ECLI:NL:RBNNE:2022:4399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
18-059548-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met mes in Leeuwarden

Op 10 maart 2022 heeft verdachte in Leeuwarden aangever [slachtoffer 1] met de achterkant van een mes hard tegen het hoofd geslagen en hem op meerdere plaatsen op het lichaam gestoken, resulterend in snijverwondingen. De aanleiding voor de ruzie was een vermeende geldschuld van de aangever aan de verdachte. De rechtbank oordeelt dat het een kwestie van geluk is dat de aangever geen ernstiger letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft eerder die dag ook aangever [slachtoffer 2] geslagen. De rechtbank spreekt zich uit over de ernst van de feiten en de maatschappelijke onrust die deze veroorzaken. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden op, rekening houdend met de vrijspraak voor twee feiten. De rechtbank legt ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. De rechtbank concludeert dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling, en dat hij een gebrek aan respect voor autoriteitsfiguren toont door geweld tegen ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/059548-22
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/047431-22, 18/084835-22, 18/241648-21 en 18/250630-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 17 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- en verblijfplaats, thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is -onder meer na nadere omschrijving van de tenlastelegging op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering- ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken en/of gesneden in het gezicht en/of het hoofd en/of de (linker)arm en/of elleboog en/of de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of met een mes, althans een scherp voorwerp tegen het hoofd en/of in het gezicht geslagen van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken en/of gesneden in het gezicht en/of het hoofd en/of de (linker)arm en/of elleboog en/of de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of met een mes, althans een scherp voorwerp tegen het hoofd en/of in het gezicht geslagen van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (hard) te stompen en/of te slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] ;
In de zaak met parketnummer 18/047431-22:
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Leeuwarden opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 2021-068706 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a Gemeentewet, gedaan door of namens de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van 20 januari 2022 tot en met 20 april 2022 niet mocht bevinden in [gebied] , door, zich op voornoemde datum om 24 februari 2022 in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
hij op of omstreeks 26 oktober 2021 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , penitentiair inrichtingsmedewerker bij de P.I. de Marwei, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen;
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Leeuwarden opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , integraal handhaver in dienst bij de gemeente Leeuwarden, eenheid Handhaving, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, in zijn of haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem of haar de woorden toe te voegen: "Jij gaat me niet aanraken kanker flikker" en/of "Kankerflikker", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
1.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,97 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2021 te Leeuwarden, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 4] en/of [verbalisant 3] , beiden integraal handhaver in dienst bij de gemeente Leeuwarden, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door
  • (meermalen) te trachten zich los te rukken en/of zich in een andere richting te bewegen dan waarinde voornoemde ambtenaren de verdachte probeerden te bewegen, en/of
  • in de richting van voornoemde [verbalisant 4] te hoesten, terwijl die [verbalisant 4] zich op korteafstand bevond en die [verbalisant 4] daarbij de woorden toe te voegen: "Ik heb COVID-klachten", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak onder parketnummer 18/059548-22 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde.
In de zaak met parketnummer 18/047431-22:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft tot tweemaal toe een gebiedsverbod uitgereikt gekregen en dit is hem bovendien mondeling toegelicht in een taal die verdachte begrijpt (Nederlands). Dat verdachte aangegeven heeft dat hij de Nederlandse taal niet begrijpt, vindt de officier van justitie onaannemelijk. Hij scheldt in het Nederlands en ook bij de rechter commissaris heeft hij zonder tolk vrij gedetailleerd verklaard. Verdachte wist dat hij zich niet mocht ophouden in het aangegeven gebied in de periode van 20 januari 2022 tot en met 20 april 2022 en uit het proces verbaal blijkt dat hij wel in voornoemd gebied was op 24 februari 2022.
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte vluchtte bij een staandehouding en voor een rechtmatige staandehouding hoeft nog geen verdenking te bestaan. Dat de handhavers niet om zijn identiteitsbewijs hebben gevraagd, komt doordat verdachte wegrent en de handhavers de gelegenheid er gewoonweg niet voor krijgen. Vervolgens verzet hij zich tegen de staandehouding en daarmee was de aanhouding ook gerechtvaardigd en de aangetroffen hasj is rechtmatig verkregen en kan voor bewijs gebruikt worden. Het is niet verplicht om forensisch onderzoek te doen om te kunnen vaststellen dat het om hasj gaat.
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair en onder 2. ten laste gelegde. Zij heeft daarvoor een schriftelijke pleitnota overhandigd waarin het volgende, zakelijk weergegeven, wordt bepleit.
De getuigenverklaringen en de verklaring van aangever zijn onbetrouwbaar, omdat zij allen onder invloed waren van alcohol en drugs ten tijde van het incident. Bovendien wijst het forensisch bewijs ook niet naar verdachte. Immers, zijn DNA is het enige DNA dat niet gevonden is op het wapen dat door de dader zou zijn gehanteerd. Ook zijn er geen vingerafdrukken van verdachte aangetroffen op dat wapen. Er kan niet objectief worden vastgesteld door wie aangever met het mes gestoken is.
Subsidiair bepleit de raadsvrouw dat het dossier niet het bewijsmateriaal bevat waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de verwondingen tot de dood hadden kunnen leiden. Er zijn geen aanwijzingen voor inwendig letsel en het buikletsel wordt als ‘matig’ beschreven.
Voor het onder 2. ten laste gelegde stelt zij zich op het standpunt dat niet blijkt dat verdachte op het moment dat de mishandeling plaatsvond, in de woning aanwezig was. Op de camerabeelden is niet te zien dat aangever de kamer van [getuige 1] binnenloopt en verdachte was zelf niet aanwezig toen de mishandeling zou hebben plaatsgevonden.
In de zaak met parketnummer 18/047431-22:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Hij heeft niet opzettelijk een gebiedsverbod overtreden, want het verbod is in het Nederlands opgesteld en verdachte is deze taal onvoldoende machtig om dit te begrijpen. Daardoor ontbreekt opzet en dient verdachte te worden vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft uit noodweer gehandeld, omdat de medewerker hem naar zijn keel wilde grijpen. Daarmee was sprake van (dreiging van) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en mocht hij zich verdedigen. Dit gebeurde met een droge klap en voldoet daarmee aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Subsidiair doet de raadsvrouw een beroep op putatief noodweer.
