Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. De officieren van justitie hebben in hun eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de ruime overschrijding van de redelijke termijn en de grote gevolgen die de strafzaak voor verdachte heeft gehad. Hij heeft verzocht geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van 20 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen, het aanwezig hebben van 108 hennepplanten en een groot aantal XTC-pillen. Gelet op de grote hoeveelheid waren de XTC-pillen voor de handel bestemd. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat XTC-pillen (zijnde MDMA) een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de randcriminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlastgevende gedrag waaraan verslaafden zich veelal schuldig maken. De handel in deze verdovende middelen houdt dit mede in stand en vormt dus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte zelf zich bezig houdt met de handel van verdovende middelen, maar hij faciliteert dit wel door zijn loods als opslag te laten gebruiken.
Het bezit van een alarmpistool, zeker in combinatie met het bezit van verdovende middelen, is naar het oordeel van de rechtbank verontrustend, omdat dit kan worden gebruikt om mee te dreigen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een pistool als oriëntatiepunt een geldboete van € 550,-. Voor het aanwezig hebben van 7023 XTCpillen en 0,39 gram cocaïne geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de behandeling van de zaak niet met een vonnis is afgerond binnen twee jaar nadat een inval is gedaan in de woning, de loods en de zeecontainer van verdachte op 20 november 2018. Daarmee houdt de rechtbank in matigende zin rekening bij de bepaling van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering. Dat houdt in dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Hij heeft de Cognitieve Vaardigheden-training positief afgerond. Verdachte heeft geleerd naar zichzelf te kijken en maakt kwetsbaarheden bespreekbaar. Er zijn veel beschermende factoren in het leven van verdachte en de risicofactoren zijn afgenomen. Het risico op herhaling wordt door de reclassering ingeschat als laag.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in principe passend is. De rechtbank ziet, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, namelijk bijna twee jaar, aanleiding geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarentegen is de rechtbank wel van oordeel dat met name uit een oogpunt van normhandhaving een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren passend is. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd van twee jaar. Anders dan de officieren van justitie is een proeftijd van drie jaar naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde, gelet op het tijdsverloop in deze zaak.