ECLI:NL:RBNNE:2022:4437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
18-730002-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ontvankelijkheid Openbaar Ministerie en eerlijk proces in strafzaak betreffende bezit hennepolie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepolie. De zaak is gestart na een doorzoeking op 20 november 2018, waarbij 10 flesjes hennepolie zijn aangetroffen. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn en een onredelijke vervolgingsbeslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden met bijna twee jaar, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de vervolging van de verdachte gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft ook de vraag van een eerlijk proces behandeld, met name de vernietiging van de in beslag genomen flesjes, wat de mogelijkheid van contra-expertise heeft belemmerd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, dit niet leidde tot de conclusie dat het proces onterecht was. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan het bezit van hennepolie, maar heeft besloten geen straf op te leggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De uitspraak is gedaan op 10 november 2022, waarbij de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlasteleggingen en heeft bepaald dat er geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730002-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2022. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 27 oktober 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. S.M. von Bartheld.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaaksdossier 5 hij op of omstreeks 20 november 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk, aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer) 12 flesjes hennepolie/wietolie, althans 10 flesjes hennep/wietolie, althans 9 flesjes hennepolie/wietolie, althans een of meer flesjes hennep/wietolie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende wietolie/hennepolie, zijnde een concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is betoogd dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ingestelde vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden met bijna twee jaren waarin de verdediging geen aandeel heeft gehad.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de betrekkelijk geringe ernst van het feit en de termijnoverschrijding naar de mening van de raadsman geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Daarnaast is in onderhavige zaak gehandeld in strijd met de OM-aanwijzing inbeslagneming gelet op de onduidelijkheid over het aantal onder verdachte in beslaggenomen flesjes en de exacte inhoud van de flesjes nu slechts van één flesje de inhoud is onderzocht door het NFI en er niets bekend is over de wijze van bewaren. Tegenonderzoek is niet mogelijk geweest omdat alle flesjes zijn vernietigd.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het OM ontvankelijk is in de vervolging. Het tijdsverloop is blijkens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad geen reden voor niet-ontvankelijkheid. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat er regels met betrekking tot het forensisch onderzoek aan de monsters van de flesjes zijn overtreden.
Oordeel van de rechtbank
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht gewaarborgd. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge’. De periode waarop de redelijke termijn betrekking heeft, loopt tot en met het moment waarop er aan de vervolging definitief een einde komt.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op 20 november 2018, de dag dat er bij verdachte een doorzoeking plaatsvond en dat verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van vandaag, 10 november 2022. De procedure heeft bijna vier jaren geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren concludeert de rechtbank dat sprake is van een forse overschrijding, te weten van bijna twee jaren.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. In HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 zijn uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op dit voorschrift en het rechtgevolg dat daaraan dient te worden verbonden. In latere jurisprudentie is beslist dat overschrijding van de redelijke termijn nimmer kan leiden tot de nietontvankelijkverklaring van het OM in de strafvervolging.
1
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden van deze vaste lijn af te wijken en zal daarom overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de straf.
Vervolgingsbeslissing OM
Verder is namens de verdachte bepleit het OM niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging omdat het handelen van het OM in strijd is met beginselen van een goede procesorde en geen redelijk denkend lid van het OM tot een vervolgingsbeslissing had kunnen komen. De verdediging wijst ter onderbouwing van dat standpunt op de constellatie van de door haar aangevoerde feiten en het grote tijdsverloop, in combinatie met de geringe ernst van het verwijt.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het OM om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard worden zware motiveringseisen gesteld.