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
Ten aanzien van dit feit refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De staandehouding kan op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) worden bevolen om de identiteit van de verdachte vast te stellen. Deze was echter al bekend bij de betreffende handhavers. Daarnaast is het onduidelijk op grond waarvan hij werd verdacht, wat wel een vereiste is voor een staandehouding op grond van artikel 52 Sv. Tijdens de achtervolging wordt meermaals geweld gebruikt, maar hij wordt niet aangehouden of gevraagd om zijn ID-bewijs. Pas na de achtervolging wordt verdachte aangehouden, omdat verdachte zich verzet tegen de staandehouding. De opsporingsambtenaren waren niet bezig met een rechtmatige uitoefening van hun bediening en daarmee wordt niet voldaan aan een vereiste voor het bewijs van wederspannigheid en dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde betoogt de raadsvrouw dat de aangetroffen hasj dient te worden uitgesloten van bewijs, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Daarmee is er geen sprake meer van wettig en overtuigend bewijs.
Subsidiair betoogt zij dat onvoldoende is komen vast te staan dat het aangetroffen goed hasj betreft.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
De rechtbank acht het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022061330 d.d. 6 juli 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
lk wens aangifte te doen van poging doodslag en bedreiging, gepleegd in Leeuwarden in de ochtend van 10 maart 2022 in een perceel in de [adres] . Ik ben met een Somalische jongen het pand binnen gegaan. Binnen bleek nog een andere Somalische jongen te zijn. Een van deze Somalische jongens had de bijnaam " [bijnaam verdachte] ". Deze [bijnaam verdachte] begon ruzie te maken met mij. [bijnaam verdachte] werd alleen maar agressiever en begon mij te slaan en te spugen. Ik kan u verklaren dat [bijnaam verdachte] mij meerdere malen in het gezicht sloeg. lk zag dat [bijnaam verdachte] mij sloeg terwijl hij een mes in zijn hand had. [bijnaam verdachte] sloeg mij met de achterzijde van het mes. Als gevolg van dit slaan voelde ik pijn in mijn gelaat. Het slaan ging van het ene moment over in steken. [bijnaam verdachte] stak mij kennelijk opzettelijk in het gelaat. Ik voelde dat ik werd gestoken in het gezicht. [bijnaam verdachte] stak mij op meerdere plaatsen in mijn lichaam. Ik voelde dat ik door [bijnaam verdachte] in de buik werd gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten:
Op 10 maart 2022 kregen wij de opdracht om te ondersteunen bij de aanhouding van een persoon, naar later bleek [verdachte] geboren op [geboortedatum] , die verdacht werd van poging doodslag. Wij zagen dat de gele jas die [verdachte] droeg bevlekt was met bloed. Van deze jas zijn foto's gemaakt en deze jas is samen met overige kleding om 0.12 uur in het arrestanten complex in beslag genomen.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Volgnummer 1
Goednummer :PL0100-2022060765-1473086
Categorie omschrijving :Kleding en schoeisel
Object :Kleding (Jas)
Kleur :Geel
Land :Nederland
Afstand door beslagene :Nee
Eigenaar : [verdachte] , [woonadres]
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 4 april 2022,opgenomen op pagina 55
1e.v. van het Forensisch dossier Cornas, d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend, als relaas van verbalisant:
Ik ben werkzaam als forensisch onderzoeker. In verband met een onderzoek naar een vermoedelijke poging tot doodslag te Leeuwarden werd op 4 april 2022 door mij een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan onderstaande sporendrager.
Sporendrager
Goednummer :PL0100-2022060765-1473086
SIN :AAOO2556NL
Object :Kleding (Jas)
Kleur :Geel
Land :Nederland
Ik heb de sporen veiliggesteld, verpakt en verzegeld,
Spoornummer :PL0100-2022060765-77970
SIN :AAPP7537NL
Relatie met SIN :AAOO2556NL
Spoortype :Biologisch
Spooromschrijving :Bloed
Wijze veiligstellen :Op drager
Datum/tijd veiligstellen :4 april 2022 om 13:21 uur
Plaats veiligstellen :Deel bloedspoor voorpand rechter mouw
Bijzonderheden :Tb+
Spoornummer :PL0100-2022060765-77971
SIN :AAPP7538NL
Relatie met SIN :AAOO2556NL
Spoortype :Biologisch
Spooromschrijving :Bloed
Wijze veiligstellen :Op drager
Datum/tijd veiligstellen :4 april 2022 om 13:25 uur
Plaats veiligstellen :Deel bloedspoor voorpand rechts thv de borst
Bijzonderheden :Tb+
Spoornummer :PL0100-2022060765-77972
SIN :AAPP7539NL
Relatie met SIN :AAOO2556NL
Spoortype :Biologisch
Spooromschrijving :Bloed
Wijze veiligstellen :Op drager
Datum/tijd veiligstellen :4 april 2022 om 13:28 uur
Plaats veiligstellen :Deel bloedspoor manchet linker mouw
Bijzonderheden :Tbt
5. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport DNA onderzoek van het NFI d.d. 26 april 2022, opgenomen op pagina 77
2e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend als bevindingen en conclusies van C.J. van Dongen, NFI-deskundige forensisch DNAonderzoek:
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht de drie door hen aangeleverde bemonsteringen te onderwerpen aan een DNA-onderzoek. Hieronder staan de resultaten van het DNA-onderzoek vermeld en van wie het DNA in de bemonsteringen kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. Daarbij is ook de bewijskracht vermeld.
SIN :AAPP7537NL
DNA kan afkomstig zijn van :één persoon slachtoffer [slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
SIN :AAPP7538NL
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal twee personen, een relatief grote hoeveelheid DNA slachtoffer
[slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
SIN :AAPP7539NL
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal twee personen, een relatief grote hoeveelheid DNA slachtoffer
[slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 12 maart 2022, opgenomen op pagina 10
3e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend, als relaas van verbalisant:
Op 10 maart 2022 kwam ik naar aanleiding van een mogelijk steekincident voor forensisch onderzoek naar het Medisch Centrum Leeuwarden. Ik ben naar het slachtoffer [slachtoffer 1] toegegaan. Ik zag dat het gelaat van [slachtoffer 1] aan beide kanten gezwollen leek. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij door de dader meerdere malen was geslagen op zijn hoofd aan beide zijden ter hoogte van het jukbeen. Ik bemonsterde het rechter jukbeen op mogelijk aanwezig epitheel van de dader. Het volgende spoor werd in het belang van nader onderzoek veiliggesteld.
Biologisch spoor
Spoornummer :PL0100-2022060765-77458
SIN :AAPP6730NL
Spooromschrijving :Epitheel
Wijze veiligstellen :Wattenstaafje
Datum/tijd veiligstellen :10 maart 2022 om 10:35 uur
Plaats veiligstellen :Bemonstering rechterwang slachtoffer
7. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport DNA onderzoek van het NFI d.d. 18 mei 2022,opgenomen op pagina 88
4e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend als bevindingen en conclusies van M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht bemonstering AAPP67630NL te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en het DNA-profiel te vergelijken met de DNA-profielen van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] . Hieronder staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. Daarbij zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld.
