ECLI:NL:RBNNE:2022:4469

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
18/156933-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verband met treinongeluk door afwezigheid van schuld

Op 1 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die betrokken was bij een treinongeluk op 22 mei 2020 te Hooghalen. De verdachte was als bestuurder van een tractor met een aangekoppelde gronddumper betrokken bij een aanrijding met een trein. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar veroordeelde hem wel voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van dezelfde wet. De rechtbank oordeelde dat er geen verwijt aan de verdachte te maken viel, waardoor sprake was van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en dat de zichtlijnen ten tijde van het ongeval door weersomstandigheden en andere factoren waren beperkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon weten dat hij een botsing met de trein zou veroorzaken, en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van het bewijs en de omstandigheden van het ongeval, waarbij ook de verklaringen van getuigen en deskundigen zijn meegenomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/156933-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (tractor met een aangekoppelde kipper/gronddumper), daarmede rijdende over de weg, een zandpad nabij Beilerweg (genaamd overweg "Boerenpad"), komende bij de kruising of splitsing van die weg en een spoorwegovergang zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • bij die overweg een spoorvoertuig (trein) - welke op dat moment (zeer) dicht was genaderd - nietvoor te laten gaan en/of (daarbij) de overweg niet geheel vrij te laten, en/of
  • als bestuurder van dat motorrijtuig tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden en/of eentelefoongesprek te voeren, waarbij hij, verdachte, (ernstig) werd afgeleid van het overige verkeer, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten de machinist van dat spoorvoertuig (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe als bestuurder van een voertuig (tractor met een aangekoppelde kipper/gronddumper), daarmee rijdende op de weg, zandpad nabij Beilerweg / overweg "Boerenpad", gekomen bij de kruising of splitsing van die weg en een spoorwegovergang en toen
  • bij die overweg een spoorvoertuig (trein) - welke op dat moment (zeer) dicht was genaderd - nietheeft laten voorgaan en/of (daarbij) de overweg niet geheel vrij heeft gelaten, en/of
  • als bestuurder van dat motorrijtuig tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden en/ofeen telefoongesprek heeft gevoerd, waarbij hij, verdachte, (ernstig) werd afgeleid van het overige verkeer, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de machinist van dat spoorwegvoertuig, te weten [slachtoffer 1] is komen te overlijden en/of een of meer passagiers van dat spoorwegvoertuig, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ernstig gewond zijn geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daartoe het volgende - overeenkomstig het door haar overgelegde requisitoir - aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Verdachte had - rijdend in een groot en zwaar landbouwvoertuig - niet moeten gaan bellen vlak voor een spoorwegovergang, hij had moeten stoppen voor de spoorwegovergang en hij had zich ervan moeten vergewissen dat er geen trein aankwam. Verdachte heeft ervoor gekozen om toch door te rijden, terwijl hij onvoldoende zicht had. Verdachte was zich ten tijde van het ongeval bewust van het slechte zicht, hij noemt dat immers als reden voor het ongeval.
Uit een aanvullend proces-verbaal van de VOA blijkt bovendien dat verdachte - indien hij de trein tijdig had waargenomen - in beginsel nog had kunnen stoppen. Het eventuele betoog, dat verdachte de trein te laat zag en dat het daarom te laat was om te kunnen reageren, gaat niet op. Verdachte had de oversteek niet mogen maken op het moment dat hij, gelet op het beperkte zicht, dit niet veilig kon doen.
Verdachte heeft onvoldoende geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse en dat maakt dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Het is daardoor aan zijn schuld te wijten dat de botsing met de trein heeft plaatsgevonden met het overlijden van de machinist tot gevolg. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Het primair ten laste gelegde kan dus wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe - overeenkomstig haar pleitnota - het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Verdachte dient ten aanzien van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de aanrijding niet is veroorzaakt door onvoorzichtigheid of onoplettendheid van verdachte, maar door een combinatie van zicht belemmerende factoren, te weten de begroeiing, de daar aanwezige schakelkast, de portalen en de kleurstelling van de trein. Voorts begon het vlak voor het ongeval te miezeren, waardoor er grondmist ontstond. Verdachte had zonder dat hij dat direct moest merken, minder ver zicht. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte de overgang, gelet op het slechte zicht, niet had mogen oversteken. De officier van justitie miskent daarbij dat verdachte nooit het idee heeft gehad, dat mogelijk een trein verscholen kan gaan achter de voornoemde zicht belemmerende factoren. Verdachte heeft naar links en naar rechts gekeken en dacht dat hij alles zag wat hij moest zien. Verdachte heeft niet, met gevaar voor eigen leven, een gok genomen door toch over te steken.
