ECLI:NL:RBNNE:2022:4501

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
18-224861-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van vernieling met vrijspraak voor brandstichting

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de vernieling van een ruit van een woning. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van brandstichting, maar dat de vernieling van de ruit wel bewezen kon worden. De verdachte kreeg een leerstraf van 22 uur opgelegd en moet samen met haar mededaders een schadevergoeding van € 1.155,65 betalen. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 november 2022 aan bod, waar de verdachte bijgestaan werd door haar advocaat, mr. H.C.L. Crozier, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. H.J. Veen. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet actief betrokken was bij de feitelijke uitvoering van het plan, maar dat er wel sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en kwetsbaarheid, en besloot tot een onvoorwaardelijke leerstraf in plaats van een werkstraf. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank verklaarde de vordering voor de schade door brandstichting niet ontvankelijk, maar kende de schadevergoeding voor de vernieling van de ruit toe, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/224861-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair zij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaats] , gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval) een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus (van de voordeur) van de woning aan de [adres] is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de brievenbus en/of de voordeur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [adres] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning (met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair zij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaats] , gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan/bij een woning aan de [adres] , met dat opzet terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning heeft gespoten/aangebracht en/of heeft aangestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [adres] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning (met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaats] , gemeente De Fryske Marren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur (en/of brievenbus) en/of een of meer ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu er in het dossier geen bewijs aanwezig is voor het medeplegen van brandstichting van de brievenbus in de voordeur.
Feit 2
Voor het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vernieling van de ruit onderdeel uitmaakte van het door verdachte en de medeverdachten gemaakte plan. Voor de vernieling van de onder feit 2 ten laste gelegde voordeur en brievenbus heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu de vernieling van deze goederen door de medeverdachten geen onderdeel uitmaakte van het plan.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het plan dat verdachte met de medeverdachte had gemaakt eruit bestond dat de brievenbus aan de straat in brand zou worden gestoken en niet de brievenbus in de voordeur van de woning. Gelet op het ontbreken van voldoende wettige bewijsmiddelen in het dossier, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van vernieling van de ruit van de woning, nu dit onderdeel was van het plan.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van de voordeur en brievenbus. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook gedeeltelijk vrijspreken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Uit het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat zij samen met de medeverdachten het plan had opgevat om een ruit te vernielen van de woning aan de [adres] in [plaats] en de brievenbus die aan de straat staat in brand te steken. De medeverdachten hebben zoals afgesproken een ruit van de woning vernield, maar hebben niet de brievenbus die aan de straat staat in brand gestoken. In plaats daarvan is de brievenbus in de voordeur van de woning in brand gestoken, waarbij ook de voordeur beschadigd raakte. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte niet actief betrokken is geweest bij de feitelijke uitvoering van het plan. Verdachte kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het feit dat de medeverdachten van het plan zijn afgeweken.
Bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 juli 2021, opgenomenop pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021178253 van 18 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] , mede namens [benadeelde partij] ;
een schriftelijk stuk, inhoudende een proces-verbaal van brandonderzoek forensische opsporingvan 16 juli 2021, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 17 augustus 2021,opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verbalisant 1] ; 5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 17 augustus 2021, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[verbalisant 2] .
Bewijsoverweging medeplegen
Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank het volgende. De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, samen met de medeverdachten, in de namiddag van 3 juli 2021 het plan hebben gemaakt om wraak te nemen op de voormalige volleybaltrainer van verdachte, door zijn brievenbus aan de straat in brand te steken en een ruit van zijn woning in te slaan. Gedurende de avond heeft verdachte op geen enkel moment geprobeerd zich terug te trekken of de uitvoering van het plan te stoppen. In plaats daarvan is het plan door verdachte en medeverdachten geconcretiseerd door uit de schuur van de grootouders van verdachte een hamer, thinner en een gasaansteker mee te nemen. Verdachte en de medeverdachten zijn vervolgens kort voor middernacht op de fiets naar de woning van het slachtoffer gegaan. Verdachte was als enige op de hoogte van het adres van het slachtoffer. De samenwerking ter plaatse tussen verdachte en de medeverdachten, waarbij verdachte de woning aanwees, was erop gericht het plan uit te voeren. De wetenschap van verdachte betreffende het exacte adres van het slachtoffer was daarbij cruciaal. Ofschoon verdachte niet betrokken is geweest bij de door de medeverdachte uitgevoerde feitelijke handelingen, is er naar het oordeel van de rechtbank in die mate sprake van het gezamenlijk plannen en uitvoeren van de strafbare feiten, dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten die in geval van verdachte gericht was op het vernielen van de ruit.