ECLI:NL:RBNNE:2022:4435

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
18-750093-18 O
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van de ontnemingsvordering in een hennepteeltzaak

Op 10 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 49.948,29, gebaseerd op de teelt van 123 hennepplanten in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in deze periode hennepplanten heeft geteeld, maar dat de oogst niet succesvol was. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde geen voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij, omdat de oogst van slechte kwaliteit was en niet verkocht kon worden. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezenverklaarde teelt van 123 hennepplanten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 11.635,20. De veroordeelde is verplicht dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor andere strafbare feiten na de bewezen periode.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750093-18
datum uitspraak: 10 november 2022

beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 18 augustus 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 49.948,29 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/750093-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 12 oktober 2022, het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 27 oktober 2022. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld en mr J. Houwink.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officieren van justitie hebben ter zitting gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officieren van justitie wordt geschat op € 49.948,29. De grondslag daarvoor is de te bewijzen hennepteelt in de periode zoals tenlastegelegd onder feit 2. in de strafzaak en uit de hennepteelt in de periode daarna tot 1 augustus 2018 als ‘andere strafbare feiten’.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Er is bij veroordeelde een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Veroordeelde heeft een keer proef gedraaid en eenmaal is de oogst mislukt. Niet is gebleken dat veroordeelde op enige wijze voordeel heeft genoten.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 10 november 2022 in de zaak met parketnummer 18/750093-18 veroordeeld onder andere ter zake opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat veroordeelde in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 in de kelder van zijn woning 123 hennepplanten heeft geteeld, bewerkt en verwerkt. Op 20 november 2018 is de hennepkwekerij tijdens een doorzoeking aangetroffen, echter was deze niet meer in werking. Veroordeelde stelt op geen enkel moment voordeel te hebben genoten van de hennepkwekerij. Hij heeft verklaard dat de oogst eind 2017 is mislukt omdat de ruimte waarin hij kweekte te vochtig en de opbrengst van de oogst van slechte kwaliteit was. De zak met 440 gram henneptoppen is wat de teelt heeft opgeleverd, en deze is niet verkocht omdat de toppen van slechte kwaliteit waren.
Vooropgesteld moet worden dat is bewezenverklaard dat veroordeelde in de laatste maanden van 2017, 123 hennepplanten heeft geteeld, bewerkt en verwerkt. Door en namens de veroordeelde is weliswaar gesteld dat de oogst is mislukt vanwege vochtproblemen, maar deze stelling wordt weersproken door de situatie ter plaatse, waaronder de algehele vervuiling van de kwekerij en de (gedroogde) hennepresten op verschillende plekken, onder meer op een snoeischaar en kniptang. Voornoemde omstandigheden laten zich niet op een andere manier verklaren dan dat de oogst hennep heeft gegenereerd die is geknipt en gedroogd. Dat de op 20 november 2018 aangetroffen zak met 440 gram henneptoppen het enige is wat de oogst heeft opgeleverd en dat deze oogst van dermate slechte kwaliteit was dat het waardeloos was, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Gelet op het aantal geteelde planten, 123 stuks, ligt het voor de hand dat de kwekerij een veel grotere opbrengst had dan 440 gram. Uitgaande van de BOOM-normen is een opbrengst van circa 3,5 kg bij een dergelijke hoeveelheid planten reëel. Daar komt bij dat het blijft bij de enkele stelling van de veroordeelde dat de opbrengst van slechte kwaliteit was, welke stelling niet nader is onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende komen vast te staan dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezenverklaarde teelt van 123 hennepplanten. Hierna zal de rechtbank de bewijsmiddelen en de berekening opnemen die leiden tot de schatting van het voordeel.