SIN :AAPP6730NL
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal twee personen, een relatief grote hoeveelheid DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en een relatief kleine hoeveelheid DNA van verdachte [verdachte] Bewijskracht :meer dan 1 miljard
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 10 maart2022, opgenomen op pagina 63 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Op 10 maart 2022 trad ik binnen in de woning aan de [adres] . Aansluitend aan de aanhouding van verdachte [verdachte] werd de woning bevroren. Daarbij heeft de bewoner/getuige [getuige 1] aangewezen waar het betrokken mes lag. In de woning werd inbeslaggenomen:
-het betrokken mes van het steekincident;
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 5 april 2022,opgenomen op pagina 48
5e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend, als relaas van verbalisant:
Ik ben werkzaam als forensisch onderzoeker. Er werd door mij een forensisch onderzoek verricht naar biologische sporen aan onderstaande sporendrager:
Sporendrager
Goednummer :PL0100-2022060765-1473173
SIN :AANO3651NL
Object :Handgereedschap (Mes)
Merk/type :Keukenmes
Land :Nederland
Bijzonderheden :Lemmet en heft uit 1 deel roestvrijstaal totale lengte 22 cm
10. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoekvan het NFI d.d. 12 juli 2022, opgenomen op pagina 112
6e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend als bevindingen en conclusies van M.C. Luijsterburg, NFIdeskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:
Politie Eenheid Noord-Nederland heeft verzocht om mes AANO3651NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Hieronder staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek. Daarbij zijn ook de resultaten van de berekende bewijskracht vermeld.
SIN :AANO3651NL #1 bloedspoor op lemmet
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal drie personen, slachtoffer [slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
SIN :AANO3651NL #3 snijrand met bloed
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal drie personen: relatief grote hoeveelheid DNA van slachtoffer [slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
SIN :AANO3651NL #4 punt met bloed
DNA kan afkomstig zijn van :minimaal drie personen: slachtoffer [slachtoffer 1]
Bewijskracht :meer dan 1 miljard
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek persoon d.d. 12 maart 2022, opgenomen op pagina 10
7e.v. van het Forensisch dossier Cornas d.d. 25 juli 2022, voor zover inhoudend, als relaas van verbalisant:
Op donderdag 10 maart 2022 om 08:30 uur kwam ik, naar aanleiding van een mogelijk steekincident, voor forensisch onderzoek in het ziekenhuis Medisch Centrum Leeuwarden (MCL), aan op het adres Henri Dunantweg 2, 8934 AD Leeuwarden. Op datum voornoemd, omstreeks 07.45 uur, kreeg ik het verzoek een onderzoek in te stellen naar aanleiding van een steekincident. Er werd aan mij medegedeeld dat er een slachtoffer was en dat deze zich bevond op de Spoedeisende Hulp van het MCL. Aan mij werd verzocht om kleding van het slachtoffer veilig te stellen. Op dat moment was nog niet duidelijk waar de mogelijke plaats delict was en door wie het slachtoffer zou zijn gestoken.
Sporendragers
Goednummer :PLO100-2022060765-1473733
SIN :AAOO2587NL
Object :Kleding (Trui)
Aantal/eenheid :1 stuks
Verpakking :Breathable bag
Merk/type :Solid
Kleur :Blauw
Bijzonderheden :Bebloed
Goednummer :PL0100-2022060765-1473734
SIN :AAOO2584NL
Object :Kleding (Shirt)
Aantal/eenheid :1 stuks
Verpakking :Breathable bag
Merk/type :Toevoegen
Kleur :Zwart
Bijzonderheden :Merk jackparker - bebloed
Goednummer :PL0100-2022060765-1473736
SIN :AAOO2585NL
Object :Kleding (Jas)
Aantal/eenheid :1 stuks
Verpakking :Breathable bag
Merk/type :Indigo
Kleur :Groen
Bijzonderheden :Bebloed
Goednummer :PL0100-2022060765-1473737
SIN :AAOO2586NL
Object :Kleding (Jas)
Aantal/eenheid :1 stuks
Verpakking :Breathable bag
Merk/type :Indigo
Kleur :Zwart
Bijzonderheden :Bebloed
12. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport vergelijkend vezelonderzoek van het NFI d.d. 27 oktober 2022, met nummer 2022.04.15.140, als apart stuk in het digitale dossier opgenomen, voor zover inhoudend, als bevindingen en conclusies van J. van der Weerd, NFI-deskundige Microsporen en Materialen:
Op het aanvraagformulier staat de volgende informatie:
“Bij het onderzoek aan een mes (SIN AANO3651NL), dd. 29 april 2022, onder NFI-nummer 2022.04.15.140, werden vezels veiliggesteld ten behoeve van een eventueel nader uit te voeren vezel vergelijkend onderzoek. In opdracht van de rechter-commissaris, als genoemd, dienen deze vezels te worden betrokken in een vergelijkend onderzoek en vergeleken te worden met de vezels rondom de beschadigingen van de groene jas (SIN AAOO2585NL), de zwarte jas (SIN AAOO2586NL), de blauwe trui (SIN AAOO2587NL) en het zwarte shirt (SIN AAOO2584NL).”
Kleding slachtoffer
De linkermouwen van de jassen en de trui zijn beschadigd. Deze beschadigingen zijn niet in detail onderzocht, maar wekken op het eerste gezicht de indruk dat zij zijn ontstaan door een steek- of snijbeweging. De globale overlap van de beschadigingen vormt een aanwijzing dat de jassen en de trui tegelijkertijd werden gedragen en in één beweging zijn beschadigd.
Vergelijkend vezelonderzoek
De vezels uit de ontvangen kledingstukken zijn microscopisch getypeerd. Vervolgens is onderzocht of ze microscopisch overeenkomen met de vezelsporen veiliggesteld vanaf het mes. Op het mes zijn 8 vezels aangetroffen die microscopisch overeenkomen met vezels zoals verwerkt in de kleding van het slachtoffer. Zeven van deze vezelsporen zijn nader onderzocht met MSP2. De MSP-spectra verkregen van deze vezels zijn vergeleken met de spectra verkregen van referentievezels uit de kleding. Ook bij dit vervolgonderzoek bleken de vezelsporen aangetroffen op het mes overeen te komen met vezels zoals verwerkt in de kleding.
Interpretatie
Er zijn twee hypothesen geformuleerd om de resultaten van het uitgevoerde onderzoek te evalueren.