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 3/4 juli 2021 te [plaats] , gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die geheel aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke leerstraf voor de duur van 20 uren alsmede een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke leerstraf voor de duur van 20 uren. Gelet op het tijdsverloop dient de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf achterwege gelaten te worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage van M. de Boer, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 maart 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van een woning. Dit betreft een vervelend feit, alleen al vanwege het ongemak dat een dergelijk feit voor het slachtoffer met zich brengt. Bovendien hebben verdachte en haar medeverdachten dit feit uit wraak gepleegd, in de voor de nachtrust bestemde uren van de dag, zonder daarbij rekening te houden met de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft gerapporteerd dat verdachte een beïnvloedbare en kwetsbare jonge vrouw is die nare levenservaringen heeft opgedaan. Er is sprake van gedrag waarin verdachte de grenzen heeft opgezocht en soms heeft overschreden, maar waarbij verdachte ook naarstig op zoek is naar houvast, steun en begrip. Dit vindt ze nu bij haar vriend en bij het netwerkpleeggezin. Verdachte weet haar leven, ondanks de strubbelingen, vorm te geven, hetgeen getuigt van doorzettingsvermogen. Wel is verdachte (nog) niet goed in staat om te kijken naar haar eigen rol en haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het delictgedrag.
Voorts rapporteert de Raad dat verdachte niet de risico's, de interne triggers (zoals haar beïnvloedbaarheid en het niet goed om kunnen gaan met emoties) en de externe triggers (zoals de invloed van haar vriend) herkent. De Raad ziet ten aanzien van deze genoemde factoren vaardigheidstekorten. Zolang niet aan deze vaardigheidstekorten wordt gewerkt, blijft de kans op recidive onverminderd aanwezig. Positief is dat verdachte hulp krijgt ten aanzien van de verwerking van moeilijke ervaringen in haar leven en bij het vergroten van de weerbaarheid. Ook positief is dat de moeder van verdachte werkt aan contactherstel.
De Raad adviseert een voorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf, en om een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie Tools4U regulier.
De rechtbank acht hulp voor verdachte noodzakelijk en ziet daarvoor ruimte in het advies van de Raad. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de inzet van een leerstraf Tools4U om de weerbaarheid en vaardigheden van verdachte te vergroten passend is en neemt het advies van de Raad op dit punt daarom over. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een werkstraf niet in het belang van verdachte is. De kans op overvraging is groot. Verdachte staat reeds onder intensieve behandeling en heeft haar aandacht en energie hard nodig voor school en het succesvol voltooien van het eindexamenjaar. Ook in het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf ziet de rechtbank, anders dan de Raad en de officier van justitie, geen meerwaarde.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een leerstraf voor de duur van 20 uren passend en geboden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.890,38 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen voor zover het betreft de schade van de ruit (€ 1.155,65), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen wordt bepaald. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij slechts voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen voor zover het de schade van de ruit betreft. Nu van deze schade slechts een offerte is bijgevoegd, dient de volledige vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Schade brandstichting
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de opgevoerde schade ter zake van de
brandstichting zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor de schade die ziet op het herstellen van de brandschade
(€ 584,73) en het verven van de voordeur (€ 150,00). Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schade vernieling
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde.
Dat de schadepost door de benadeelde partij met een offerte is onderbouwd maakt dit niet anders. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal daarom worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer van de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan haar opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit de leerstraf Tools4U voor de duur van 22 uren.

Beveelt dat voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van tien dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een van de mededaders betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan deze benadeelde partij te betalen:

- het bedrag van € 1.155,65 (zegge: elfhonderd vijfenvijftig euro en vijfenzestig eurocent);
- de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een van de mededaders betaalt de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.155,65 (zegge: elfhonderd vijfenvijftig euro en vijfenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen.
Bepaalt dat, indien verdachte of een van de mededaders heeft voldaan aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Meulen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M. Brinksma en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2022.