ECLI:NL:RBNNE:2022:4482

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
178553
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrechten tussen echtgenoten en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee echtgenoten, [A] en [B], over vergoedingsrechten na hun echtscheiding. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld in het kader van de huwelijkse voorwaarden die zij voorafgaand aan hun huwelijk hebben opgesteld. De man verzocht om vergoedingen voor teveel betaalde huishoudkosten en voor bijdragen aan de hypotheek van de vrouw's onroerend goed, terwijl de vrouw vergoedingen eiste voor haar investeringen in de gezamenlijke woning en de motorboot van de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden bepalingen bevatten die de vergoedingsrechten van de echtgenoten regelen. De rechtbank oordeelde dat de man niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat zijn verzoek om een voorschot op de vergoedingsrechten niet spoedeisend was. De vrouw's verzoek om vergoeding van de erfenis die zij had besteed aan de woning werd afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De rechtbank heeft echter wel de afspraak tussen partijen over de motorboot erkend en de man veroordeeld tot betaling van € 4.360,00 aan de vrouw voor de door haar betaalde kosten.

De rechtbank heeft ook de vordering van de vrouw voor teveel betaalde huishoudkosten afgewezen, omdat deze vordering volgens de huwelijkse voorwaarden was vervallen. De rechtbank concludeerde dat de man geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die zijn beroep op het vervalbeding onaanvaardbaar maakten. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak-/rekestnummers: C/17/178553 / FA RK 21-534 en C/17/184338 / FA RK 22-836
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 29 november 2022
inzake
[A],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 september 2021, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd:
- is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan van partijen deel uitmaakt van de beschikking; en
- zijn de resterende verzoeken, die alle zien op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen, aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft na voormelde beschikking kennis genomen van:
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, (met bijlagen) van de vrouw, ontvangen op 30 mei 2022;
- de brief (met bijlagen) van de vrouw, ontvangen op 18 oktober 2022;
- het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken (met bijlagen) van de man, ontvangen op 19 oktober 2022.
1.3.
De zaak is vervolgens mondeling en met gesloten deuren behandeld op 28 oktober 2022. Daarbij zijn partijen met hun advocaten verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2006 met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan hun huwelijk hebben zij op [datum 2] 2006 huwelijkse voorwaarden gemaakt. Voor zover voor deze procedure van belang, staat hierin woordelijk vermeld:
"2. Gemeenschap van en/of rekeningen, voorts uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen
1. De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van en/of rekeningen. Zij hebben elke andere huwelijksgemeenschap uitgesloten.
2. Alle rekeningen die zowel op naam van de comparant [achternaam A] als de comparante [achternaam B] staan geregistreerd (de en/of rekeningen) behoren tot de gemeenschap van en/of rekeningen, ongeacht door wie, wanneer en op welke wijze de gelden op de rekeningen zijn gestort.
3. Draagplicht van de kosten van de huishouding
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding moeten door beide echtgenoten worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen. Voor zover die inkomens ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de inkomsten uit vermogen, naar evenredigheid van die inkomsten. Voor zover ook die inkomsten ontoereikend zijn komen die kosten ten laste van de vermogens, naar evenredigheid van die vermogens.
Een en ander geldt niet, voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Wanneer een van partijen meer heeft betaald dan waartoe deze volgens het in het vorige lid bepaalde verplicht was, ontstaat een recht om het teveel betaalde terug te vorderen. Dit vorderingsrecht vervalt drie maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de verrekening betrekking heeft. Schriftelijke schuldigerkenning aan de wederpartij wordt als verrekening aangemerkt.
Het recht op verrekening vervalt in ieder geval zes maanden na het einde van het huwelijk.
(…)
9 Vergoedingen
Voor zover niet anders wordt overeengekomen moeten de echtgenoten elkaar vergoeden datgene wat wordt onttrokken aan het vermogen van een echtgenoot ten behoeve van de ander. Hieronder is onder meer te begrijpen het geval dat de ene echtgenoot belastingen, premies, heffingen en dergelijke betaalt die betrekking hebben op het vermogen van de ander, voorzover die belastingen niet tot de kosten van de huishouding worden gerekend.
