ECLI:NL:RBNNE:2022:4485

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
184816
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de zorgregeling voor hun minderjarige dochter en de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man, die op zee werkt, verzocht de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen die hem in staat stelt om omgang te hebben met zijn dochter tijdens de weken dat hij aan land is. De vrouw daarentegen verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en vroeg zelfstandig om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van hun dochter, waarbij zij een bedrag van € 500,00 per maand eiste.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun dochter uitoefenen, maar dat zij het niet eens kunnen worden over de uitvoering daarvan. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende connexiteit is tussen het verzoek van de man en het zelfstandige verzoek van de vrouw, waardoor de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek om kinderalimentatie. De rechtbank heeft partijen verwezen naar een traject van ouderschapsmediation om de zorgregeling te bespreken, met de nadruk op het belang van de minderjarige en het herstel van vertrouwen tussen de ouders.

De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden en verzocht om een eindrapportage van het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding, waarin de voortgang van het hulpverleningstraject wordt weergegeven. De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien het traject niet positief verloopt, de Raad voor de Kinderbescherming zal worden verzocht om nader onderzoek te verrichten. De beschikking is uitgesproken door mr. S.T. Kooistra, lid van de kamer en kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/184816 / FA RK 22-1059
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 4 november 2022
inzake
[A],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. J.I. Vervest, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.L. van Riel, kantoorhoudende te Assen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ontvangen op 8 juli 2022;
- het verweerschrift en zelfstandige verzoek met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 30 september 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandige verzoek van de man, ontvangen op 3 oktober 2022;
- het F9-formulier met bijlage van de man, ontvangen op 3 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 7 oktober 2022, in aanwezigheid van:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK).
1.3.
Mr. Van Riel heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnotitie overgelegd.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van de minderjarige [C] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [datum 1] 2019 te [plaatsnaam] .
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont sinds haar geboorte bij de vrouw. Partijen hebben niet samengewoond.
2.3.
De man is werkzaam op zee. Volgens zijn werkschema is hij, behoudens de zomervakantie, steeds vier weken op zee en vier weken thuis.

3.Verzoeken

3.1.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, op de voet van artikel 1:253a BW de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] zodanig vast te stellen dat hij omgang heeft met [minderjarige] rond de weekenden dat de man aan land is:
- van donderdag 10.00 tot zondag 13.00 uur zolang [minderjarige] nog niet schoolgaand is; en
- van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur zodra [minderjarige] schoolgaand is;
zulks aansluitend op een opbouwregeling zoals onder 6. van het verzoekschrift omschreven.
3.2.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van het verzoek van de man en verzoekt de rechtbank zelfstandig om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- partijen te verwijzen naar het traject ouderschapsmediation bij Kenniscentrum Kind en Echtscheiding van Jeugdhulp Friesland (hierna: KKE). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij in het verweerschrift per abuis het ONS-traject bij Elker heeft genoemd, maar dat zij bedoelt het traject ouderschapsmediation bij het KKE;
- te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] met een door de rechtbank te bepalen bedrag - in afwachting van de volledige inkomensgegevens van vader - en in elk geval hoger dan € 101,90 per maand, bij vooruitbetaling per maand aan de vrouw te voldoen met ingang van datum indiening van dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw dit zelfstandige verzoek gewijzigd in de zin dat zij een bijdrage van € 500,00 per maand verlangt.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar zelfstandige verzoek.