De NS en ProRail hebben daarnaast naar aanleiding van dit ongeval onderzoek gedaan naar de toen geldende veiligheidsvoorschriften met betrekking tot een NABO. Uit dat onderzoek is gebleken dat de voorschriften het tempo van de techniek niet hebben bijgehouden. Gebleken is dat een bestuurder van een langzaam landbouwvoertuig een trein niet kan zien binnen de tijd die hij nodig heeft om de overweg helemaal over te steken.
Tenslotte blijkt uit de verklaring van verdachte, de vereisten voor het besturen van de trekker en de verklaring van getuige [naam 1], dat verdachte voor de laatste bocht voor de spoorwegovergang zijn telefoon niet meer in zijn handen had. Verdachte was daarom niet afgeleid door het telefoongesprek met getuige [naam 1].
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden dient verdachte vrij te worden gesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Verdachte dient ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde eveneens te worden vrijgesproken omdat er geen causaal verband is tussen de botsing met de trein en het telefoneren op de zandweg. Het telefoongesprek op het rechte stuk zandweg veroorzaakte voor niemand gevaar.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 22 mei 2020 rond 16:02 uur heeft te Hooghalen een verkeersongeval plaatsgevonden op een onbewaakte spoorwegovergang tussen verdachte als bestuurder van een tractor, merk Fiat 80/90, met aangekoppelde gronddumper, en een passagierstrein, type SNG, komende uit de richting van Beilen en gaande in de richting van Assen.
Verdachte reed vanaf de provinciale weg een zandweg op die toegankelijk was voor alle weggebruikers. Na ongeveer 35 meter moest verdachte een bocht naar links maken, waarna hij parallel reed aan de spoorbaan. Na ongeveer 130 meter moest verdachte vervolgens een bocht naar rechts maken, waarna komende uit de bocht de spoorwegovergang zichtbaar was. Op het moment dat verdachte richting de spoorwegovergang reed boog hij naar voren, keek hij naar links en naar rechts en besloot hij vervolgens de spoorwegovergang op te rijden. Op dat moment kwam er van rechts een trein aan. Verdachte zag de trein pas op het moment dat hij met de achterwielen van de tractor op het achterste spoor reed, waarna hij, door middel van hand- en voetgas, heeft geprobeerd om zo snel mogelijk de spoorwegovergang te verlaten. De tractor wist uiteindelijk de spoorwegovergang over te komen, maar de aangekoppelde gronddumper niet. De trein reed vervolgens met een snelheid gelegen tussen de 127 en 131 km/u tegen de gronddumper aan. Als gevolg van de botsing met de gronddumper kwam de machinist, dhr. [slachtoffer 1], te overlijden. Daarnaast raakten twee passagiers van de trein gewond.
De feitelijke gedragingen zoals die aan verdachten worden verweten bestaan – kort weergegeven uit:
dat hij bij een spoorwegovergang een trein, welke op dat moment (zeer) dicht was genaderd, nietvoor heeft laten gaan en daarbij de spoorwegovergang niet geheel vrij heeft gelaten;
dat hij als bestuurder van een motorvoertuig tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthield,waarbij hij (ernstig) werd afgeleid van het overige verkeer.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Telefoon
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het ongeval zijn neef, getuige [naam 1] had gebeld. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zijn neef had gebeld op het moment dat hij op de zandweg reed die parallel liep aan de spoorbaan. Op het moment dat hij rechtsaf moest slaan richting de spoorwegovergang heeft hij zijn telefoon, met de lijn nog steeds open, weggelegd op het spatbord van de tractor. Hij kon namelijk niet sturen en schakelen met zijn rechterhand en zijn telefoon vasthouden in zijn linkerhand vanwege een fysieke beperking. Vervolgens heeft hij, toen hij de spoorwegovergang naderde, zijn telefoon op het spatbord laten liggen omdat hij wilde opletten of er geen trein aankwam.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen reden om hieraan te twijfelen en acht de verklaring van verdachte derhalve geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de momenten voorafgaand aan het ongeval. Voorts heeft getuige [naam 1] verklaard dat hij tijdens het telefoongesprek het laatste aan het woord was en dat het daarna een aantal seconden stil was aan de kant van verdachte. De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte, na de laatste bocht en op het moment dat hij de spoorwegovergang naderde en daar vervolgens overheen reed, zijn telefoon vasthield en nog in gesprek was met [naam 1] en dat hij daardoor werd afgeleid van het overige verkeer. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het telefoongesprek met [naam 1] voordat hij de laatste bocht naar rechts nam hem zodanig heeft afgeleid dat dit heeft bijgedragen aan de aanrijding met de trein.