Als deze vergoeding niet betaald wordt op het moment dat hij verschuldigd wordt, dan moet over deze vergoeding een redelijke rente worden vergoed."
2.2.
Voorts zijn partijen in artikel 4 respectievelijk artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat geen periodieke verrekening van gespaard inkomen plaatsvindt en ook geen finale verrekening van vermogen bij het einde van het huwelijk anders dan door overlijden.
2.3.
De gemeenschap van en/of rekeningen is op 6 mei 2021 ontbonden door indiening van het verzoek tot echtscheiding door de man.
2.4.
De echtscheiding is op 1 november 2021 tot stand gekomen door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

3.De beoordeling

3.1.
De resterende verzoeken zien op de door partijen over en weer gestelde vergoedingsrechten wegens geldelijke bijdragen aan elkaars vermogen en wegens teveel betaalde kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
3.2.
Partijen geven elk een andere uitleg aan artikel 2 lid 2 van hun huwelijkse voorwaarden. Volgens de man sluit deze bepaling het bestaan van vergoedingsrechten van een echtgenoot ten laste van de huwelijksgemeenschap uit, volgens de vrouw is dat niet het geval. De rechtbank laat zich niet uit over deze kwestie, omdat de voorliggende verzoeken geen betrekking hebben op vergoedingsrechten ten laste van de huwelijksgemeenschap en partijen ook geen verklaring voor recht hebben verzocht over de uitleg van artikel 2 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden.
Vergoedingsrecht in verband met de paardenstal en het grasland van de vrouw
3.3.
De man verzoekt veroordeling van de vrouw tot betaling aan de man van een voorschot van € 25.000, zijnde vijftig procent van de getaxeerde waarde van de paardenstal en het grasland waarvan de vrouw eigenaar is. Volgens de man is ten laste van de gezamenlijke bankrekening van partijen afgelost op de hypotheekschuld die partijen zijn aangegaan ter financiering van de stal en het grasland en heeft de man daarom een vergoedingsrecht op de vrouw. Volgens de man kan hij het vergoedingsrecht niet nader becijferen, omdat hij niet beschikt over de hypotheekakte, de bankafschriften en een taxatie van de stal en het grasland en daarvoor afhankelijk is van de vrouw.
3.4.
Volgens de vrouw heeft de man niet voldaan aan zijn stelplicht. De vrouw betwist dat de man van haar afhankelijk is om de financiële informatie te verkrijgen en kan de man daarvoor zelf bij de bank terecht. Verder betwist zij dat de aflossingen ten laste van de man zijn betaald. Volgens de vrouw fourneerde zij substantieel meer aan de gezamenlijke rekening waarvan de maandelijkse aflossingen op de hypotheekschuld zijn betaald en heeft zij daarnaast rechtstreeks vanuit haar eigen vermogen afgelost op de hypotheekschuld. Ook wijst de vrouw erop dat een vergoedingsrecht op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden moet worden berekend op basis van het nominaliteitsbeginsel en de waarde van de stal en het grasland daarom niet relevant is nu die waarde alleen van belang is bij toepassing van de beleggingsleer.
3.5.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, in het licht van de betwisting door de vrouw, niet voldaan aan zijn stelplicht. De man heeft naar eigen zeggen het voorschot verzocht, met name om de vrouw te dwingen tot het verschaffen van financiële informatie om het vergoedingsrecht te kunnen berekenen. De vraag om een voorschot vast te stellen, duidt op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Er is niets gesteld over een spoedeisend belang, en desgevraagd heeft de man ook verklaard geen spoedseisend belang te hebben. Inhoudelijk heeft de man ook niet aangetoond hoe hoog de hypotheekschuld oorspronkelijk was, hoeveel daarop is afgelost ten laste van de man en wie van partijen draagplichtig was voor de hypotheekschuld. De rechtbank ziet niet in waarom de man, als hoofdelijk schuldenaar en mede-rekeninghouder, deze informatie sinds zijn verzoek van 6 mei 2021 niet zelf heeft kunnen verkrijgen bij de bank. De man heeft niets overgelegd waaruit blijkt dat de bank hem deze informatie heeft geweigerd te verstrekken. De rechtbank geeft de man niet de gelegenheid om ter onderbouwing van zijn stellingen nadere bescheiden te overleggen, omdat dit naar het oordeel van de rechtbank tot onnodige vertraging van de procedure zou leiden en de man dus ook geen spoedeisend belang heeft bij een voorschot.