4.Standpunten van partijen

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
4.1.
De man heeft momenteel, in de weken dat hij thuis is, wekelijks op maandag en donderdag omgang met [minderjarige] bij de vrouw thuis, althans in haar omgeving. Dit is ingegeven door de grote reisafstand tussen de woonplaatsen van partijen ( [woonplaats-woonplaats] ). Het lukt de man niet om met de vrouw nadere afspraken te maken over de omgang tussen hem en [minderjarige] . Volgens de man is [minderjarige] inmiddels oud genoeg om wat langer bij de vrouw weg te zijn, zodat [minderjarige] ook bij de man thuis kan verblijven. Volgens de man is het in het belang van [minderjarige] dat zij de man ook leert kennen in zijn eigen woonomgeving en dat zij ongestoord contact met elkaar kunnen hebben. De vrouw wil echter eerst een hulpverleningstraject volgen, maar de man vreest dat dit leidt tot vertraging vanwege wachtlijsten. De man begrijpt dat zijn alcoholverslaving tot zorg leidt bij de vrouw, maar hij is daarvoor succesvol behandeld en zijn laatste terugval is meer dan twee jaar geleden, aldus de man. Volgens de man kan hij zo nodig op hulp rekenen van vrienden en familie. De man staat open voor ouderschapsmediation.
4.2.
Ook de vrouw vindt het tijd dat partijen een zorgregeling overeenkomen. Zij weet dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is dat zij een goede band met haar vader opbouwt, maar de vrouw wil eerst de alcoholverslaving van de man met hem bespreekbaar maken. Volgens de vrouw hebben partijen daarbij professionele hulp nodig en heeft de man tot nu toe geweigerd om die hulp mee te organiseren. De vrouw heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de man zijn verslaving onder controle heeft. Volgens de vrouw heeft de man in december 2020 nog een ernstige terugval gehad. De vrouw vindt de door de man verzochte zorgregeling - langere tijd met overnachtingen - daarom te ver gaan. De vrouw heeft ook beperkt vertrouwen in de man omdat hij tijdens omgangsmomenten de grenzen van de vrouw overschrijdt, bijvoorbeeld door [minderjarige] zonder toestemming van de vrouw op auto- en boottochtjes. Dit soort uitjes baart de vrouw zorgen, gelet op de alcoholverslaving van de man.
Bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] (kinderalimentatie)
4.3.
Volgens de vrouw betaalt de man haar op dit moment € 101,90 kinderalimentatie per maand, maar ligt hier geen reguliere alimentatieberekening aan ten grondslag. De vrouw wenst een correcte bijdrage op grond van een reguliere alimentatieberekening, waarvoor inzicht in het inkomen van de man nodig is. Volgens de vrouw reageert de man niet op haar verzoeken om zijn inkomensgegevens. Wat betreft de ontvankelijkheid van haar zelfstandige verzoek wijst de vrouw op artikel 1:404 BW en op het Procesreglement Gezag en Omgang onder 2.5.
4.4.
De man stelt primair dat, door zijn inleidende verzoek, sprake is van een procedure in de zin van artikel 1:253a BW en dat binnen deze procedure geen zelfstandig verzoek inzake (wijziging van) kinderalimentatie voorgelegd kan worden. Daarbij wijst de man erop dat een verzoek op grond van artikel 1:253a BW versneld behandeld wordt (binnen zes weken). Subsidiair stelt de man dat partijen kinderalimentatie zijn overeengekomen
(ad € 101,90 per maand) en dat de vrouw geen gronden voor wijziging of vernietiging van deze overeenkomst aanvoert. Daarnaast is de man van oordeel dat indiening van het zelfstandige verzoek kort voor de geplande mondelinge behandeling in strijd is met de eisen van een goede procesorde.

5.Advies van de RvdK ten aanzien van de zorgregeling

5.1.
De RvdK constateert dat beide partijen het erover eens zijn dat de man uiteindelijk meer omgang moet hebben met [minderjarige] . De vraag is op welke wijze de omgang voor [minderjarige] veilig kan plaatsvinden en de vrouw daarop kan vertrouwen. Volgens de RvdK moeten partijen eerst weer in gesprek komen met hulp van het KKE. Daarbij moeten beiden bereid zijn om stappen te zetten: de man moet het vertrouwen van de vrouw herwinnen door betrouwbaarheid te tonen en de vrouw moet op haar beurt durven loslaten.