2
Het voorgaande maakt duidelijk dat alleen in uitzonderlijke gevallen tot het oordeel gekomen kan worden dat het OM op deze grond niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De rechtbank verwerpt het verweer.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Eerlijk proces
De raadsman van verdachte heeft verder aangevoerd dat de onmogelijkheid om nader onderzoek aan de flesjes te laten verrichten in relatie tot de twijfels over de inhoud, de hoeveelheid aangetroffen flesjes, de datum van veiligstellen en de wijze van bewaren daarvan, maakt dat de vernietiging van de flesjes, strijdig is met een eerlijk proces. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Termijn van onderzoek en bewaarcondities
De raadsman heeft met betrekking tot de bewaarcondities van (de inhoud van) één van de onder verdachte in beslag genomen flesjes en de termijn voor het doen van onderzoek daarnaar verwezen naar artikel 13 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), met dien verstande dat voor andersoortige monsters eveneens strikte waarborgen gelden. De rechtbank stelt voorop dat artikel 13 van het Besluit op onderzoek van monsters in het kader van de
Opiumwet niet van toepassing is. Voor het onderzoek van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot de termijn waarbinnen het monster onderzocht moet worden, noch over de condities waaronder dergelijke monsters bewaard moeten worden. Dat zulke monsters binnen een bepaalde tijd moeten worden onderzocht en/of onder bepaalde condities bewaard moeten worden, is een eis die de wet, noch het recht stelt. In zoverre verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Vernietiging onderzoeksmateriaal
De rechtbank stelt vast dat alle bij verdachte inbeslaggenomen flesjes blijkens het proces-verbaal van de politie zijn vernietigd.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De omstandigheid dat als gevolg van enig verzuim het voor het verrichten van een tegenonderzoek bestemde materiaal, kort gezegd, in het ongerede is geraakt, brengt niet mee dat de verkrijging van voornoemd bewijsmateriaal als resultaat van dat in het ongerede raken reeds op die grond als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door het vernietigen van de inbeslaggenomen flesjes aan de verdediging wel het recht op contra-expertise is ontnomen. In zoverre levert dit een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is de vraag of de onmogelijkheid van een tegenonderzoek aan een eerlijke procesvoering als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in de weg staat. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden waarbij gedacht kan worden aan onder meer het belang van het gewenste tegenonderzoek in het licht van de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat.
3De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat alle bij hem aangetroffen flesjes dezelfde inhoud hadden, namelijk hennepolie. Hij heeft verder verklaard dat hij zelf hennepplanten heeft geteeld om vervolgens de opbrengst van die teelt aan [medeverdachte] te leveren die er vervolgens hennepolie van produceerde. Verdachte kreeg de met zijn eigen geteelde hennep geproduceerde hennepolie van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij deze hennepolie voor verdachte produceerde en aan verdachte leverde. Met deze verklaringen is het onderzoek door het NFI niet van doorslaggevend belang, maar vormt deze slechts een bevestiging van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat de vernietiging van de flesjes niet zodanig strijdig is met een eerlijk proces dat het onderzoek van één van de flesjes door het NFI als onrechtmatig moet worden beoordeeld. De rechtbank volstaat met de constatering dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en verwerpt het verweer voor het overige.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd op grond van de bij verdachte aangetroffen flesjes hennepolie, het NFI-rapport, de verklaring van verdachte en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Voor het medeplegen is naar het oordeel van de officieren van justitie onvoldoende bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de inhoud van één flesje door het NFI is onderzocht. Er kan hooguit bewezen worden dat verdachte één flesje hennepolie voorhanden heeft gehad. Er dient vrijspraak te volgen van het medeplegen nu hier geen sprake van is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 oktober 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 20 november 2018 waren er flesjes hennepolie in mijn woning in [plaats] . Ik kreeg de flesjes van [medeverdachte] . Ik had twee hennepplanten. Ik wilde zorgen voor grondstoffen voor [medeverdachte] , zodat hij er voor mij olie van kon maken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2018,opgenomen op pagina 2739 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant, onder meer:
Op 20 november 2018 heeft er een doorzoeking van de woning plaats gevonden aan de [adres] . Op de slaapkamer van verdachte [verdachte] en bewoner [naam] zijn meerdere flesjes aangetroffen. Achter de slaapkamerdeur staat een kast met daarop een metalen mand. In deze mand is door mij, verbalisant een zak met daarin 10 volle flesjes aangetroffen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 4 december 2018, opgenomen op pagina 2839 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] , onder meer:
Voor [verdachte] en zijn moeder heb ik wietolie gemaakt. Geef me een paar planten en ik maak er wiet olie van voor mensen.
V: Hoe kom jij aan de hennep om de hennepolie te maken?
A: hoofdzakelijk uit de tuintjes. Bijvoorbeeld, [verdachte] en [naam] die hebben ook wel wat plantjes in de tuin.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een lijst van inbeslaggenomen goederen, opgenomen op pagina2729 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Behoort bij object [adres]
Datum inbeslagneming 20-11-2018
IBN- Code
PAND F.03.01.001 10 flesjes hennepolie
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina969 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend: Inbeslagname
Adres: [adres]
Postcode Plaats: [plaats]
Datum: 20-11-2018
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
IBN-code/voorwerpnummer PAND F.03.01.001/NNRBA18004_497017
Object: Stoffelijk/Drugs
Bijzonderheden: 10 flesjes hennepolie
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas van onderzoek d.d. 7 augustus2019, opgenomen op pagina 1065 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant, onder meer:
Op 20 november 2018 werden doorzoekingen verricht, onder meer op de locatie [adres] .
