Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Telefoon
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het ongeval zijn neef, getuige [naam 1] had gebeld. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zijn neef had gebeld op het moment dat hij op de zandweg reed die parallel liep aan de spoorbaan. Op het moment dat hij rechtsaf moest slaan richting de spoorwegovergang heeft hij zijn telefoon, met de lijn nog steeds open, weggelegd op het spatbord van de tractor. Hij kon namelijk niet sturen en schakelen met zijn rechterhand en zijn telefoon vasthouden in zijn linkerhand vanwege een fysieke beperking. Vervolgens heeft hij, toen hij de spoorwegovergang naderde, zijn telefoon op het spatbord laten liggen omdat hij wilde opletten of er geen trein aankwam.
De rechtbank heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen reden om hieraan te twijfelen en acht de verklaring van verdachte derhalve geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de momenten voorafgaand aan het ongeval. Voorts heeft getuige [naam 1] verklaard dat hij tijdens het telefoongesprek het laatste aan het woord was en dat het daarna een aantal seconden stil was aan de kant van verdachte. De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte, na de laatste bocht en op het moment dat hij de spoorwegovergang naderde en daar vervolgens overheen reed, zijn telefoon vasthield en nog in gesprek was met [naam 1] en dat hij daardoor werd afgeleid van het overige verkeer. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het telefoongesprek met [naam 1] voordat hij de laatste bocht naar rechts nam hem zodanig heeft afgeleid dat dit heeft bijgedragen aan de aanrijding met de trein.
Voor laten gaan
Verdachte had als bestuurder van de tractor, gelet op artikel 15a lid 2 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, voorrang moeten verlenen aan de op het spoor rijdende trein. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bij het naderen van de spoorwegovergang bewust naar voren is gebogen, zodat hij goed naar links en naar rechts kon kijken. Hij zag op dat moment geen trein aankomen, waarna hij besloot om de spoorwegovergang op te rijden. Hij zag de trein pas aankomen op het moment dat hij met de achterwielen van de tractor op het achterste spoor reed.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die verklaring van verdachte te twijfelen.
Uit onderzoek van de NS en ProRail is gebleken dat kort voor de botsing sprake was van miezerregen en grondmist, waardoor de zichtlijnen van de trein en de tractor werden beperkt.
1Ter terechtzitting hebben deskundigen dhr. [naam 2], werkzaam als incidentonderzoeker voor de NS, en dhr. [naam 3], werkzaam als incidentonderzoeker voor ProRail, verklaard dat het zicht op dat moment minder dan 350 meter was, mogelijk onder de 300 meter. Voorts blijkt uit een aanvullend proces-verbaal van de VOA, dat de zichtlijnen tevens werden beperkt door de bosschages en de aanwezige schakelkast. De trein was daarom pas zichtbaar rond 5 seconden voor de botsing. Op dat moment had verdachte nog kunnen stoppen, zij het nipt voor de spoorrails waarover de trein reed. Op ongeveer 4 seconden voor de botsing reed de tractor de spoorrails van de aankomende trein op.
2
De rechtbank is, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft, om zichzelf ervan te vergewissen dat er geen trein aankwam, voordat hij de spoorwegovergang overstak goed gekeken naar links en rechts. Verdachte wist niet, en kon ook niet weten, dat de zichtlijnen ten tijde van het ongeval door de weersomstandigheden in combinatie met enkele andere factoren, waaronder bladgroei aan bomen die langs de zichtlijnen stonden dusdanig werden beperkt, dat hij een op dat moment naderende trein (te) laat zou zien. Het kan daarom niet aan verdachte worden verweten dat hij niet eerst voor de spoorwegovergang stil is gaan staan, verdachte had namelijk zicht en meende dat hij veilig de spoorwegovergang kon oversteken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte, met gevaar voor eigen leven, een gok heeft genomen door toch over te steken. Verdachte moest daarnaast bij het oversteken van het spoor continu naar links, naar rechts en vooruit kijken. Dat verdachte rond 5 seconden voor de botsing niet naar rechts heeft gekeken, zijnde het moment dat het zeer waarschijnlijk is dat de trein zichtbaar was voor verdachte, kan hem, gelet op het feit dat het gaat om slechts een seconde, en hij juist op dat moment de trein zou hebben moeten waarnemen, evenmin worden verweten in de zin van aanmerkelijke mate van verwijtbaarheid.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval niet zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, zodat van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW niet kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 WVW, wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor bewezenverklaring van dat artikel, is concreet gevaarzettend gedrag vereist. Verdachte heeft als bestuurder van een tractor een trein - welke op dat moment dicht was genaderd - niet voor laten gaan met als gevolg een botsing tussen die trein en de gronddumper die achter de tractor hing. Hierdoor heeft verdachte gevaar op de spoorweg(overgang) veroorzaakt en het treinverkeer op de spoorweg gehinderd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging en betrekt bij dit oordeel naast hetgeen hiervoor is overwogen het navolgende.