Voor laten gaan
Verdachte had als bestuurder van de tractor, gelet op artikel 15a lid 2 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, voorrang moeten verlenen aan de op het spoor rijdende trein. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bij het naderen van de spoorwegovergang bewust naar voren is gebogen, zodat hij goed naar links en naar rechts kon kijken. Hij zag op dat moment geen trein aankomen, waarna hij besloot om de spoorwegovergang op te rijden. Hij zag de trein pas aankomen op het moment dat hij met de achterwielen van de tractor op het achterste spoor reed.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die verklaring van verdachte te twijfelen.
Uit onderzoek van de NS en ProRail is gebleken dat kort voor de botsing sprake was van miezerregen en grondmist, waardoor de zichtlijnen van de trein en de tractor werden beperkt.
1Ter terechtzitting hebben deskundigen dhr. [naam 2], werkzaam als incidentonderzoeker voor de NS, en dhr. [naam 3], werkzaam als incidentonderzoeker voor ProRail, verklaard dat het zicht op dat moment minder dan 350 meter was, mogelijk onder de 300 meter. Voorts blijkt uit een aanvullend proces-verbaal van de VOA, dat de zichtlijnen tevens werden beperkt door de bosschages en de aanwezige schakelkast. De trein was daarom pas zichtbaar rond 5 seconden voor de botsing. Op dat moment had verdachte nog kunnen stoppen, zij het nipt voor de spoorrails waarover de trein reed. Op ongeveer 4 seconden voor de botsing reed de tractor de spoorrails van de aankomende trein op.
2
De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft, om zichzelf ervan te vergewissen dat er geen trein aankwam, voordat hij de spoorwegovergang overstak goed gekeken naar links en rechts. Verdachte wist niet, en kon ook niet weten, dat de zichtlijnen ten tijde van het ongeval door de weersomstandigheden in combinatie met enkele andere factoren, waaronder bladgroei aan bomen die langs de zichtlijnen stonden dusdanig werden beperkt, dat hij een op dat moment naderende trein (te) laat zou zien. Het kan daarom niet aan verdachte worden verweten dat hij niet eerst voor de spoorwegovergang stil is gaan staan, verdachte had namelijk zicht en meende dat hij veilig de spoorwegovergang kon oversteken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte, met gevaar voor eigen leven, een gok heeft genomen door toch over te steken. Verdachte moest daarnaast bij het oversteken van het spoor continu naar links, naar rechts en vooruit kijken. Dat verdachte rond 5 seconden voor de botsing niet naar rechts heeft gekeken, zijnde het moment dat het zeer waarschijnlijk is dat de trein zichtbaar was voor verdachte, kan hem, gelet op het feit dat het gaat om slechts een seconde, en hij juist op dat moment de trein zou hebben moeten waarnemen, evenmin worden verweten in de zin van aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval niet zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 WVW, wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor bewezenverklaring van dat artikel, is concreet gevaarzettend gedrag vereist. Verdachte heeft als bestuurder van een tractor een trein - welke op dat moment dicht was genaderd - niet voor laten gaan met als gevolg een botsing tussen die trein en de gronddumper die achter de tractor hing. Hierdoor heeft verdachte gevaar op de spoorweg(overgang) veroorzaakt en het treinverkeer op de spoorweg gehinderd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging en betrekt bij dit oordeel naast hetgeen hiervoor is overwogen het navolgende.
Uit onderzoek van de NS en ProRail blijkt - onder meer - het volgende.
