ECLI:NL:RBNNE:2022:447

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
18/123150-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door docent met minderjarige leerling tijdens schoolreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een docent die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige leerlinge. De verdachte had in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 april 2019 een seksuele relatie met zijn leerlinge, die onder zijn zorg viel. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals verplicht contact met de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de oud-leerlinge. Tevens werd er een beroepsverbod als docent opgelegd voor de duur van vijf jaar.

De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de leerlinge, die aanvankelijk niet de strafrechtelijke weg wilde inslaan, maar later haar getuigenverklaring omzette in een aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de leerlinge betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een gebrekkig politieonderzoek en dat de verklaringen onder druk waren afgelegd. De rechtbank vond voldoende steunbewijs voor de verklaringen van de leerlinge, onder andere door e-mailcorrespondentie en getuigenverklaringen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de leerlinge en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor haar. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de afhankelijkheidsrelatie die er was. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, waarbij de rechtbank ook het advies van de reclassering overnam voor een deels voorwaardelijke straf en een beroepsverbod.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/123150-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 april 2019, in elk geval in het jaar 2018 en/of het jaar 2019, te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of te Duitsland (in het gebied "De Harz") (in zijn hoedanigheid als docent, werkzaam bij het [school] ) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige (pupil/leerling) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, door in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
  • verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen/brengen en zodoende die [slachtoffer] (telkens) in haar vagina te neuken en/of
  • de vagina en/of bil(len) en/of borst(en) van die [slachtoffer] aan te raken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Allereerst is er sprake van een gebrekkig en onvolledig politieonderzoek, hetgeen een rol dient te spelen omtrent de overtuiging van het aanwezige bewijs. Voor een bewezenverklaring moet er voldoende (steun)bewijs zijn voor het bestanddeel betreffende de vereiste gezagsverhouding. De bepaling van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal. Er moet zeer behoedzaam worden omgegaan met de verklaringen van aangeefster, omdat uit het dossier volgt dat zij niet de strafrechtelijke kant op wilde. Zo heeft zij bij het informatieve gesprek bij de politie aangegeven dat zij van alles moest en de regie kwijt was. Deze gang van zaken wordt bevestigd door de directeur van de school. Al met al lijkt het er op dat aangeefster onder de nodige druk is komen te staan om met verklaringen te komen. Die dwang raakt de waarheidsvinding en daarmee de betrouwbaarheid van haar verklaringen. De aangifte van de heer [naam] is niet bruikbaar voor het bewijs, omdat die informatie afkomstig is van aangeefster zelf. Daarnaast kunnen ook de in het dossier opgenomen whatsapp berichten niet bijdragen aan het bewijs, omdat deze een andere periode betreffen. Dit geldt ook voor de e-mails omdat daarin geen melding wordt gemaakt van concrete seksuele handelingen.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen rechtbank
Verdachte is ten laste gelegd dat hij als docent ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige leerling [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat [slachtoffer] van school was gegaan en zij meerderjarig was twee keer seks met haar heeft gehad, maar ontkent dat dit ook heeft plaatsgevonden in de periode waarover zij heeft verklaard.
[slachtoffer] heeft na het informatieve gesprek bij de politie een getuigenverklaring afgelegd.
Vervolgens heeft zij per brief laten weten de getuigenverklaring om te willen zetten naar een aangifte. De rechtbank zal haar daarom in het vervolg aanduiden als aangeefster.
De rechtbank acht de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd betrouwbaar. Evenals de raadsman heeft de rechtbank gelezen dat zij in het informatieve gesprek van 17 december 2019 heeft gezegd dat zij de regie kwijt was. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit haar verklaringen niet onbetrouwbaar. Uit de in het informatieve gesprek opgenomen passage blijkt dat aangeefster zich niet gehoord voelde en daardoor de regie helemaal kwijt was. Na het informatieve gesprek is zij vervolgens op 15 januari 2020 als getuige gehoord. Per brief van 15 oktober 2020 heeft zij laten weten dat haar schuldgevoelens jegens verdachte eind 2019 haar ervan hadden weerhouden om aangifte te doen. Nadat zij in de periode daarna met hulpverlening intensief aan de slag is gegaan met hetgeen haar is overkomen, heeft zij verzocht om haar getuigenverklaring om te zetten in een aangifte. De rechtbank leidt hieruit af dat aangeefster zich niet onder druk voelde gezet om verklaringen tegen verdachte af te leggen, maar dat zij er op dat moment nog niet aan toe was om aangifte te doen en daarvoor tijd nodig had.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is niet vereist dat het misbruik steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar kan het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige in andere bewijsmiddelen, mits afkomstig van een andere bron, eveneens afdoende zijn. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal, zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2014. In dit arrest was er geen steunbewijs dat zag op het seksueel misbruik, maar wel bewijs dat steun bood op het punt van de concrete omstandigheden waaronder het misbruik volgens het slachtoffer had plaatsgevonden.
