijnlijk geacht, ook gezien de relatief korte termijn die nog resteert tot zijn meerderjarigheid. Daarvoor is de problematiek van [de minderjarige] te complex en zijn afkeer tegen de ouders te groot, hoe schrijnend dit voor de ouders ook is. De kinderrechter kan daarom niet de gerechtvaardigde verwachting uitspreken dat de ouders de opvoedingsverantwoordelijkheid voor [de minderjarige] (op termijn) weer zelf kunnen dragen. De kinderrechter zou van deze bepaling kunnen afwijken indien blijkt dat een ondertoezichtstelling in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid noodzakelijk is, óók als genoemde gerechtvaardigde verwachting niet bestaat. De kinderrechter ziet echter geen aanleiding om dat te doen, omdat niet duidelijk is in hoeverre een ondertoezichtstelling in deze situatie effectief zal zijn. Een ondertoezichtstelling ziet met name op het toezicht houden op het gezag van de ouders, terwijl de ouders dit gezag (in de praktijk) niet uitoefenen en de zorgen in deze situatie hoofdzakelijk bij (de problematiek van) [de minderjarige] liggen. Daarbij lijkt de problematiek van [de minderjarige] van psychiatrische aard te zijn en is hij vanwege zijn leeftijd zelfstandig bevoegd om geneeskundige behandelingsovereenkomsten aan te gaan of om een behandeling te weigeren. Bij een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal de GI dan ook maar zeer beperkt regie kunnen voeren op [de minderjarige], waardoor de effectiviteit van een ondertoezichtstelling betwistbaar is. Bovendien wordt dan nog steeds niet aan de tweede wettelijke eis voor een ondertoezichtstelling voldaan.
Alles overwegende, komt de kinderrechter tot de slotsom dat het verzoek tot een ondertoezichtstelling en daarmee ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet voor toewijzing vatbaar is. Er bestaan weliswaar ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige], maar de verzochte maatregelen zijn hiervoor niet geëigend. Gezien de aard van de problematiek van [de minderjarige], lijkt het kader van verplichte geestelijke gezondheidszorg meer passend te zijn om zorg te kunnen bieden die aansluit op wat [de minderjarige] nodig lijkt te hebben. Gedwongen jeugdzorg is voor die problematiek – in ieder geval als het gaat om de nu door de Raad verzochte maatregelen – niet geëigend en is ook niet evenredig aan het doel dat ermee wordt nagestreefd.
Gelet op het voorgaande, zal de kinderrechter de volgende beslissing nemen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 8 november 2022 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door M.M. van Rennes, griffier. Deze beschikking is op 17 november 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend door de rolrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.