ECLI:NL:RBNNE:2022:450

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
18/139282-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in speed en hennep met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van handel in speed en hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. De verdachte was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van amfetamine en hennep in de periode van 1 mei 2020 tot en met 27 mei 2021. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De officier van justitie had veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat er sprake was van een voortgezette handeling en dat de periode van de feiten ingekort moest worden. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de handel van de verdachte in hennep bedrijfsmatig, gezien de stelselmatige verkoop vanuit zijn woning. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor een dementerende moeder, en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en een drugsverbod. De in beslag genomen goederen werden onttrokken aan het verkeer, met uitzondering van de geldbedragen, waarop conservatoir beslag ligt.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/139282-21
ad informandum gevoegd parketnummer 18-139282-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
27 januari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.T.D. Stoffels.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 27 mei 2021 te Damwâld, gemeente Dantumadiel, althans in Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een)hoeveelhe(i)d(en) amfetamine, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2021 te Damwâld, gemeente Dantumadiel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (netto) 350,21 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij de periode 1 mei 2019 tot en met 27 mei 2021 te Damwâld, gemeente Dantumadiel, al dan niet vanuit de woning [straatnaam] alhier, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of beroeps- en/of bedrijfsmatig, althans stelselmatig en (zeer) geregeld, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 27 mei 2021 te Damwâld, gemeente Dantumadiel, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 533,6 gram hennep, zijnde een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de rechtercommissaris de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen bij de strafoplegging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten 1 en 2 in zodanig verband staan met elkaar dat zij moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de handel/het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine van feit 1 gaat over dezelfde hoeveelheid amfetamine die is ten laste gelegd bij feit 2. Ingevolge artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht moet dan slechts één strafbepaling worden toegepast, aldus de raadsman. Hetzelfde geldt voor de feiten 3 en 4.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er voldoende bewijs is voor het ten laste gelegde, maar dat de periode van de feiten 1 en 3 ingekort moet worden, nu verdachte spreekt over een periode van vijf maanden ten aanzien van de handel in amfetamine en anderhalf jaar ten aanzien van de handel in hennep. De raadsman is van mening dat er geen sprake is van bedrijfsmatige handel in hennep, gelet op de onprofessionele aanpak van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 3
1. De door verdachte ter zitting van 27 januari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vrienden van mij gebruikten regelmatig speed bij mij, dat kregen ze dan van mij en daar hoefden ze niet voor te betalen.
2. De door verdachte op 31 mei 2021 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Het klopt dat ik amfetamine heb verkocht. Ik kocht het en verkocht het dan weer door. Vanaf mei 2020 zou kunnen. Ook klopt het dat ik hennep heb verkocht gedurende twee jaar. Tussen de mais heb ik weedplanten neergezet en dat verkocht ik. Ook kocht ik wel hennep en verkocht dat dan weer door. Tijdens corona konden de kopers nergens heen en dan kwamen ze bij mij. Ik kon het goedkoop inkopen. Het geld dat is aangetroffen is voor een deel van de weedverkoop;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
1 juni 2021, opgenomen op pagina 188 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021137866 d.d. 4 augustus 2021, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Sinds mei 2020 koop ik mijn speed bij [verdachte] uit [woonplaats]. Ik denk dat ik in totaal
20 keer speed bij hem kocht;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2021, opgenomen op pagina 191 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
Ik kom sinds twee jaar iedere week bij [verdachte] om weed te kopen. Over de afgelopen twee jaar zal dat rond de 100 keer zijn geweest.
Periode Feit 1
De rechtbank ziet geen reden om de ten laste gelegde periode in te korten, zoals aangevoerd door de raadsman. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris erkend dat hij vanaf mei 2020 amfetamine heeft verkocht. De rechtbank gaat uit van deze bekennende verklaring, omdat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] dat hij sinds mei 2020 amfetamine bij verdachte heeft gekocht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2020 tot en met 27 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan de handel in amfetamine.
Feit 3
Ook ten aanzien van feit 3 ziet de rechtbank geen reden om de ten laste gelegde periode in te korten.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris erkend dat hij gedurende twee jaar hennep heeft verkocht. De rechtbank gaat uit van deze bekennende verklaring, omdat deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2].
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 mei 2019 tot en met 27 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep.