De zichtlijnen rondom de spoorwegovergang (NABO 38.6) waar het hier om gaat waren conform de norm (500 meter zicht als je als weggebruiker 11 meter uit het spoor staat). Na het ongeval is door NS veiligheidsadviseurs een bredere schouw uitgevoerd. Daaruit bleek dat op dat moment bij een significant aantal (tot de helft) van alle NABO waar NS op rijdt de zichtlijnen niet voldeden aan de norm. Ook met zichtlijnen die voldoen aan de norm heeft een gebruiker bij treinsnelheden boven de 90 km/u significant minder dan 20 seconden zichttijd. Bij 140 km/u tot zelfs minder dan 13 seconden is gebleken dat de veiligheidsvoorschriften in het geval van zwaar en/of lang verkeer, niet voldeden. Een nieuw inzicht is dat zware en/of lange landbouwvoertuigen in bepaalde gevallen een lagere snelheid hebben dan eerder werd verondersteld. Dit soort type voertuigen kunnen daarom een langere oversteektijd hebben dan 13 seconden. Dit kan tot een situatie leiden waarbij, ondanks dat alles aan de normen voldoet en de bestuurder en machinist doen wat er van hen wordt gevraagd, er toch een ongeval kan plaatsvinden.
3Uit het rapport samenvatting
4blijkt dat bij deze NABO gebruikers in deze specifieke situatie vóór de landhekken beperkt zicht hebben op het spoor. Dat komt door begroeiing en objecten langs het spoor die onderdeel uitmaken van het spoorsysteem. Voorbij de landhekken (deze staan op ruim 11 meter van hart spoor) is een vrije zichtlijn van 500 meter. Op 22 mei 2020 zorgen regen en grondmist voor verslechterde zichtomstandigheden voor overweggebruiker en machinist waardoor het zicht op elkaar beperkt wordt. Ongeveer 300 meter voor NABO 38.6 is de tractor daardoor nog niet te zien vanuit de trein, die op dat moment 138 km per uur rijdt. Op zo’n 150 meter voor de NABO ziet de machinist vermoedelijk plotseling de tractor op de overweg.
Voorts hebben de NS en ProRail naar aanleiding van het ongeval in Hooghalen direct een aantal maatregelen genomen om de veiligheid bij een NABO te vergroten, waaronder het wijzigen van de kleurstelling van bepaalde type treinen. Uit onderzoek van de NS is gebleken dat de SNG, het type trein dat betrokken was bij het ongeval in Hooghalen, vanwege de kleurstelling slecht zichtbaar was. De kleur blauw en wit zijn te weinig onderscheidend van de lucht en het landschap.
5Machinisten hebben daarnaast direct na het ongeval de instructie gekregen om de frontlampen feller te zetten tijdens het naderen van een NABO.
6Van verdachte kon niet worden verwacht dat hij op de hoogte was van alle feitelijke omstandigheden die zijn zicht zodanig beperkten dat hij, hoe zorgvuldig uitkijkend ook, een botsing met een trein zou kunnen veroorzaken.
Gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval zal de rechtbank bij afwezigheid van alle schuld verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 22 mei 2020 over een spoorwegovergang in Hooghalen. Op het moment dat ik met de achterwielen van de tractor op het achterste spoor reed, zag ik van rechts een trein aankomen. De trein is uiteindelijk tegen de gronddumper, die achter mijn tractor hing, aangebotst.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 4 november 2020, opgenomen op pagina 97 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020133891 d.d. 10 februari 2021, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Het ongeval had plaatsgevonden op een niet actief bewaakte spoorwegovergang nabij de Beilerweg, gelegen buiten de bebouwde kom van Beilen in de gemeente Midden-Drenthe. Voorafgaande aan het ongeval reed de bestuurder van de landbouwtrekker met daarachter gekoppeld een geladen aanhanger over de aldaar gelegen onverharde weg, komende uit de richting van de Beilerweg en gaande in oostelijke richting. De bestuurder van de trein reed over het spoorwegbaanvak Zwolle Assen, komende uit de richting Beilen en gaande in de richting van Assen. De bestuurder van de trein was op de plaats van het ongeval aan zijn bij dit ongeval opgelopen verwondingen overleden. Twee passagiers in de trein raakten licht gewond. Het ongeval ontstond doordat de bestuurder van de landbouwtrekker op de niet actief bewaakte spoorwegovergang geen voorrang verleende aan de op het spoor rijdende trein.