Hypothese 1 De kleding van het slachtoffer is doorstoken met het ontvangen mes.
Hypothese 2 De kleding van het slachtoffer is doorstoken met een willekeurig ander mes. De resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de kleding van het slachtoffer is doorstoken met het ontvangen mes dan wanneer het is doorstoken met een willekeurig ander mes.
13. Een schriftelijk stuk, te weten een Forensisch Geneeskundig Letselverslag binnengekomen bij het arrondissementsparket Noord-Nederland op 20 juli 2022, opgemaakt en ondertekend door mevrouw A.E. Brinker, forensisch arts, als apart stuk in het digitaal dossier gevoegd, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Verdachte: [verdachte]
Betrokkene: [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) Vraagstelling:
Beschrijving van het letsel of beschrijving van de gegevens van de GGD.
Beschrijving van het letsel of beschrijving van de gegevens van het MCL.
Plaats :op de bovenzijde van het hoofd links.
Rangschikking :meerdere huidonderbrekingen, waarvan 3 kleinere parallel van elkaar met een tussenafstand van circa 2 cm (gele cirkel).
Omtrek :scherp begrensd.
Vorm :streepvormig.
Omvang :de kleinste is circa 1 cm lang, de grootste is circa 5,5 cm.
Kleur :licht tot donkerrood.
Efflorescentie :huid is onderbroken.
Soort verwonding :de 5 onderste huidonderbrekingen (rode cirkel) zijn krasletsels. De 3 bovenste
(gele cirkel) kunnen krasletsels dan wel snijletsels betreffen. Dit valt door stolsel niet te onderscheiden. Gezien de anatomische locatie is een steekverwonding minder waarschijnlijk. Op de locatie van de wond ligt het schedelbot vrij dicht onder de huid en in de aanwezige medische informatie wordt geen melding gemaakt van schade aan het schedelbot.
Is het letsel potentieel dodelijk?
De barst-/scheurwond met rondom kneuzing bij de rechterslaap had dodelijk kunnen zijn bij een grotere impact. Het bot is bij de slaap dun, wat deze locatie gevoelig maakt voor een schedelfractuur en hersenletsel.
In het algemeen kan gesteld worden dat snij- en steekverwondingen potentieel gevaarlijk kunnen zijn, afhankelijk van de locatie van de verwonding kan dit tot ernstig inwendig letsel of overlijden leiden.
Het letsel in de buik had, indien het dieper was geweest, dodelijk kunnen zijn. Steekwonden in de buik kunnen in 1 tot 3% van de gevallen dodelijk aflopen, vooral wanneer de buikaorta of de onderste holle ader (vena cava inferior) zijn geraakt. Bij een normaal gebouwde volwassene is circa een steekdiepte van 9 centimeter nodig om de buikaorta en daarmee dodelijk letsel te veroorzaken.
Past het letsel bij het steekwapen?
De afmetingen van het lemmet van het mes zijn circa 11x2 cm.
De onderste rand van het letsel bij de rechterslaap heeft een kartelig aspect. Dit kartelige aspect van de wondrand zou kunnen passen bij het kartelige aspect van het mes. Dit letsel zou verklaard kunnen worden doordat met het mes op de rechter slaap is geslagen; van onder naar boven parallel aan het weefsel schampend (tangentieel) met een zwaaibeweging, waarbij er botsend en snijdend/schavend contact is geweest. Het wapen zou goed bij dit letsel kunnen passen. Alle afzonderlijke letsels kunnen veroorzaakt zijn door dit wapen, ofwel door snijdend/stekend contact met het lemmet, ofwel door oppervlakkig krassend of schavend contact met het lemmet of de kartels, ofwel door stomp, botsend contact met de botte zijde van het lemmet of het handvat. Het letsel bij de slaap zou zeer goed veroorzaakt kunnen zijn door dit wapen.
14. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring, op 10 maart 2022 opgemaakt en ondertekend door R.J. de Haan, opgenomen in het onder 1. genoemde dossier op blz. 59 e.v., voor zover inhoudend:
Medische informatie betreffende:
[slachtoffer 1]
Onderzoek 10-3-2022
Conclusie na opvang en behandeling op SEH
Multipele steek- en snijverwondingen
snijwond linker wang
snijwond linker elleboog
steekwond links onderbuik
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 maart 2022, opgenomen op pagina 66 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudend als verklaring [getuige 1] , wonend aan de [adres] :
V: U bent van Somalische afkomst. Hoe lang bent u al in Nederland?
A: 20 jaar.
A: [naam] was bij mij ik weet zijn naam niet helemaal. Hij woont daar korte tijd bij mij.
V: Hoe laat kwam [naam] bij jou?
A: Rond 24:00 uur was hij weer terug.
V: Wie waren er toen nog meer in jouw woning?
A: [naam] en de jongen die gestoken is. [naam] is mijn neef.
V: Toen [naam] en die jongen weg waren, wat is er toen met het mes gebeurd? A: Die heb ik gepakt en gelijk in het laatje van de tafel gestopt. Toen jullie collega's er waren heb ik gelijk verteld waar het mes lag.
A: [naam] heeft het mes schoongemaakt met de hand. Hij heeft het afgeveegd.
V: Waarom heeft [naam] de bijnaam [bijnaam verdachte] ?
A: Hij komt uit Londen, hij is illegaal zonder verblijf.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2022,opgenomen op pagina 82 van het onder 1. genoemde dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op donderdag 10 maart 2022, omstreeks 10.30 uur, was ik samen met mijn collega [verbalisant 1] op het adres [adres] . Op het genoemde adres had eerder deze dag een steekincident plaatsgevonden.
Foto 2 In de kamer bevindt zich een salontafel. Op aangeven van de getuige [getuige 1] wordt in de lade van de salontafel een mes gevonden. Volgens [getuige 1] is dit het wapen (mes) waarmee de verdachte [verdachte] slachtoffer [slachtoffer 1] gestoken heeft.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 70 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudend als verklaring [getuige 2] :
V: We willen jou vragen om ons zo uitgebreid en volledig mogelijk te vertellen wat er precies gebeurd is op donderdag 10 maart 2022 op de [adres] .
A: ik was in de middag daar ook geweest op bezoek, dat was rond 17:00 uur. [getuige 1] ging weg, hij ging [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) roepen. Eerst had die jongen [slachtoffer 2] geslagen. Die andere jongen begon [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) te slaan. Hij sloeg een stuk of zes keer, toen pakte die jongen een mes. Ik zag dat die Somalische jongen [slachtoffer 2] klappen gaf.
V: Hoe lang ken je [verdachte] al?