Ten aanzien van het standpunt van de officieren van justitie dat veroordeelde daarnaast voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten, te weten de teelt van hennep in de periode vanaf 1 januari 2018, overweegt de rechtbank het volgende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523 overwogen dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft begaan, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van soortgelijke feiten waarvan mogelijk aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. Naast het aantreffen van de niet in werking zijnde hennepkwekerij op 20 november 2018 bij veroordeelde zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat veroordeelde buiten de bewezenverklaarde periode om hennep heeft gekweekt. Veroordeelde heeft zelf erkend in de periode vanaf augustus 2017 tot december 2017 hennep te hebben gekweekt, maar ontkend dat hij na deze periode hennep heeft geteeld in zijn kelder. De vervuiling op onder meer de aangetroffen apparatuur en potten kan naar het oordeel van de rechtbank ook door enkel tijdsverloop zijn ontstaan en hoeft er niet op te wijzen dat er ook na 31 december 2017 hennep is geteeld. Veroordeelde heeft immers naar eigen zeggen in 2017 hennepplanten gekweekt en ongeveer een jaar later is de kwekerij aangetroffen door de politie. Hierdoor kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er in de periode gelegen na de bewezenverklaarde periode hennep is geteeld door veroordeelde en dat er andere strafbare feiten in de zin van artikel 36e lid 2 Sr door veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie in zoverre afwijzen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De door verdachte ter zitting van 12 oktober 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb zelf de hennepkwekerij in mijn woning aan de [woonadres] opgezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 22 januari 2019,opgenomen op pagina 2539 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, onder meer:
A: Ik heb de hennepkwekerij een keer geprobeerd. Ik heb geprobeerd om plantjes te gaan kweken, V: Wanneer heeft u het geprobeerd?
A: Ten tijde dat mijn werk stopte, dus rond augustus 2017.
V: Wat was jouw rol met betrekking tot de hennepkwekerij?
A: Eigenaar en verzorger, ik deed alles alleen.
V: Wanneer was de eerste oogst?
A: Ik denk 10 weken later ongeveer. December ofzo V: Hoeveel oogsten waren er per jaar? A: Ik heb het maar 1 keer gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 3 december 2018, opgenomen op pagina 2487 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant, onder meer:
Op het genoemde adres [woonadres] , binnen de gemeente Terschelling, staat de volgende persoon ingeschreven:
Achternaam : [veroordeelde]
Voornamen : [veroordeelde]
Geboren : [geboortedatum]
In voornoemde woning werd op dinsdag 20 november 2018, omstreeks 07:10 uur, ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid l onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden.
Op de kelderverdieping bevonden zich een ruimte ingericht als hennepkwekerij.
De kweekruimte was 360 cm bij 280 cm groot met hierin een kweekbak van ongeveer 300 cm bij 280 cm. De kweekbak was omlijst door een houten frame op de grond met hierop l laag vijverfolie. Op de vijverfolie stonden de plantenbakken van 25 cm bij 25 cm. In totaal stonden er 123 bakken langs de zijkanten/achterkant op elkaar gestapeld. In de plantenbakken zag ik dat potgrond zat met hierin een afgeknipte steel van een plant. In de kwekerij zag ik dat er veel plantenresten/bladeren van de hennepplant lagen. Het is daarom zeer aannemelijk dat de afgeknipte stelen van de hennepplanten waren. In de kweekruimte zag ik ook een vuilniszak met resten van de hennepplant liggen. In de potgrond die ik heb bekeken heb zag ik ook steenwollen stekblokken zitten die veel gebruikt worden in de hennepteelt. De plantenbakken waren gevuld met potgrond met steenwollen stekblokken.
Vaststelling hennep
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen plantenresten/bladeren afkomstig waren van hennepplanten.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 10 november 2022 in de zaak met parketnummer 18/750093-18 veroordeeld ter zake onder meer hennepteelt.
Op grond van de inhoud van bovengenoemde wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 8 mei 2019, opgenomen op pagina 2600 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018041952 d.d. 27 december 2019.
Dit levert de volgende berekening op:
Bruto opbrengst 1 oogst € 13.866,90
Totale kosten 1 oogst /- € 2.231,70
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.635,20
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 11.635,20 voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 11.635,20.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 11.635,20 (zegge: elfduizendzeshonderdvijfendertig euro en twintig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 232 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2022.