Beroep of bedrijf
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier en hetgeen ter zitting is besproken volgt dat de handel van verdachte in hennep kan worden aangemerkt als te zijn begaan in de uitoefening van een bedrijf. Verdachte had een “mini” coffeeshop in zijn woning, waarbij sprake was van geregelde en stelselmatige verkoop. Verdachte verkocht door hem zelf gekweekte hennep en kocht hennep in, die hij vervolgens met winst verkocht. De winst gebruikte verdachte onder andere om zijn eigen gebruik te bekostigen. Ook is in de woning van verdachte een geldbedrag aangetroffen, wat volgens verdachte (voor een deel) afkomstig was van de verkoop van hennep.
Bewijsmiddelen feiten 2 en 4
Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 januari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2021,opgenomen op pagina 36 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021137866 d.d. 4 augustus 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021,opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021,opgenomen op pagina 58 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 31 mei 2021,opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5];
een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT d.d. 31 mei 2021, opgenomen op pagina 103 vanvoornoemd dossier, inhoudend het relaas van ing. A.G.A. Sprong;
een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT d.d. 31 mei 2021, opgenomen op pagina 104 vanvoornoemd dossier, inhoudend het relaas van ing. A.G.A. Sprong;
een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT d.d. 31 mei 2021, opgenomen op pagina 105 vanvoornoemd dossier, inhoudend het relaas van ing. A.G.A. Sprong.
Geen voortgezette handeling
De raadsman heeft aangevoerd dat er ten aanzien van de handel in en aanwezigheid van amfetamine (feiten 1 en 2), en de handel in en aanwezigheid van hennep (feiten 3 en 4) sprake is van een voortgezette handeling ingevolge artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht, nu deze feiten zouden gaan over dezelfde hoeveelheden die bij verdachte zijn aangetroffen.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu de bij verdachte aangetroffen hoeveelheden amfetamine en hennep niet door verdachte zijn verkocht. Dit betrof zijn handelswaar. Van een voortgezette handeling is dan ook geen sprake.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 27 mei 2021 te Damwâld, meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 27 mei 2021 te Damwâld, opzettelijk aanwezig heeft gehad 350,21 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode 1 mei 2019 tot en met 27 mei 2021 te Damwâld, vanuit de woning [straatnaam] meermalen telkens opzettelijk bedrijfsmatig heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid hennep, zijnde hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 27 mei 2021 te Damwâld, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 533,6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegevenverbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegevenverbod;
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het inartikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegevenverbod;
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en de ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met een proeftijd van drie jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verder heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie geëiste taakstraf te matigen en de voorwaardelijke gevangenisstraf te verhogen, nu verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, weinig tijd over heeft om een taakstraf te verrichten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 januari 2022 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een jaar schuldig gemaakt aan de handel in speed. Drugs en met name harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd door in speed te handelen.
Daarnaast heeft verdachte gedurende twee jaar bedrijfsmatig gehandeld in hennep gericht op het maken van winst en hennep aanwezig gehad. Verdachte heeft daarmee eveneens bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs en de daarbij komende maatschappelijke problemen.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat de leefgebieden middelengebruik, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als delictgerelateerd kunnen worden beschouwd. Door zijn aanhouding lijkt verdachte wakker geschud, hij is gemotiveerd tot een gedragsverandering en stelt zich open voor hulp. Om een eventuele terugval in drugsgebruik te voorkomen dient verdachte aangestuurd en gecontroleerd te worden. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een drugsverbod. De reclassering acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk, gelet op de zeer intensieve zorgtaken van verdachte voor zijn dementerende moeder. Ook zal verdachte in geval van detentie zijn vaste baan en zijn eigen woning verliezen.
Gelet op het advies van de reclassering en het pleidooi van de raadsman, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van
240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten ziet de rechtbank geen reden om de taakstraf te matigen, zoals voorgesteld door de raadsman. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden, met een proeftijd van drie jaren opleggen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een drugsverbod en het meewerken aan controle daarvan verbinden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de lijst met inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, met uitzondering van de geldbedragen, te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de in beslag genomen voorwerpen genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 op de beslaglijst vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan
(waaronder ook drugsgerelateerde goederen als vloei en verpakkingsmateriaal) is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Over het in beslag genomen geld zal de rechtbank geen beslissing nemen, nu op deze geldbedragen conservatoir beslag ligt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,zal laten behandelen door de forensische polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland, of een soortgelijke zorgverlener, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen drugs gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek ten behoeve van de naleving van dit verbod . De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen voorwerpen genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 van de beslaglijst d.d. 28 december 2021, te weten:
  • 533,6 gram hennep;
  • 374,2 gram amfetamine;
  • 1 pistool, Walther;
  • 1 vlindermes;
  • 3.000 verpakkingsmateriaal;- 2 dozen Vloei.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2022.