ECLI:NL:RBNNE:2022:4443
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepteeltzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 269.043,81 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de veroordeelde dit bedrag aan de staat zou moeten betalen. De behandeling vond plaats op 13 oktober 2022, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.P. Eckert, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S.M. von Bartheld en mr. J. Houwink.
De officier van justitie stelde dat de veroordeelde voordeel had genoten uit andere strafbare feiten, met name hennepteelt, en dat het geschatte bedrag na aanpassing op € 128.116,10 kwam. De verdediging betwistte deze vordering en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de veroordeelde andere strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat de aanwijzingen van de officier van justitie niet overtuigend genoeg waren om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de veroordeelde gedurende een langere periode hennep had geteeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, waarbij zij zich baseerde op de onschuldpresumptie en het gebrek aan overtuigend bewijs. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.B. Maring, en de zaak werd afgesloten met de beslissing om de vordering af te wijzen.