ECLI:NL:RBNNE:2022:4434

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
18.343128.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Delfzijl

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 22 december 2021 in Delfzijl het slachtoffer met een mes in het bovenbeen en schouderblad gestoken. De rechtbank oordeelt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 1.831,- moet betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte ten tijde van het delict. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, strafbaar is en dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18.343128.21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 29 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 22 december 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de/het schouder(blad), althans in het bovenlichaam (nabij de hals/nekstreek) en/of het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de/het schouder(blad), althans in het bovenlichaam (nabij de hals/nekstreek) en/of het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden geacht voor de messteek in de schouder van aangever, nu verdachte heeft verklaard dat hij zich dit niet kan herinneren en dat aangever misschien door iemand anders in zijn rug is gestoken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 15 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 22 december 2021 heb ik aangever met een mes in de zijkant van zijn been gestoken. Wij waren toen in mijn kamer in Delfzijl.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 31 december 2021,opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021349853 d.d.18 januari 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Vraag verbalisant: Jij bent afgelopen woensdag (de rechtbank begrijpt: 22 december 2021) het slachtoffer geweest van een steekincident en je bent daarbij gewond geraakt. Wat is er gebeurd?
Antwoord aangever: Er was een Iraanse man, die in dezelfde woning woont. Ik noem hem [verdachte]. [verdachte] heeft hard geslagen op mijn linkerschouder. [verdachte] heeft mij hard geslagen met een mes. [verdachte] heeft mij met een mes gestoken. Eerst heeft hij op mijn knie gestoken. Ik keek toen naar mijn knie. Ik boog dus naar voren. [verdachte] heeft toen op mijn rug gestoken.
3. Een geneeskundige verklaring, op 8 februari 2022 opgemaakt en ondertekend door
drs. ing. T. van Mesdag, coördinerend forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer], wonende te Delfzijl
Betrokkene werd naar aanleiding van het steekincident op 22 december 2021 onderzocht en behandeld op de spoedeisende hulp van het UMCG te Groningen. De volgende letsels zijn geconstateerd:
Een licht bloedende steekwond ter plekke van het linker schouderblad van 5 centimeter lengte,diepte tot op het bot.
Een steekwond aan de buitenzijde van het linker bovenbeen.
Behandelaar geeft aan dat de geschatte hoeveelheid bloedverlies voor aankomst in het ziekenhuis ongeveer 800 tot 900 milliliter heeft bedragen. Dit kan worden opgevat als matig ernstig bloedverlies.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 22 december 2021, opgenomen op pagina 52 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 22 december 2021 kregen mijn collega en ik een melding van een steekpartij bij het asielzoekerscentrum te Delfzijl. Wij gingen ter plaatse. Ik zag een manspersoon op de grond liggen. Dit bleek het slachtoffer te zijn. Ik zag dat om hem heen veel bloed lag. Ik zag dat zijn lippen wit waren en dat hij een 'grauwe' kleur in zijn gezicht had. Ik zag dat het slachtoffer twee steekwonden had. Ik hoorde collega's zeggen dat hij niet meer ademde, waarna ik begon met reanimeren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het met kracht steken in het bovenlichaam al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan wordt geraakt en dat het slachtoffer komt te overlijden. In dit geval heeft het slachtoffer veel bloed verloren en moest hij zelfs worden gereanimeerd. Het kan niet anders zijn dan dat ook verdachte zich bewust moet zijn geweest van het bestaan van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en dat hij, door in de rug van het slachtoffer te steken, die kans ook bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties waaruit het tegendeel zou moeten worden afgeleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer bij verdachte bestond.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2021 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het schouderblad en het bovenbeen van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
primairpoging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Dit zou betekenen dat verdachte niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 12 oktober 2022, opgemaakt door F. Harmanny-Wiersma, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportages van 16 mei 2022 en 14 oktober 2022, opgemaakt door drs. M.C. Overduin, klinisch psycholoog.
De conclusie in het psychiatrisch rapport luidt dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, een verstandelijke handicap of een psychogeriatrische aandoening. Wel was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een psychotische stoornis en was verdachte waarschijnlijk fors onder invloed van alcohol.
Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van onder meer een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in alcoholgebruik (licht, in vroeg remissie, in een gereguleerde omgeving). Vanuit die stoornis was verdachte ten tijde van het ten laste gelegde minder dan de gemiddelde mens in staat om zijn gedrag bij te sturen.
Beide deskundigen hebben de rechtbank geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank kan zich met dit advies verenigen, neemt dit over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte daarom strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank van oordeel is dat het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, in dit geval 372 dagen. Zij heeft aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte psychisch werd mishandeld door aangever. Verdachte werd door aangever getreiterd en aangerand en verdachte was daardoor ten tijde van het feit extreem angstig.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en eerder vermelde gedragsdeskundigen, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever met een mes in zijn bovenbeen en in zijn schouderblad te steken. De rechtbank acht dit een ernstig feit, dat fataal had kunnen aflopen; het is de vraag of aangever het zonder reanimatie zou hebben overleefd. Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Bij het bepalen van de hoogte daarvan weegt in straf verminderende zin mee dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de reeds hiervoor besproken onderzoeksrapportages volgt dat verdachte heeft gehandeld vanuit een psychose.
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 20 oktober 2022 volgt dat een reclasserings-toezicht op eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden niet uitvoerbaar is. Verdachte is in 2018 vanuit Iran naar Nederland gevlucht en verblijft op dit moment, na een afgewezen asielaanvraag, illegaal in Nederland. Hij is niet in de gelegenheid om te resocialiseren in Nederland vanwege zijn status en kan daardoor ook geen gebruik maken van voorzieningen als huisvesting, werk, zorg en financiën. Bij een veroordeling bestaat de kans dat verdachte ongewenst wordt verklaard en een inreisverbod krijgt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank geen (deels) voorwaardelijke straf opleggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, ook al zou dat uit oogpunt van beperking van het recidiverisico zinvol zijn geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden moet worden opgelegd. Van deze straf zal het reeds door verdachte ondergane voorarrest worden afgetrokken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 31,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.800,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor matiging van de vordering, indien de rechtbank de lezing van verdachte volgt met betrekking tot de toedracht. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel geen gijzeling toe te passen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om, bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting, gijzeling achterwege te laten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1.831,- (zegge: achttienhonderd eenendertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.831,- (zegge: achttienhonderd eenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 31,- aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2022.
Mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.