A: lk ken hem niet, ik heb hem een paar keer gezien. Hij woont bij [getuige 1] (naar de rechtbank begrijpt [getuige 1] ).
18. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 september 2022 inhoudend hetverhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris:
Ik heb de steekpartij gezien. Ik had wel gezien dat hij een mes vasthad en ik zag dat het slachtoffer bij zijn rechteroog een wond had, dat was open. Ik wijs het nu bij mezelf aan dat die jongen linksonder in zijn buik was gestoken. Die jongen spreekt geen Nederlands. Hij kwam uit Engeland. U vraagt mij of ik eerder op de avond heb gezien dat hij een andere man heeft geslagen. Ja, ik heb dat gezien in datzelfde huis, dat een andere man is geslagen door dezelfde man die heeft gestoken. Ik was in de woning en heb gezien dat er een jongen is geslagen.
19. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 97 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, inhoudend als verklaring [slachtoffer 2] :
Ik wil graag aangifte doen van bedreiging met een mes en mishandeling. Op 10 maart 2022 vroeg [getuige 1] of ik mee wilde komen naar zijn woning. [getuige 1] woont aan de [adres] . Toen ik binnen kwam in de woning van [getuige 1] zag ik dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ zich in de kamer direct rechts bevond. Ik zag dat [bijnaam verdachte] een mes in zijn handen had. Ik zag en voelde dat hij mij met zijn gebalde linkerhand tegen mijn hoofd sloeg. Dit gebeurde meerdere keren. Ik voelde de pijn in mijn hoofd. Later in de nacht had ik ook nog hoofdpijn van dit gebeuren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaringen van getuigen en aangever niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat getuigen en aangever onder invloed zouden zijn van middelen en daarmee geen betrouwbare verklaringen konden afleggen.
De rechtbank constateert dat de verklaringen op essentiële punten met elkaar overeenkomen en dat ze eveneens worden ondersteund door de uitkomsten van het (technisch) onderzoek van de politie. Zo geeft getuige [getuige 1] aan dat hij het wapen in het laatje van de salontafel heeft gestopt. Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dit ook exact de plaats te zijn waar de politie het mes heeft gevonden. Ook wordt DNA-materiaal van verdachte op de wang van aangever, waar hij, aangever, over verklaart door verdachte te zijn geslagen, aangetroffen. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende betrouwbaar zijn.
Niet betwist door de verdediging is dat op de vroege ochtend van 10 maart 2022 aangever met een mes is gestoken in zijn buik en op andere plaatsen van zijn lichaam. De raadsvrouw heeft bepleit dat aangever mogelijk ook door een andere aanwezige aldaar zou kunnen zijn gestoken. Zowel aangever als de aanwezige getuigen verklaren echter allen dat verdachte de persoon is die aangever heeft gestoken in zijn buik en heeft geslagen met het mes. Daarnaast wijzen naar het oordeel van de rechtbank de uitkomsten uit het technisch onderzoek eveneens sterk in de richting van verdachte. Zo wordt bloed afkomstig van het slachtoffer /aangever op de jas van verdachte aangetroffen. Voor het aantreffen van het bloed op zijn jas geeft verdachte echter geen enkele verklaring. Ook is DNAmateriaal van verdachte op de wang van aangever aangetroffen, wat overeenstemt met de verklaring van aangever dat hij is geslagen door verdachte op zijn rechterwang. Weliswaar worden er op het mes geen DNA of vingerafdrukken aangetroffen van verdachte, maar getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte het mes heeft schoongeveegd, waardoor het ontbreken van sporen van verdachte op het mes goed kan worden verklaard.
Gezien het bovenstaande is voor de rechtbank buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte de persoon is die aangever met het mes tegen het hoofd heeft geslagen en met het mes op meerdere plaatsen in het lichaam heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet (opzet als bedoeling) heeft gehad op de dood van aangever, zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van aangever – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte de wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de woning van [getuige 1] de confrontatie met aangever heeft gezocht. Tijdens deze confrontatie heeft verdachte een mes ter hand genomen en heeft hij aangever hiermee meerdere keren verspreid over het lichaam geslagen en gestoken waarvan eenmaal linksonder in de buik. Mede gelet op de conclusie van het NFI dat het mes ter hoogte van de linkermouw door twee jassen en een trui is gedrongen, gebeurde het steken en slaan met het mes met aanzienlijke kracht. Gelet op de letsels die verspreid zijn aangetroffen op het lichaam (van het hoofd tot de onderbuik) van aangever heeft verdachte het mes op een ongecontroleerde manier gehanteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het onderlichaam meerdere vitale organen en aders bevinden. Dit gegeven wordt bovendien bevestigd door de forensisch arts in haar verklaring dat steekwonden in de buik in 1 tot 3% van de gevallen een dodelijke afloop kent, vooral wanneer de aorta of de onderste holle ader daardoor wordt geraakt. Zij geeft aan dat de aorta op 9 cm diepte ligt bij een normaal gebouwde volwassene. Het mes waarmee verdachte heeft gestoken heeft een lemmet van 11 cm. Daar komt bij dat gelet op de ongecontroleerde manier waarmee verdachte het mes heeft gehanteerd hij aangever evengoed had kunnen raken in de lies, waar slagaders lopen. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van het door verdachte met het mes steken in het onderlichaam.
Daarnaast heeft verdachte het mes ook gebruikt om tegen het hoofd van aangever te slaan. Ook over dit letsel verklaart de forensisch arts in haar rapportage. Zij concludeert dat het letsel rondom de rechterslaap dodelijk had kunnen zijn bij een grotere impact. Het is een feit van algemene bekendheid dat de slaap een gevoelige en kwetsbare locatie van het hoofd is. Nu verdachte met een hard voorwerp tegen de slaap geslagen heeft, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van deze klap.
Door onder voornoemde omstandigheden aangever te slaan met een mes tegen het hoofd en te steken in het onderlichaam, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Het primair ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde:
Op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft geslagen en gestompt tegen het hoofd. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte niet op het tijdstip aanwezig is geweest in de woning. Zij gaat er daarbij vanuit dat de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden om 01.00 uur op 10 maart 2022. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de mishandeling de voorgaande dag in de middag heeft plaatsgevonden en baseert dit op de getuigenverklaring van Bourhan.