3. Een geneeskundige verklaring (schouwverslag), op 22 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door B.Lindeboom, forensisch arts in opleiding en drs. H. Snijders, forensisch geneeskundige, aanvullend opgenomen, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Cliënt [slachtoffer 1].
Niet natuurlijk overlijden bij hoog energetisch trauma in het kader van een botsing tussen trein en een oplegger op een onbewaakte spoorwegovergang. Dit heeft geleid tot uitgebreid bot- en wekedelenletsel bij de machinist welke tezamen niet verenigbaar zijn met het leven.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 mei 2020,opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 22 mei 2020, zat ik in de trein van Beilen naar Assen. Ik ben voorin gaan zitten. Opeens zag ik een flits en hoorde ik een harde knal. Daarna voelde ik, dat de trein hard afremde. Ik ben door één van de mensen van de ambulance onderzocht en een arts besloot, dat ik naar het UMCG moest. Ik kan u vertellen, dat mijn lip gehecht is en dat mijn kaak ontzettend pijn doet. Ik moet 2 weken rust houden. Op dit moment kan ik niet kauwen, dat doet ontzettend pijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 2 juni 2020,opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Door het ongeluk heb ik last van mijn nek en schouder en ook mijn rechter elleboog is pijnlijk. In het ziekenhuis is geconstateerd dat ik een scheurtje in de nek heb en mogelijk ook in de schouder. In ieder geval is de schouder zwaar gekneusd. Ik draag nu een nekbrace. Verder is een kies afgebroken. Volgens de arts zou het wel ongeveer 6 weken duren voordat alles weer een beetje normaal is.
Ik zat in de coupé pal achter de machinist in de 4-zits. Vervolgens hoorde en voelde ik een klap. Het was net alsof je in één keer stil gezet werd, zo'n kracht. Het volgende moment dat ik weet, deed ik mijn ogen weer open, kennelijk was ik even weggeweest. Ik zat toen op de grond in de coupé. Door de klap was ik naar voren gelanceerd en daar terecht gekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 mei 2020 te Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe, als bestuurder van een voertuig (tractor met een aangekoppelde kipper/gronddumper), daarmee rijdende op de weg, zandpad nabij Beilerweg, gekomen bij de kruising van die weg en een spoorwegovergang en toen bij die overweg een trein - welke op dat moment (zeer) dicht was genaderd - niet heeft laten voorgaan en daarbij de overweg niet geheel vrij heeft gelaten, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de machinist van die trein, te weten [slachtoffer 1] is komen te overlijden en passagiers van die trein, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gewond zijn geraakt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die spoorweg werd veroorzaakt en het verkeer op die spoorweg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Subsidiair:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank komt, gelet op hetgeen onder ‘beoordeling van het bewijs’ is overwogen met betrekking tot overtreding van artikel 5 WVW, tot de slotsom dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank zal verdachte ter zake van het bewezen verklaarde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en het feit strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Zwaagstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2022.
Niet Actief Beveiligde Overwegen in breder perspectief, onderzoek NABO naar aanleiding van botsing Hooghalen 22 mei 2020 (hierna: onderzoek NS), d.d. 10 maart 2021, pagina 6 onder 2.1, en Eindrapport Aanrijding landbouwvoertuig op overweg 38.6 te Hooghalen d.d. 22 mei 2020 (hierna: onderzoek ProRail), d.d. 26 februari 2021, pagina 6 onder 2.3.
proces-verbaal Tijd – Afstand Analyse met nummer 220520.1604.2543 van [verbalisant 3], aanvullend opgenomen.
Onderzoek NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 17 onder 7.4, onderzoek ProRail, d.d. 26 februari 2021, pagina 11 onder 3.1.1, en samenvatting onderzoeksrapporten ProRail en NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 6 onder 1.
Samenvatting onderzoeksrapporten ProRail en NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 3.
Onderzoek NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 9 onder 4.3 en Samenvatting onderzoeksrapporten ProRail en NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 5.
Samenvatting onderzoeksrapporten ProRail en NS, d.d. 10 maart 2021, pagina 5.