Uit onderzoek van de NS en ProRail blijkt - onder meer - het volgende.
De zichtlijnen rondom de spoorwegovergang (NABO 38.6) waar het hier om gaat waren conform de norm (500 meter zicht als je als weggebruiker 11 meter uit het spoor staat). Na het ongeval is door NS veiligheidsadviseurs een bredere schouw uitgevoerd. Daaruit bleek dat op dat moment bij een significant aantal (tot de helft) van alle NABO waar NS op rijdt de zichtlijnen niet voldeden aan de norm. Ook met zichtlijnen die voldoen aan de norm heeft een gebruiker bij treinsnelheden boven de 90 km/u significant minder dan 20 seconden zichttijd. Bij 140 km/u tot zelfs minder dan 13 seconden is gebleken dat de veiligheidsvoorschriften in het geval van zwaar en/of lang verkeer, niet voldeden. Een nieuw inzicht is dat zware en/of lange landbouwvoertuigen in bepaalde gevallen een lagere snelheid hebben dan eerder werd verondersteld. Dit soort type voertuigen kunnen daarom een langere oversteektijd hebben dan 13 seconden. Dit kan tot een situatie leiden waarbij, ondanks dat alles aan de normen voldoet en de bestuurder en machinist doen wat er van hen wordt gevraagd, er toch een ongeval kan plaatsvinden.
3Uit het rapport samenvatting
4blijkt dat bij deze NABO gebruikers in deze specifieke situatie vóór de landhekken beperkt zicht hebben op het spoor. Dat komt door begroeiing en objecten langs het spoor die onderdeel uitmaken van het spoorsysteem. Voorbij de landhekken (deze staan op ruim 11 meter van hart spoor) is een vrije zichtlijn van 500 meter. Op 22 mei 2020 zorgen regen en grondmist voor verslechterde zichtomstandigheden voor overweggebruiker en machinist waardoor het zicht op elkaar beperkt wordt. Ongeveer 300 meter voor NABO 38.6 is de tractor daardoor nog niet te zien vanuit de trein, die op dat moment 138 km per uur rijdt. Op zo’n 150 meter voor de NABO ziet de machinist vermoedelijk plotseling de tractor op de overweg.
Voorts hebben de NS en ProRail naar aanleiding van het ongeval in Hooghalen direct een aantal maatregelen genomen om de veiligheid bij een NABO te vergroten, waaronder het wijzigen van de kleurstelling van bepaalde type treinen. Uit onderzoek van de NS is gebleken dat de SNG, het type trein dat betrokken was bij het ongeval in Hooghalen, vanwege de kleurstelling slecht zichtbaar was. De kleur blauw en wit zijn te weinig onderscheidend van de lucht en het landschap.
5Machinisten hebben daarnaast direct na het ongeval de instructie gekregen om de frontlampen feller te zetten tijdens het naderen van een NABO.
6Van verdachte kon niet worden verwacht dat hij op de hoogte was van alle feitelijke omstandigheden die zijn zicht zodanig beperkten dat hij, hoe zorgvuldig uitkijkend ook, een botsing met een trein zou kunnen veroorzaken.
Gelet op alle feiten en omstandigheden van dit geval zal de rechtbank bij afwezigheid van alle schuld verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.