In de zaak met parketnummer 18/047431-22:
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In de tenlastelegging wordt gesproken over een gebiedsverbod afgegeven voor de periode 20 januari 2022 tot en met 20 april 2022. Dit is echter niet het betreffende gebiedsverbod d.d. 24 januari 2022, maar enkel de aankondiging van dit verbod. Het betreffende gebiedsverbod strekt zich namelijk uit over een andere periode, te weten 27 januari 2022 tot en met 27 april 2022. Nu in de tenlastelegging wordt verwezen naar de aankondiging en niet naar het gebiedsverbod, is niet voldaan aan de delictsomschrijving ‘opzettelijk niet voldoen aan een bevel’. Het voorgaande betekent dat verdachte ten aanzien van dit feit wordt vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 oktober 2021,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021294011 d.d. 24 januari 2022 inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op dinsdag 26 oktober 2021 omstreeks 15.50 uur was ik werkzaam op de afdeling A2 van de
Penitentiaire Inrichting "De Marwei" te Leeuwarden. Ik ben hier werkzaam als inrichtingsmedewerker. Ik zag en voelde dat hij mij sloeg. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij, tegen mijn rechterkant van mijn hoofd sloeg, ter hoogte van mijn oor en net eronder.
Ik ben hierna naar de medische dienst gebracht waar ik ben nagekeken. Mijn oor werd op interne schade gecontroleerd. Voor zover men kon zien, was dit niet het geval. Wel had ik een rode plek onder mijn rechteroor. Ik had erg last van hoofdpijn en ik voelde pijn wanneer ik op de plek drukte waar ik was geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2022,opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [verdachte] :
Ik sloeg hem met een vlakke hand in zijn gezicht.
V: Waar heb je hem geraakt?
A: Op zijn wang. Volgens mij aan de rechterzijde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2021,opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
En toen zag ik [slachtoffer 3] en [verdachte] staan. Direct hierop zag ik dat [verdachte] met zijn linker hand een beweging maken in de richting van [slachtoffer 3] zijn wang of oor en zag dat hij [slachtoffer 3] op het gezicht raakte.
Bewijsoverweging
Op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever heeft geslagen tegen het hoofd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door de medewerker voorafgaand aan deze mishandeling bij de keel werd gegrepen en de raadsvrouw heeft daartoe primair een beroep op noodweer en subsidiair een beroep op putatief noodweer aangevoerd.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte dat hij bij de keel is gegrepen of dreigde te worden gegrepen door aangever, wordt door geen enkele getuige bevestigd. Evenmin is het aannemelijk geworden dat verdachte zich in een situatie zou kunnen bevinden waarin hij abusievelijk doch verschoonbaar heeft kunnen menen dat aangever hem bij de keel zou grijpen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer, zowel in de primaire als in de subsidiaire variant, wordt verworpen.
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 03 november 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2021,opgenomen op pagina 4 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021245290 d.d. 10 oktober 2021, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021,opgenomen op pagina 2 e.v. van dossier Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021254626 d.d. 20 september 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten:
Op vrijdag 17 september 2021 omstreeks 11:43 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed en met toezicht belast, op de openbare weg, de [adres] . Ik hoorde collega [verbalisant 3] via de portofoon doorgeven dat de verdachte kon aangehouden worden aangezien de drugs waren aangetroffen op het balkon. Ik, [verbalisant 2] , heb de verdachte omstreeks 12:00 uur medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake Artikel 2:1 d lid 2, Openlijk gebruik en handel van drugs en heb verdachte de salduz medegedeeld. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , voerde samen met collega [verbalisant 2] de vervoersfouillering uit in samenwerking met de politiecollega’s. Hierop troffen wij in het nektasje de volgende goederen aan: -1x bok hasj, 32 gram (gewogen)
2. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 september 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. vanvoornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Volgnummer 1
Goednummer : PL0100-2021254 626-1420643
Categorie omschrijving : Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Verdovende mid (Hashish)
Aantal : 1 stuks
Totale hoeveelheid : 34,97 g
Kleur : Bruin
Land : Nederland
Afstand door beslagene : Nee
Eigenaar : [verdachte] , [woonadres]
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2021,opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant:
Ik heb het blok vermoedelijk hash onderzocht. Ik herkende de geur van het brok als zijnde hash. Ik herkende de structuur van het brok als die van hash.
Bovenstaande kenmerken herken ik allemaal ambtshalve. Tijdens mijn werk bij de politie kom ik regelmatig in aanraking met drugs en derhalve herken ik bovenstaande kenmerken als die van hash. Het blok woog 34.97 gram met het plastic zakje er nog om.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 september 2021, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [verdachte] :
V: Gebruik je medicatie? Zo ja, welke?
A: Ik rook alleen wat ze hebben gevonden.
V: Ben je ergens aan verslaafd, zo ja waaraan?
A: Ik ben verslaafd aan hash en weed V: Hoeveel gebruik je?
A: Tussen de 5 en 10 gram per dag.
Bewijsoverweging
Op basis van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte in het bezit was van hasj op 17 september 2021. De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de hasj moet worden uitgesloten van bewijs, omdat verdachte onrechtmatig is aangehouden. Zij gaat er daarbij vanuit dat verdachte is aangehouden in verband met zijn verzet bij aanhouding. Dit is echter niet juist. Op grond van het dossier is voor de rechtbank komen vast te staan dat verdachte wordt aangehouden op grond van het vermoeden dat hij de APV heeft overtreden. Dit vermoeden was naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd nu verdachte tijdens het wegrennen voorwerpen uit zijn tasje op de grond gooit en na nader onderzoek blijkt dat dit om gripzakjes gaat. Pas nadat de opsporingsambtenaren hebben geconstateerd dat dit gripzakjes betroffen, gaan zij over tot aanhouding van verdachte. Via de portofoon krijgt de opsporingsambtenaar medegedeeld dat de collega’s van de politie verdachte komen ophalen voor het vervoer naar het bureau.
Voorafgaand aan dit vervoer voeren de opsporingsambtenaren een vervoersfouillering uit en treffen daar de hasj aan. De aangetroffen hasj is daarmee op rechtmatige wijze aangetroffen en kan derhalve als bewijs gebruikt worden.
Het subsidiaire verweer van de raadsvrouw, dat niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen materiaal hasj betreft, slaagt evenmin. De verbalisant beschrijft voldoende nauwkeurig dat zij aan de hand van de geur en structuur van de onderzochte brok, tot de conclusie komt dat het gaat om hasj. Zij is ambtshalve bekend met de kenmerken van hasj. Bovendien geeft verdachte zelf tijdens het verhoor ook aan dat hij enkel hetgeen rookt wat ze bij hem hebben gevonden en dat hij onder andere is verslaafd aan hasj. Dit tezamen brengt de rechtbank tot het oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de onder verdachte in beslaggenomen brok hasj daadwerkelijk hasj betreft.