6.Beoordeling

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
6.1.
De wet regelt dat als ouders samen het gezag uitoefenen, maar het over de uitoefening daarvan niet eens worden, de rechtbank op de voet van artikel 1:253a BW een beslissing kan nemen, onder andere over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank zal bij de toepassing van dit artikel beslissen wat zij in het belang van het kind wenselijk vindt.
6.2.
Ter zitting hebben partijen zich bereid verklaard deel te nemen aan het traject ouderschapsmediation bij het KKE. De rechtbank oordeelt dat dit in het belang van [minderjarige] is en zal de beslissing over de zorgregeling daartoe aanhouden. Partijen zijn het eens dat het hulpverleningstraject erop gericht zal zijn dat [minderjarige] uiteindelijk, nadat het onderlinge vertrouwen is hersteld, ook regulier omgang zal hebben bij de man thuis. De rechtbank heeft partijen bij proces-verbaal verwezen naar bovengenoemd traject en dit gestuurd naar het centraal meldpunt echtscheidingshulpverlening van de provincie Friesland.
6.3.
De rechtbank zal een afschrift van deze beschikking naar het KKE sturen.
6.4.
De rechtbank verzoekt het KKE om uiterlijk op de na te melden datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) dan wel de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject bij het KKE in te dienen.
6.5.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het KKE de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de RvdK, voorzien van een afschrift van deze verwijzingsbeschikking van de rechtbank. Aan de hand van de eindrapportage van het KKE zal de RvdK dienen te bezien of nader onderzoek geïndiceerd is. Alsdan wordt de RvdK verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van het KKE de rechtbank hierover te informeren en, indien de RvdK nader onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, alsmede de rechtbank te berichten binnen welke termijn dat rapport kan worden verwacht.
6.6.
De onderhavige beschikking geldt reeds als opdracht aan de RvdK om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief wordt afgesloten én de RvdK nader onderzoek noodzakelijk acht.
Bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [minderjarige] (kinderalimentatie)
6.7.
De rechtbank is met de man van oordeel dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar zelfstandige verzoek om kinderalimentatie, wegens onvoldoende connexiteit tussen het oorspronkelijke verzoek van de man enerzijds en het zelfstandige verzoek van de vrouw anderzijds. Op grond van artikel 282 lid 4 Burgerlijke Rechtsvordering mag een verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Het oorspronkelijke verzoek van de man is gestoeld op artikel 1:253a BW, dat een rechtsingang geeft voor geschillen over de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van een minderjarige betreft niet de uitoefening van het gezag, zodat het zelfstandige verzoek van de vrouw onvoldoende samenhang heeft met het oorspronkelijke verzoek van de man.
6.8.
Artikel 1:404 BW en het procesreglement, waar de vrouw op wijst, leiden volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. Artikel 1:404 BW geeft in samenhang met artikel 1:392 lid 1 onder a BW de wettelijke grondslag voor kinderalimentatie, maar hieruit volgt niet de connexiteit met het inleidende verzoek van de man. Het Procesreglement Gezag en Omgang regelt onder 2.5. het verschuldigde griffierecht als een verzoek inzake omgang en/of gezag wordt gecombineerd met een verzoek inzake alimentatie. Deze regeling in het procesreglement ziet op de situatie van een gecombineerd inleidend verzoek. De regeling doet niet af aan de wettelijk vereiste connexiteit tussen een inleidend verzoek en een zelfstandig tegenverzoek.
6.9.
Verder klemt naar het oordeel van de rechtbank de versnelde mondelinge behandeling van gezagsgeschillen (artikel 1:253a lid 6 BW, waaraan het Procesreglement Gezag en Omgang onder 5.2. refereert). Deze versnelde procedure verdraagt zich slecht met een redelijke termijn voor het voeren van een deugdelijk inhoudelijk verweer op het zelfstandige verzoek. De rechtbank acht toelating van het zelfstandige verzoek van de vrouw daarom eveneens in strijd met de goede procesorde.
6.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vrouw in haar zelfstandige verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verwijst de zaak ten aanzien de zorgregeling naar de zitting van
4 mei 2023voor een
pro formabehandeling;
7.2.
draagt de griffier van de rechtbank op een afschrift van deze beschikking te zenden aan het postadres van het KKE;
7.3.
verzoekt het
KKE uiterlijk 20 april 2023, of zoveel eerder als mogelijk de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank en partijen over te leggen, alsmede indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, de eindrapportage tevens tegelijkertijd naar de Raad te zenden;
7.4.
indien op voormelde pro forma datum de eindrapportage nog niet gereed is verzoekt de rechtbank het KKE schriftelijk de stand van zaken (met daarin opgenomen de verwachte einddatum van het hulpverleningstraject) aan de rechtbank weer te geven;
7.5.
verzoekt de
RvdKbij een niet positief verlopen traject te bezien of een nader raadsonderzoek ten aanzien van de zorgregeling noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage van het KKE te informeren, en, indien dat het geval is, een nader onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen, alsmede de rechtbank te berichten binnen welke termijn dat onderzoek kan worden afgerond, waarna de rechtbank de zaak voor een nader te bepalen termijn pro forma zal aanhouden;
7.6.
stelt
partijenin de gelegenheid om
uiterlijk twee weken na ontvangst van de eindrapportagevan het KKE schriftelijk daarop te reageren en zich schriftelijk uit te laten over hun actuele standpunten ten aanzien van de zorgregeling;
7.7.
bepaalt dat aan de hand van de op voormelde zitting voorhanden zijnde gegevens - zo mogelijk - een beslissing zal worden genomen, tenzij partijen dan hebben aangegeven alsnog een mondelinge behandeling te wensen, althans aanhouding tot een nadere pro forma behandeling;
7.8.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar zelfstandige verzoek om een (wijzing van de) bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
7.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. S.T. Kooistra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 898.