Vergoedingsrecht in verband met de erfenis verkregen door de vrouw
3.6.
Partijen zijn voor hun huwelijk voor gelijke delen eigenaar geworden van de woning aan [adres 1] (hierna: de woning). De vrouw verzoekt veroordeling van de man tot vergoeding aan de vrouw van de helft van € 68.923,00. Volgens de vrouw heeft zij dit bedrag in 2008 van haar moeder geërfd en vervolgens volledig besteed aan de verbouwing van de woning en aan de kosten van de huishouding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nader gesteld dat zij € 39.483,05 van de erfenis heeft besteed aan bouwmateriaal en de rest van de erfenis aan de kosten van de huishouding.
3.7.
Volgens de man heeft de vrouw de erfenis niet alleen besteed aan bouwmateriaal en de kosten van de huishouding, maar ook aangewend om schulden te betalen die alleen voor haar rekening komen. Verder stelt de man dat partijen beiden hebben bijgedragen aan de (over)waarde van de woning; de vrouw door de aanschaf van bouwmateriaal en de man in natura door de bouwwerkzaamheden voornamelijk zelf uit te voeren. Aangezien de man van professie timmerman is, heeft door zijn werkzaamheden substantiële kosten van externe vakmensen bespaard, aldus de man. Volgens hem waren partijen het erover eens dat zij een gezamenlijke inspanning hadden geleverd en is de netto-verkoopopbrengst van de woning in juni 2021 daarom zonder discussie bij helfte verdeeld tussen partijen.
3.8.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen en overweegt daartoe als volgt. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd gesteld welke kosten van de huishouding zij van de erfenis heeft betaald en wanneer. Ook heeft zij niet gesteld in welke mate partijen draagplichtig waren voor deze kosten. Ten aanzien van het bedrag dat de vrouw stelt te hebben besteed aan de aanschaf van bouwmateriaal, neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De man heeft niet betwist dat de vrouw bouwmateriaal heeft aangeschaft. Anderzijds heeft de vrouw de bouwwerkzaamheden (arbeid) van de man niet betwist. Partijen hebben in onderling overleg besloten tot de verbouwing van de woning: de vrouw zou de materialen aanschaffen en de man zou arbeid leveren. In eerste instantie betrof het de noodzakelijke vervanging van het dak. De verkregen erfenis gaf partijen echter aanleiding om de verbouwingswerkzaamheden uit te breiden tot de woonkamer. Verder staat tussen partijen vast dat de netto-verkoopopbrengst in juni 2021, tijdens de echtscheidingsprocedure, via de notaris bij helfte is verdeeld tussen partijen. Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat partijen een mondelinge overeenkomst hebben gesloten inhoudende dat partijen min of meer gelijkwaardig zouden bijdragen aan de verbouwing en gelijkwaardig zouden delen in de (over)waarde van de woning en dat er dus ter zake geen vergoedingsrechten over en weer bestonden. De huwelijkse voorwaarden staan volgens de rechtbank, anders dan de vrouw stelt, niet in de weg aan de geldigheid van een dergelijke overeenkomst. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nog opgeworpen dat zij aan de notaris heeft gevraagd om een deel van de verkoopopbrengst in depot te houden in verband met deze kwestie, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij. De opbrengst is immers volledig uitgekeerd aan partijen en de vrouw heeft niets overgelegd waaruit haar andersluidende verzoek aan de notaris blijkt.
Vergoedingsrecht in verband met de motorboot van de man
3.9.
De man is eigenaar van een motorboot (type: vlet). Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw een vergoedingsrecht van € 4.360,00 op de man heeft, wegens door de vrouw betaalde reparatie- en renovatiekosten voor de motorboot. De rechtbank zal deze afspraak van partijen in het dictum opnemen en niet meer inhoudelijk beslissen op het verzoek van de vrouw ter zake.