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde feite niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Artikel 52 Sv formuleert de wettelijke basis van de staandehouding. Staandehouding geeft de bevoegdheid aan de opsporingsambtenaar, waaronder ook de buitengewoon ambtenaar, om een verdachte te vragen naar zijn personalia. De verdachte heeft te dulden dat hem naar zijn naam en verdere personalia wordt gevraagd en dat hij daartoe even wordt stilgehouden. Indien de personalia van de verdachte reeds bekend zijn bij de opsporingsambtenaar is er geen grond voor een staandehouding. De verdachte kan uiteraard worden verzocht om te blijven staan of te stoppen, maar een dwangmiddel daartoe is er niet. Dit brengt met zich dat een verdachte die de gestelde vraag naar zijn personalia niet beantwoordt, niet strafbaar is. Ook is er geen sprake van een vordering in de zin van artikel 184 Wetboek van Strafrecht (sr). Als de verdachte zich onttrekt aan staandehouding, door bijvoorbeeld weg te lopen, pleegt hij geen strafbaar feit
8. Dat doet hij pas als hij zich verzet met geweld of bedreiging met geweld tegen de opsporingsambtenaar die hem staande wil houden op grond van artikel 180 Sr.
Verdachte wordt door twee buitengewone opsporingsambtenaren, te weten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , staandegehouden ter zake van artikel 2:1d lid 2, Openlijk gebruik en handel van drugs APV gemeente Leeuwarden. De rechtbank leidt uit het proces-verbaal af dat wordt bedoeld dat er een redelijk vermoeden van schuld bij de betreffende opsporingsambtenaren is gerezen ten aanzien van de overtreding van deze bepaling en dat zij daartoe verdachte hebben staandegehouden om naar zijn personalia te vragen. Voor de rechtbank is komen vast te staan dat de identiteit van verdachte, op het moment van staandehouding, reeds bekend was bij de betreffende
opsporingsambtenaren. Zij spreken namelijk over: ‘mij is ambtshalve bekend dat verdachte recidive overlastgever is’
9. Daarnaast blijkt uit de feiten en omstandigheden in het hiervoor onder parketnummer 18/241648-21 ten laste gelegde feit, dat heeft plaatsgevonden op 7 september 2021– en dus een week ervoor – dat dezelfde opsporingsambtenaren betrokken zijn geweest bij verdachte. Het toegelaten doel van het dwangmiddel is het vragen naar de personalia van verdachte.
Nu deze reeds bekend was bij de opsporingsambtenaren, waren zij dus niet bezig met een rechtmatige staandehouding, waardoor het daar tegen opkomende verzet van en dreiging met geweld door verdachte dan ook niet kan worden gezien als gericht tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Voor dit feit volgt daarom vrijspraak.
Bewezenverklaring
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
De rechtbank acht feiten 1. primair en 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij op 10 maart 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes heeft gestoken en gesneden in het gezicht en het hoofd en de elleboog en de buik, van die [slachtoffer 1] en met een mes, tegen het hoofd en in het gezicht geslagen van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij omstreeks 10 maart 2022 te Leeuwarden, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen te stompen en te slaan in het gezicht en tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] ;
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
hij op 26 oktober 2021 te Leeuwarden, een ambtenaar, [slachtoffer 3] , penitentiair
inrichtingsmedewerker bij de P.I. de Marwei, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan;
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
hij op 8 september 2021 te Leeuwarden opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , integraal handhaver in dienst bij de gemeente Leeuwarden, eenheid Handhaving, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Jij gaat me niet aanraken kanker flikker" en “Kankerflikker”;
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
1. hij op 17 september 2021 te Leeuwarden, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,97 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
primair poging doodslag
mishandeling
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
In de zaak met parketnummer 18/241648-21:
belediging, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
In de zaak met parketnummer 18/250630-21:
1. handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
18/059548-22 het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/047431-22 ten laste gelegde, het in de zaak onder parketnummer 18/084835-22 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/250630/21 het onder 1. en onder 2. ten laste gelegde en het in de zaak onder parketnummer 18/241648-21 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij komt niet toe aan het formuleren van bijzondere voorwaarden. Zij verwijst daarbij naar het rapport van de reclassering waarin wordt geconcludeerd dat verdachte niet gemotiveerd is tot gedragsverandering en dat er geen mogelijkheden bestaan om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Zij heeft geen oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd, omdat daarvoor enige medewerking van verdachte vereist is en dat ontbreekt bij verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij voor de meeste feiten vrijspraak heeft bepleit en verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor een poging doodslag. Als de rechtbank wel tot een veroordeling komt dan verzoekt zij een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Formeel verzoekt zij om de voorlopige hechtenis op te heffen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben bijgedragen aan de keuzes die hij heeft gemaakt. En hij zou baat hebben bij ondersteuning op het gebied van werk en woning. Voor het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr ziet zij geen noodzaak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van NIFP, het reclasseringsadvies, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De nadruk in dit vonnis ligt op de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 10 maart 2022. Verdachte heeft in de vroege ochtend aangever [slachtoffer 1] met de achterkant van een mes hard tegen het hoofd geslagen. Daarnaast heeft hij aangever op meerdere plaatsen op het lichaam geraakt met het mes, resulterend in snijverwondingen op het hoofd, gezicht en elleboog. Uiteindelijk heeft hij aangever gestoken linksonder in de buik. De aanleiding van de ruzie zou erin zijn gelegen dat aangever verdachte geld schuldig zou zijn. Het is een kwestie van geluk geweest dat aangever geen ernstiger letsel, met mogelijk een dodelijke afloop, heeft overgehouden aan de steekpartij. In de vordering van benadeelde partij is te lezen dat aangever nog steeds veel last heeft van het gebeurde en er nog dagelijks mee wordt geconfronteerd door het litteken dat hij heeft overgehouden in zijn buik aan de steekpartij. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien weinig waarde te hechten aan het leven van een medemens. Een poging tot doodslag zorgt bovendien voor veel maatschappelijke onrust.
Eerder die dag heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] geslagen. Voorafgaand aan de mishandeling heeft verdachte aangever door een getuige laten ophalen. Ook deze keer ging het om geld dat door aangever zogezegd verschuldigd zou zijn aan verdachte. In beide gevallen is sprake van instrumenteel geweld. Dat verdachte daartoe overgaat enkel vanwege een beweerdelijke geringe geldschuld neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Naast het bezit van drugs bestaan de overige bewezenverklaarde feiten uit geweld en belediging richting ambtenaren. Verdachte toont daarmee een gebrek aan respect voor autoriteitsfiguren. Dit zijn kwalijke zaken nu verdachte daarmee de uitoefening van de functie van ambtenaren bemoeilijkt. De betreffende ambtenaren moeten onder normale omstandigheden hun werk kunnen doen en behoren niet te worden uitgescholden of te worden mishandeld.
