ECLI:NL:RBNNE:2022:4465

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
NL22.17114
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van overnameverzoek in asielprocedure onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, geboren op 15 oktober 1999 en van Algerijnse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 30 augustus 2022, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser stelde dat het overnameverzoek aan Italië te laat was ingediend, aangezien dit verzoek op 20 april 2022 was gedaan, terwijl de Eurodac-treffer op 16 februari 2022 was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek aan Italië inderdaad te laat was, omdat de fatale termijn van twee maanden, zoals vastgelegd in artikel 21 van de Dublinverordening, niet was gerespecteerd. De rechtbank concludeerde dat Nederland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en vernietigde het bestreden besluit. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

geboren op 15 oktober 1999,
van Algerijnse nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Veenstra-Dkhissi).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 8 september 2022 zijn de gronden ingediend. Eiser heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL22.17115.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening gelijktijdig behandeld op de zitting van 2 november 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde. Verweerder is -met kennisgeving vooraf- niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. In dit geval heeft Nederland op 14 april 2022 aan Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening. De autoriteiten van Duitsland hebben op 20 april 2022 gereageerd, waarbij het terugnameverzoek is afgewezen.
3. Direct na ontvangst van het afwijzende antwoord van de Duitse autoriteiten is op
20 april 2022 bij Italië een verzoek om overname van eiser gedaan in de zin van artikel 18, eerste lid onder a van de Dublinverordening. De autoriteiten van Italië hebben op 26 mei 2022 gereageerd, waarbij zij akkoord zijn gegaan met het overnameverzoek.
4. Eiser voert onder meer aan dat het overnameverzoek aan Italië te laat is ingediend, nu dat verzoek is verstuurd op 20 april 2022 en de Eurodac-treffer waar dat verzoek op is gebaseerd in ieder geval tijdens het aanmeldgehoor op 18 februari 2022 al bekend was bij verweerder. Eiser wijst op artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening, waaruit volgens hem volgt dat een overnameverzoek uiterlijk twee maanden na ontvangst van een Eurodac-treffer moet worden gedaan. Voor zover onduidelijkheid zou bestaan over de uitleg van deze bepaling, vraagt eiser de rechtbank daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek aan Italië tijdig is gedaan. Verweerder heeft op 14 april 2022 een terugnameverzoek aan Duitsland gedaan, nu eiser eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd. De Duitse autoriteiten hebben het verzoek op 20 april 2022 afgewezen en aangegeven dat zij eiser op 24 januari 2022 aan Italië hebben overgedragen omdat Italië verantwoordelijk is. Na ontvangst van deze informatie heeft verweerder op diezelfde dag, 20 april 2022, een overnameverzoek aan Italië gericht. Bij beide verzoeken zit een uitdraai van de genoemde Eurodac-treffer van 16 februari 2022. Volgens verweerder valt niet in te zien dat de termijn voor het doen van een overnameverzoek op 20 april 2022 is verstreken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het overnameverzoek aan Italië van 20 april 2022 te laat ingediend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.1.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, tweede alinea, van de Dublinverordening wordt een verzoek om overname in het geval van een Eurodac-treffer uiterlijk twee maanden na ontvangst van de treffer toegezonden.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, derde alinea, van de Dublinverordening is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan, indien binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 21, eerste lid, tweede en derde alinea, van de Dublinverordening dat tussen de ontvangst van een Eurodac-treffer uit een andere lidstaat en een overnameverzoek aan diezelfde lidstaat maximaal een termijn van twee maanden mag zitten. Als die termijn niet wordt gehaald is het verzoekende land verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Dat het hier om een fatale termijn van twee maanden gaat, gerekend vanaf de datum van de Eurodac-treffer, komt onder meer tot uitdrukking in het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 13 november 2018, X en X (ECLI:EU:C:2018:900). Dat arrest ging over de heroverwegingsprocedure bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de zogenoemde uitvoeringsverordening (Verordening (EG) 1560/2003), die kan worden gevolgd als een overname- of terugnameverzoek wordt afgewezen. In dat arrest overwoog het Hof onder meer:
“Artikel 5, lid 2, van de uitvoeringvoorziening [moet aldus] worden uitgelegd dat in het kader van de procedure ter bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, de lidstaat waarbij krachtens artikel 21 of artikel 23 van [de Dublin-verordening] een verzoek tot over- of terugname is ingediend en die na de nodige verificaties daar op een negatief antwoord heeft gegeven binnen de termijnen van artikel 22 of van artikel 25 van laatstgenoemde verordening en die nadien wordt gevraagd om heroverweging krachtens genoemd artikel 5, lid 2, zich in een geest van loyale samenwerking moet beijveren om daarop binnen de termijn van twee weken te antwoorden. Wanneer de aangezochte lidstaat niet binnen deze termijn van twee weken antwoordt, is de aanvullende procedure voor heroverweging definitief beëindigd, zodat de verzoekende lidstaat vanaf het verstrijken van die termijn moet worden aangemerkt als verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, tenzij hij nog over de nodige tijd beschikt om binnen de daartoe in artikel 21, lid 1, en in artikel 23, lid 2, van [de Dublinverordening] gestelde dwingende termijnen een nieuw verzoek tot over- of terugname in te dienen”.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:838) deze uitleg overgenomen en daarin aanleiding gezien terug te komen van eerdere jurisprudentie. Het arrest van het Hof gaat over de heroverwegingsprocedure en die procedure speelt in de nu voorliggende zaak geen rol. Niettemin kan uit de laatste hierboven geciteerde zin naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat, als naar aanleiding van een Eurodac-treffer een terug- of overnameverzoek wordt gedaan aan een lidstaat en dat verzoek wordt afgewezen, alleen een nieuw verzoek aan een andere lidstaat kan worden gedaan als de termijnen van artikel 21 respectievelijk artikel 23 nog niet zijn verstreken.
6.3.
Uit artikel 42, aanhef en onder a, van de Dublinverordening volgt dat wanneer een in dagen, weken of maanden omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis of handeling plaatsvindt, de dag waarop deze gebeurtenis of handeling plaatsvindt, niet bij de termijn wordt inbegrepen.
Ingevolge artikel 42, aanhef en onder b, van de Dublinverordening loopt een in weken of maanden omschreven termijn af bij het eind van de dag die – in de laatste week of maand – dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan.
6.4.
In dit geval dateert de Eurodac-treffer van 16 februari 2022. De dwingende termijn van twee maanden vangt daarmee aan op 17 februari 2022. De laatste dag van de termijn is dan ook 16 april 2022, omdat deze dag dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan.
6.5.
Gelet op de vorige overwegingen had verweerder voor het einde van 16 april 2022 een overnameverzoek aan Italië moeten sturen. Het verzoek is echter pas op 20 april 2021 gedaan, en was dus te laat, met als gevolg dat Nederland na de afwijzing door de Duitse autoriteiten verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser. De omstandigheid dat verweerder na het afwijzende antwoord van Duitsland onmiddellijk een overnameverzoek naar Italië heeft verstuurd, leidt niet tot een andere conclusie. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de Italiaanse autoriteiten dit verzoek hebben geaccepteerd (vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRvS van 19 maart 2019, onder 2.3).

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande betekent dat verweerder het verzoek om terugname van eiser te laat heeft ingediend. Op grond van artikel 21, eerste lid derde alinea, van de Dublinverordening heeft deze vaststelling tot gevolg dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser bij Nederland berust. De aanvraag is dan ook ten onrechte niet in behandeling genomen. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Wat verder is aangevoerd hoeft om die reden niet meer te worden besproken.
Omdat de uitleg van artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk naar voren komt uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het Hof van Justitie, is er ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen.
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser tijdens het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 augustus 2022;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.E.J. Jansen, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.