Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, waarbij de officier van justitie partiële vrijspraak heeft gevorderd voor wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde gedeelte: het duwen/brengen van de penis tegen het lichaam van het slachtoffer. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn als betrouwbaar aan te merken. Deze verklaringen zijn consistent en gedetailleerd en sluiten aan bij de bevindingen uit de informatieve gesprekken. Deze verklaringen zijn ook niet op elkaar afgestemd of beïnvloed, omdat de slachtoffers niet voorafgaand aan de aangiftes uitvoerig met elkaar hebben gesproken over de ontuchtige handelingen. Uit het voorgaande volgt dat er geen andere motieven, zoals wraak, aan beide aangiftes ten grondslag liggen. Bovendien is er sprake van voldoende steunbewijs ten aanzien van beide feiten, gelet op de verklaringen van de slachtoffers waarin de modus operandi grotendeels overeen komt. Daarnaast ondersteunt de getuigenverklaring van [naam 1] de verklaring van [slachtoffer 1], nu zij van haar eerder heeft gehoord dat er meer is voorgevallen dan slechts handtastelijkheden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu er zich onvoldoende bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat zedenzaken, zoals onderhavige, bewijstechnisch lastige zaken zijn. Kenmerkend is de aanwezigheid van slechts twee personen bij de verweten ontuchtige handelingen: de persoon die stelt slachtoffer te zijn geweest en de verdachte. Daarbij staan de verklaringen van deze personen vaak lijnrecht tegenover elkaar, waarbij er geen andere personen zijn die de ten laste gelegde handelingen hebben waargenomen. In deze zaak is een extra complicerende factor dat de verwijten zien op gebeurtenissen van meer dan tien jaar geleden.
De rechtbank stelt bij de waardering van het bewijs en de beoordeling van de tenlastelegging het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige waargenomen feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het steunbewijs hoeft bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaringen van aangeefsters op onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van een van de aangeefsters op het moment dat de strafbare feiten plaatsvinden, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het tenlastegelegde.
Daarnaast kan het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit als schakelbewijs en daarmee als steunbewijs dienen. Schakelbewijs gebruiken kan alleen als de manier waarop de verschillende feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd, de modus operandi, moet dan zodanig overeenkomen in beide zaken dat de aangifte van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
Op 1 december 2020 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van ontucht gepleegd door verdachte, haar biologische vader. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat dit heeft plaatsgevonden tussen haar tiende en dertiende levensjaar in de woning van verdachte. Op 15 januari 2021 heeft ook [slachtoffer 2] aangifte gedaan van ontuchtige handelingen begaan door verdachte, haar stiefvader. Ook zij heeft verklaard dat deze gebeurtenissen hebben plaatsvonden tussen haar tiende en dertiende levensjaar in de woning van verdachte. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting de beschuldigingen ontkend.
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen authentiek overkomen. Uit het procesdossier volgen geen contra-indicaties die de integriteit van (een van) de aangeefsters in twijfel trekt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat de aangiftes door zijn ex-vrouw geïnitieerd zouden zijn als wraakactie, derhalve niet aannemelijk. De verklaringen van aangeefsters worden betrouwbaar geacht en kunnen in beginsel gebezigd worden als bewijsmiddel.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende gesteund worden door andere bewijsmiddelen, nu de in deze aangiftes genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan. Uit de afgelegde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat zij niet over en weer de ontuchtige handelingen die jegens hen zouden zijn verricht hebben waargenomen. De rechtbank vindt daarnaast dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te weinig essentiële of kenmerkende gelijkenissen in het handelen van verdachte volgen, zodat deze verklaringen niet onderling als schakelbewijs en daarmee als steunbewijs kunnen dienen. In de kern komen de overeenkomsten erop neer dat de gedragingen in de woning van verdachte plaatsvonden, waarbij aangeefsters voor een computer moesten plaatsnemen op de schoot van verdachte. De geschetste context is hiermee hetzelfde, maar de verrichte ontuchtige gedragingen waarover zij verklaren verschillen nogal van elkaar. Zo verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte met zijn handen haar, al dan niet ontblote, borsten en kruis heeft betast, terwijl [slachtoffer 2] die gedragingen niet benoemt, maar daarentegen verklaart dat verdachte zijn penis in haar vagina heeft geprobeerd te stoppen. Die omstandigheden zijn niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verklaring van de ene aangeefster over haar eigen ervaringen voldoende ondersteuning biedt voor het ontucht van de andere aangeefster om als steunbewijs te kunnen dienen.
Verder zijn er geen getuigen die verklaren de directe gevolgen van de verweten gedragingen te hebben gezien bij (een van) de aangeefsters op het moment van die gedragingen of vlak daarna. Wel blijkt dat deze getuigen de op zichzelf staande verhalen over de vermeende ontuchtige handelingen door verdachte, hebben gehoord van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Voor zover het gaat om getuigen [naam 1] en [naam 2] die verklaren van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te hebben gehoord dat verdachte bij hen onzedelijke handelingen heeft begaan, kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs dienen, omdat de informatie steeds afkomstig is van (een van) de aangeefsters. Deze verklaringen zijn voorts weinig gedetailleerd. Ook de eigen waarneming van deze getuigen wat betreft de emoties bij de aangeefsters vindt de rechtbank onvoldoende om de aangiftes te kunnen ondersteunen, gelet op het feit dat deze constateringen telkens pas jaren na het plaatsvinden van de incidenten zijn gedaan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal zij hem dan ook van deze feiten vrijspreken.