Verdachte zelf heeft vrijwel in alle opzichten een consequent beroep gedaan op het zwijgrecht. Hoewel het verdachte vrijstaat om zijn proceshouding te bepalen, neemt de rechtbank het verdachte wel kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen noch spijt heeft willen betuigen voor hetgeen hem wordt verweten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten jegens ambtenaren en het overtreden van de Opiumwet.
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 1 augustus 2022, uitgebracht door M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, in dat verdachte blijk geeft van antisociale cognities en een antisociale levensstijl. Hij heeft zich vanaf zijn twintigste bezig gehouden met illegale praktijken om in zijn levensonderhoud te voorzien en ging hiermee door ondanks arrestaties en gevangenisstraffen. Hij toont hierover geen spijt of berouw. Daarnaast is bij verdachte sprake van antisociale persoonlijkheidsproblematiek, mogelijk van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Kenmerkend voor antisociale
persoonlijkheidsproblematiek is een patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, weten regelbrekend en grensoverschrijdend gedrag, een egocentrische houding gericht op eigenbelang en eigen behoeftebevrediging, agressiviteit en impulsiviteit. Echter is er bij dergelijke problematiek doorgaans sprake van wilsbekwaamheid en keuzevrijheid en is er dan ook geen aanleiding om te spreken van een verminderde mate van toerekenen. Eventueel middelengebruik kan bovenstaande problematiek nog versterkt hebben, maar ook daar zou dan gesproken kunnen worden van een bewuste keuze en eigen verantwoordelijkheid voor inname van middelen en dus ook voor het gedrag na inname van middelen. Er zijn geen andere stoornissen vastgesteld die tot een verminderde mate van toerekenen zouden kunnen leiden. De psycholoog komt voorts tot de conclusie dat het recidiverisico ten aanzien van niet-gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat en het recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag als matig. Bovendien wordt geconcludeerd dat betrokkene geen enkel probleembesef en probleeminzicht laat zien.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 oktober 2022. Zij adviseren bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen vanwege de ontkennende houding en de beperkte openheid van verdachte. Zij concluderen bovendien dat het risico op zowel algemene als geweldsrecidive in de komende twee jaar als gemiddeld-hoog moet worden ingeschat.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, de ernst en de gevolgen van de bewezen verklaarde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is, maar nu er voor twee feiten vrijspraak volgt, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf enigszins matigen en acht zij, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank in de houding van veroordeelde geen enkel aanknopingspunt voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt de mogelijkheid in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hierboven bewezen verklaarde geweldsmisdrijven. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en op deze strafbare feiten zijn naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier of meer jaren gesteld. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
Alhoewel de officier van justitie de vordering niet gevorderd heeft, ziet de rechtbank wel de noodzaak om de maatregel op te leggen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de gevangenisstraf en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

Benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 18/059548-22:
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 592,03 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering dient geheel te worden toegewezen. Er zijn zorgkosten gemaakt. Dit bedrag is aangepast, maar voldoende onderbouwd met facturen. Er is weliswaar geen bewijs van de littekens, maar het is evident dat na een steekwond een litteken achterblijft. Bovendien heeft de advocaat van het slachtoffer ter zitting bevestigd dat het litteken zichtbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vorderingen van benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid voor wat betreft de kosten van de kleding en deze sterk te matigen. Met betrekking tot de zorgkosten refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding verzoekt zij de rechtbank om de vergoeding die ziet op ontsierende littekens van € 2.000 sterk te matigen. Zij heeft benadeelde partij gezien toen hij werd verhoord door de rechtercommissaris en haar vielen littekens in het gezicht niet meteen op en het is verder niet onderbouwd met stukken. Ten aanzien van de
€ 5.000 die is gevorderd voor de mentale schade die benadeelde partij heeft opgelopen, benoemt de raadsvrouw dat bij de benadeelde partij al bestaande fikse problematiek aanwezig was. De ontstane psychische problemen behoeven daardoor niet enkel door bewezenverklaarde feit te zijn ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Materiële kosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in parketnummer 18/059548-22 onder 1. primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade ten aanzien van de jassen op € 150,00. De vordering die door benadeelde partij is ingediend ten aanzien van de gemaakte zorgkosten ad € 393,03 is niet betwist en wordt geheel toegewezen. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële kosten
Door benadeelde partij is een drietal posten geschaard onder de immateriële kosten. Allereerst een vordering pro memorie voor wat betreft gehoorschade. Vanwege het pro memorie karakter van deze schadepost zal de rechtbank dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. In de tweede plaats gaat het om een vordering van € 2.000,00 voor de ontsierende littekens die op het lichaam van benadeelde partij zijn ontstaan. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij mogelijk littekens heeft overgehouden van het in parketnummer 18/059548-22 onder 1. primair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de ernst daarvan en daaropvolgend de hoogte van de schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Tot slot heeft de benadeelde partij een immateriële vordering van € 5.000,00 ingediend in verband met de aantasting van de persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in parketnummer 18/059548-22 onder 1. primair bewezen verklaarde. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken als schadevergoeding wordt toegekend, van oordeel dat een bedrag van € 4.000,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2022 en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
In totaal wordt de gevorderde schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 4.543,03.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade tot het toegewezen bedrag zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
In de zaak met parketnummer 18/084835-22:
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 400,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Deze vordering dient geheel te worden toegewezen. Weliswaar is deze niet onderbouwd, maar gezien het bewezen feit, ligt een schadevergoeding in de rede.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/084835-22 bewezen verklaarde. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken als schadevergoeding wordt toegekend, van oordeel dat een bedrag van € 250,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2021 en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade tot het toegewezen bedrag zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 57, 267, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Parketnummer 18/059548-22
Verklaart het onder 1. primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Parketnummer 18/047431-22
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Parketnummer 18/084835-22
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Parketnummer 18/241648-21
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Parketnummer 18/250630-21
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van 18/059548-22 feit 1. primair
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 4.543,03 (zegge: vierduizend vijfhonderd drieënveertig euro en drie eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.543,03 (zegge: vierduizend vijfhonderd drieënveertig euro en drie cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 543,03 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 55 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/084835-22 feit 1
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 250 (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26
oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Praamstra, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. N.A. Vlietstra rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2022. mr. A.H.M. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
Dit dossier is digitaal binnengekomen en de pagina’s zijn niet genummerd. Daarom is hier het digitale paginanummer weergegeven.
HR 26 november 1957, NJ 1958/356
blz. 5 van het definitief proces-verbaal d.d. 28 september 2021