Er werden verschillende op drugs gelijkende substanties aangetroffen en veiliggesteld, waarbij monsters werden genomen van de verschillende stoffen. Deze werden getest.
- THC gehaltebepaling monster AALX1017NL, zoeking [plaats] : Nog geen uitslag ontvangen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 11 december 2018,
p. 1068 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant, onder meer:
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Monster sporen
Spoornummer : PL0100-2018041952-48017
SIN : AALX1017NL
Referentie : AALX1017NL
Spooromschrijving : Vloeistof, hennepolie
Bijzonderheden : Zoeking [plaats]
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.14.100, van 10 januari 2020 opgemaakt door ing. P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
Kenmerk Omschrijving FO
AALX1017NL Vloeistof, hennepolie
Tabel 2 onderzoeksmateriaal, resultaat identificatieonderzoek en gehalte THC
kenmerk
omschrijving NFI
resultaat
gehalte totaal
THC
AALX1017NL
monster donkerbruine, olieachtige vloeistof in een bruin, glazen pipetflesje met gedrukt etiket met samenstelling (o.a. 20.853 THC 0.047 CBD
hennepolie
circa
9%
Conclusie
Het onderzoeksmateriaal AALX1017NL is hennepolie.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 november 2018 in het bezit was van 10 flesjes hennepolie. Volgens de eigen verklaring van verdachte bevatte elk van de bij hem aangetroffen flesje hennepolie. Ook [medeverdachte] verklaart dat hij voor verdachte uit hennepplanten hennepolie maakte. Deze verklaringen wordt ondersteund door het onderzoek van de NFI aan één van de bij verdachte aangetroffen flesjes hennepolie. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de inhoud van de aangetroffen flesjes hennepolie was. De hoogte van het THC gehalte is niet voor elk flesje vastgesteld, maar naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring ook niet van belang hoe hoog het THC-gehalte is. De Opiumwet maakt immers geen onderscheid tussen CBD- en THC-olie. Op lijst I van de Opiumwet wordt hennepolie gedefinieerd als een concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie, ongeacht het THC-gehalte van de hennepolie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2018 te [plaats] , opzettelijk, aanwezig heeft gehad 10 flesjes hennepolie, zijnde een concentraat van planten van het geslacht Cannabis (hennep) verkregen door extractie van hennep of hasjiesj, al dan niet vermengd met olie, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis met aftrek van de dagen doorgebracht in inverzekeringstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden en zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf gelet op overschrijding van de redelijke termijn, de grote gevolgen die de verdenking van vervolging van verdachte al hebben gehad voor verdachte en de geringe ernst van het feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van 6 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van 10 flesjes hennepolie. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen bij langdurig gebruik schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van hard- en softdrugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving.
Uit het advies van de reclassering en de behandeling ter zitting is de rechtbank gebleken wat de gevolgen voor verdachte zijn geweest van de verdenking en de vervolging van verdachte. De aanhouding van verdachte is door zijn functie als raadslid breed uitgemeten in de media en diverse werkopdrachten werden niet verlengd. Daar komt bij dat de verdenking zeer lang boven het hoofd van verdachte heeft gehangen. Verdachte is bovendien niet eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank houdt daar in strafmatigende zin rekening mee.
De rechtbank houdt ook in strafmatigende zin rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn zoals eerder overwogen. De door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunten voor strafvermindering in de cassatiefase binden de rechter in eerste aanleg en hoger beroep niet. Het staat de lagere rechter vrij de op te leggen straf in meer of mindere mate te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de officieren van justitie mede gelet op de geringe ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende rekening gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.
Gezien de hiervoor geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd en dat hij daarvoor strafbaar is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de relatief geringe ernst van het feit in het licht van de aanzienlijke termijnoverschrijding, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel moet worden opgelegd.

Beslag

Tijdens de behandeling ter zitting heeft de raadsman namens verdachte afstand gedaan van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen over inbeslaggenomen goederen.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2022.
Onder meer HR12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1009.
Zie onder meer HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7.
Hoge Raad 17 juni 2014: ECLI:NL:HR:2014:1451