Op basis van de hierna opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij voor de eerste keer seks had met verdachte tijdens een schoolreis in de Harz in Duitsland. Zij heeft specifiek verklaard over de setting waarin die handelingen hebben plaatsgevonden. Zo verklaarde zij dat er druk werd gezocht naar autosleutels die kwijt waren en dat zij en verdachte seks hebben gehad in de sauna. Verdachte heeft bevestigd dat er autosleutels kwijt waren, alsook dat er een sauna was. De rechtbank vindt hierin steun voor de context waarin de eerste keer seks tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden. Daarnaast vinden de verklaringen van aangeefster steun in de mailwisseling tussen aangeefster en verdachte van 18 juli 2018, die over het schooluitje in de Harz gaan. De raadsman heeft daarover aangevoerd dat in deze mailwisseling geen concrete seksuele handelingen zijn beschreven. Zoals uit het vorenoverwogene volgt is niet vereist dat het steunbewijs ziet op de seksuele handelingen, maar is voldoende dat de concrete omstandigheden waarin die handelingen hebben plaatsgevonden worden bevestigd. De rechtbank overweegt dat uit de mailwisseling aannemelijk wordt dat er in de Harz seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte. Verdachte heeft erkend dat de betreffende mails tussen hem en aangeefster zijn uitgewisseld en heeft verklaard dat er in de Harz niets bijzonders tussen hen heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig, nu hij volledig voorbij gaat aan de inhoud van die mailwisseling. Daarin is het verdachte die als eerste spreekt over het intense en onvergetelijke van ‘de harz en de aanloop er naartoe’, over ‘iets moois’ dat er is tussen hem en aangeefster, haar niet uit zijn hoofd kan krijgen en gevoelens van jaloezie benoemt. Vragen daarover weet verdachte niet te beantwoorden en hij wuift elke mogelijke interpretatie weg. Indien er in de Harz andere handelingen dan van seksuele aard hadden plaatsgevonden, had verdachte daarover kunnen verklaren. Nu hij dit niet heeft gedaan en de rechtbank geen reden ziet te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster, leidt de rechtbank uit deze mailwisseling af dat het niet anders kan dan dat er in de Harz seksuele gemeenschap tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden.
Uit de in het dossier opgenomen Whatsapp-berichten, die zijn verstuurd in een periode na het ten laste gelegde, blijkt dat er vanaf de start van de beschikbare berichten regelmatig sprake is van seksueel getint contact, waaruit afgeleid kan worden dat de opbouw daar naartoe al eerder heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij uitsluitend in die periode twee keer seks heeft gehad met aangeefster gelet op die berichten niet geloofwaardig.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 7 januari 2020,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019326193 van 3 mei 2021, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van seksueel overschrijdend gedrag ten opzichte van een leerling, [slachtoffer] . Hij is leraar op het [school] te Leeuwarden en ze volgde onderwijs van hem. Er is mailwisseling geweest via de schoolmail van [verdachte] en [slachtoffer] , kort na de Harz.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 15 januari 2020,opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001:
A: Uiteindelijk was [verdachte] voor mij degene bij wie ik aansluiting vond. Wij gingen in juli 2018 met nog wat leerlingen en een paar docenten naar de Harz in Duitsland. Op de dinsdagavond zaten we met de hele groep buiten, uiteindelijk zaten wij nog met zijn tweeën buiten. Uiteindelijk hebben we seks in de sauna gehad. In de zomervakantie hebben we niet heel veel contact gehad. In het schooljaar raakten we weer aan de praat. [verdachte] was op donderdag altijd vrij en vroeg of ik dan even langs wilde komen. Ik ben naar hem toe gegaan. We hebben weer seks gehad. Daarna ben ik nog vaker bij hem thuis geweest. Als ik daar kwam dan zouden we er over praten maar elke keer voelde hij de spanning blijkbaar te erg en gebeurde het toch steeds weer. Dit is doorgegaan tot april 2019.
V: Hoe vaak hebben jullie seks gehad?
A: Ik denk zo'n 10 keer.
V: Wat versta jij onder seks?
A: Penetratie. Dus met zijn piemel en mijn vagina.
V: Waar gebeurde de seks?
A: De Harz, 2 keer bij mij, 1 keer op school, ik denk 5 keer bij hem thuis, een keer bij een vriendin thuis.
3. Een geschrift, inhoudende een mailwisseling tussen verdachte en aangeefster, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, onder meer inhoudende:
Van: [verdachte]
Verzonden: woensdag 18 juli 2018 21:12:50
Aan: [slachtoffer]
Onderwerp: Re: donderdag
Bedankt voor je woorden, morgen hebben we het erover. Je laatste zin doet me pijn.