Vergoedingsrecht in verband met de motor van de man
3.10.
De man is eigenaar geweest van een motor (merk: Harley Davidson). De vrouw verzoekt veroordeling van de man tot vergoeding aan de vrouw van € 17.000,00, omdat zij dit bedrag in 2016 voor de man heeft aanbetaald ter verkrijging van de motor.
3.11.
De man heeft de door de vrouw gestelde aanbetaling niet betwist. Wel betwist hij dat de vrouw recht heeft op vergoeding van het nominaal door haar betaalde bedrag. Volgens de man heeft hij de motor gekocht voor een bedrag van € 23.000,00 en nadien ingeruild voor een andere motor, die hij op dit moment nog bezit. Hij schat de waarde van deze tweede motor op € 15.000,00. Volgens de man heeft de vrouw vanwege haar aanbetaling in 2016 nu recht op vergoeding van 74% (zijnde 17.000/23.000) van € 15.000,00.
3.12.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen. Op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden moet de vergoedingsvordering van de vrouw berekend worden op basis van het nominaliteitsbeginsel. Het is de rechtbank niet gebleken dat partijen anders zijn overeengekomen. Dit betekent dat haar vergoedingsvordering op de man € 17.000,00 bedraagt.
Vergoeding van teveel betaalde huishoudkosten door de vrouw
3.13.
De vrouw verzoekt (na wijziging van haar oorspronkelijke verzoek) veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van € 119.517,50, omdat zij voor dit bedrag teveel heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Volgens de vrouw hebben zij en de man in de periode van 2006 tot en met 2018 op de en/of rekening
€ 313.929,00 respectievelijk € 74.894,00 gestort, terwijl partijen in deze periode een even grote bijdrageplicht hadden. Volgens de vrouw is haar vergoedingsvordering ter zake niet vervallen, waarbij zij wijst op de laatste volzin van artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden. Deze laatste volzin gaat volgens de vrouw voor op de vervaltermijn in de tweede volzin van hetzelfde artikellid. Volgens de vrouw biedt de laatste volzin een "escape" als partijen niet binnen zes maanden na een kalenderjaar verrekend hebben. Hierbij trekt de vrouw een parallel met artikel 1:141 lid 6 BW.
3.14.
De man betwist de vergoedingsvordering van de vrouw. In zijn meest verstrekkende verweer beroept de man zich op de vervaltermijn in de tweede volzin van artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden.
3.15.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De rechtbank is het met de man eens dat eventuele vergoedingsvorderingen van de vrouw wegens teveel betaalde huishoudkosten op grond van de huwelijkse voorwaarden telkens zijn vervallen drie maanden na het einde van het betreffende kalenderjaar. Deze vervaltermijn is voor de periode van 2006 tot en met 2018 ruimschoots verstreken. Het beroep van de man op het vervalbeding is niet zonder meer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zodat de man geen bijzondere omstandigheden hoeft aan te tonen die zijn beroep op het vervalbeding rechtvaardigen (vgl. HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3044, NJ 2007/217). Van schriftelijke schuldigerkenningen tussen partijen als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, waardoor tijdig verrekend zou kunnen zijn, is verder niet gebleken. De rechtbank gaat voorbij aan de uitleg van de vrouw van artikel 3 lid 2. Volgens de rechtbank kan de laatste volzin van dit artikellid uitsluitend zien op de kosten van de huishouding in het kalenderjaar waarin het huwelijk eindigt. Verrekenvorderingen voor kosten over eerdere kalenderjaren zijn telkens drie maanden na het betreffende kalenderjaar vervallen en kunnen niet nogmaals vervallen na het huwelijk. De regeling van artikel 1:141 lid 6 BW is hierbij niet relevant, omdat deze ziet op de verjaringstermijn bij verrekening van inkomen of vermogen, terwijl het hier gaat om een contractuele vervaltermijn bij de verrekening van teveel betaalde kosten van de huishouding.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de man met betrekking tot de motorboot tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 4.360,00;
4.2.
veroordeelt de man met betrekking tot de motor tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 17.000,00;
4.3.
verklaart deze beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 898