Op 18 jul. 2018 om 21:06 heeft [slachtoffer] < [e-mailadres] > het volgende geschreven: Ja ik denk dat we beiden verliefd zijn. Wat we ermee moeten weet ik niet. Ik ben best wel geschrokken van je zondagavond, toen je er zo mee zat met wat er gebeurd was in de Harz en wat de gevolgen konden zijn. Waar jij risico durft te nemen omdat je verliefd op me bent, neem ik liever juist zo min mogelijk risico uit bezorgdheid om jou. Was alles wel gebeurd in de Harz als je de eventuele gevolgen zou weten? Goed dat je er zelf over begint, want ik vraag me ook heel vaak af wat ik voor je beteken. Je hebt een vrouw, is dat niet genoeg? Hoe zie je mij dan? Een leuke bijkomstigheid ofzo?
Van: [verdachte]
Verzonden: 18 juli 2018 19:40:44
Aan: [slachtoffer]
Onderwerp: Re: donderdag
Hoe je over ons denkt. Wat ons bindt, of we verliefd zijn, hoe het verder moet. Allemaal vragen waar misschien antwoorden op zijn misschien ook niet. Ik denk dat er iets moois is en blijft tussen ons en dat hoop ik van harte. Waarom voel ik soms jaloezie? Waarom kan ik je soms niet uit mijn hoofd krijgen, beteken je dan zoveel voor me, als leerling? Vriendin? Soms is het ook weer weg en is het rustig, maar de Harz en de aanloop er naartoe waren zo leuk, intens en onvergetelijk.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 29 april 2021, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wij hebben informatie dat je gewerkt hebt bij de [school] college in Leeuwarden? A: Dat klopt.
V: Wie is [slachtoffer] ?
A: Dat is een oud-leerling van mij.
V: In 2018 was er een excursie naar de Harz. In hoeverre was jij betrokken bij die excursie?
A: Als u doelt op de keer dat [slachtoffer] mee was dan was dat juni of juli 2018.
V: Wat waren de voorzieningen op die locatie? Sauna?
A: Ja, zo’n hokkie, zo’n infrarood hokkie.
V: Op sommige dagen was er een vrij intensief app-verkeer tussen jou en [slachtoffer] . Hoe verliep dat app-contact?
A: U doelt op die WhatsApp gesprekken die daar liggen. Klopt, soms was het heel intensief. V: En als het gaat om seksualiteit in de apps, wat zeg je daarvan?
A: Zoals het in de apps staat, zo hebben wij contact gehad.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 april 2019, te Leeuwarden en te Duitsland in het gebied "de Harz" in zijn hoedanigheid als docent, werkzaam bij het [school] , ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige leerling [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001, door in voornoemde periode meermalen, verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd conform artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht een beroepsverbod als docent op te leggen voor de duur van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor vrijspraak. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij een voorwaardelijk deel en een maximale werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 17 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2021, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 april 2019 een seksuele relatie gehad met zijn minderjarige leerlinge. Het betrof een kwetsbare leerlinge, die een luisterend oor bij verdachte dacht te hebben gevonden. Zij was in meerdere opzichten van hem afhankelijk. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had en van haar afhankelijke positie van hem. Daarnaast heeft hij met zijn handelen inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenfeiten vaak nog gedurende lange tijd lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden van het misbruik. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt welke impact de onderhavige feiten op het slachtoffer hebben gehad en nog altijd hebben. De rechtbank acht deze feiten zo ernstig dat daar een langdurige gevangenisstraf op moet volgen.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als strafverzwarend meegenomen dat verdachte geen enkel inzicht in zijn handelen heeft getoond en daar geen verantwoordelijkheid voor heeft genomen. Ook het feit dat het een kwetsbare leerlinge betrof, de afhankelijkheidsrelatie waarin zij als leerlinge van verdachte zat en het misbruik van het vertrouwen dat zij in verdachte als haar docent had, alsmede de aard van de ontuchtige handelingen die verdachte heeft gepleegd, wegen strafverzwarend mee. Tot slot hebben de seksuele handelingen meermalen plaatsgevonden verspreid over een lange periode, ook dat is strafverzwarend.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de reclassering het leefgebied psychosociaal functioneren als risicoverhogend beschouwt. Beschermende factoren zijn de leefgebieden middelengebruik, huisvesting, financiën, dagbesteding en het feit dat verdachte bereid is om een behandeling te ondergaan. De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld in. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast adviseert de reclassering een beroepsverbod op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Ter voorkoming van recidive in de toekomst acht de rechtbank het advies van de reclassering passend en neemt dit advies over.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als docent op een middelbare school. Gelet op de problematiek die naar voren komt uit het rapport van reclassering en het recidive- en gevaarrisico dat daarmee samenhangt, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een langere periode niet meer in het onderwijs werkzaam zal zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom als bijkomende straf ontzetten van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van docent voor de duur van vijf jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnismeldt bij Reclassering Nederland, op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig achtonder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zalopnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2001 te Smallingerland, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 3. genoemde voorwaarde waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de veroordeelde wordt
ontzet van het recht om het beroep van docent uit te oefenen voor de duur van vijf jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Linde, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2022.
Mr. M.C. van Linde en mr. C.G. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.