Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer
18/059548-22 het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 18/047431-22 ten laste gelegde, het in de zaak onder parketnummer 18/084835-22 ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/250630/21 het onder 1. en onder 2. ten laste gelegde en het in de zaak onder parketnummer 18/241648-21 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij komt niet toe aan het formuleren van bijzondere voorwaarden. Zij verwijst daarbij naar het rapport van de reclassering waarin wordt geconcludeerd dat verdachte niet gemotiveerd is tot gedragsverandering en dat er geen mogelijkheden bestaan om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Zij heeft geen oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr gevorderd, omdat daarvoor enige medewerking van verdachte vereist is en dat ontbreekt bij verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij voor de meeste feiten vrijspraak heeft bepleit en verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor een poging doodslag. Als de rechtbank wel tot een veroordeling komt dan verzoekt zij een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Formeel verzoekt zij om de voorlopige hechtenis op te heffen. De persoonlijke omstandigheden van verdachte hebben bijgedragen aan de keuzes die hij heeft gemaakt. En hij zou baat hebben bij ondersteuning op het gebied van werk en woning. Voor het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr ziet zij geen noodzaak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van NIFP, het reclasseringsadvies, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De nadruk in dit vonnis ligt op de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 10 maart 2022. Verdachte heeft in de vroege ochtend aangever [slachtoffer 1] met de achterkant van een mes hard tegen het hoofd geslagen. Daarnaast heeft hij aangever op meerdere plaatsen op het lichaam geraakt met het mes, resulterend in snijverwondingen op het hoofd, gezicht en elleboog. Uiteindelijk heeft hij aangever gestoken linksonder in de buik. De aanleiding van de ruzie zou erin zijn gelegen dat aangever verdachte geld schuldig zou zijn. Het is een kwestie van geluk geweest dat aangever geen ernstiger letsel, met mogelijk een dodelijke afloop, heeft overgehouden aan de steekpartij. In de vordering van benadeelde partij is te lezen dat aangever nog steeds veel last heeft van het gebeurde en er nog dagelijks mee wordt geconfronteerd door het litteken dat hij heeft overgehouden in zijn buik aan de steekpartij. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien weinig waarde te hechten aan het leven van een medemens. Een poging tot doodslag zorgt bovendien voor veel maatschappelijke onrust.
Eerder die dag heeft verdachte aangever [slachtoffer 2] geslagen. Voorafgaand aan de mishandeling heeft verdachte aangever door een getuige laten ophalen. Ook deze keer ging het om geld dat door aangever zogezegd verschuldigd zou zijn aan verdachte. In beide gevallen is sprake van instrumenteel geweld. Dat verdachte daartoe overgaat enkel vanwege een beweerdelijke geringe geldschuld neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Naast het bezit van drugs bestaan de overige bewezenverklaarde feiten uit geweld en belediging richting ambtenaren. Verdachte toont daarmee een gebrek aan respect voor autoriteitsfiguren. Dit zijn kwalijke zaken nu verdachte daarmee de uitoefening van de functie van ambtenaren bemoeilijkt. De betreffende ambtenaren moeten onder normale omstandigheden hun werk kunnen doen en behoren niet te worden uitgescholden of te worden mishandeld.
Verdachte zelf heeft vrijwel in alle opzichten een consequent beroep gedaan op het zwijgrecht. Hoewel het verdachte vrijstaat om zijn proceshouding te bepalen, neemt de rechtbank het verdachte wel kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen noch spijt heeft willen betuigen voor hetgeen hem wordt verweten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten jegens ambtenaren en het overtreden van de Opiumwet.
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 1 augustus 2022, uitgebracht door M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, in dat verdachte blijk geeft van antisociale cognities en een antisociale levensstijl. Hij heeft zich vanaf zijn twintigste bezig gehouden met illegale praktijken om in zijn levensonderhoud te voorzien en ging hiermee door ondanks arrestaties en gevangenisstraffen. Hij toont hierover geen spijt of berouw. Daarnaast is bij verdachte sprake van antisociale persoonlijkheidsproblematiek, mogelijk van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Kenmerkend voor antisociale
persoonlijkheidsproblematiek is een patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, weten regelbrekend en grensoverschrijdend gedrag, een egocentrische houding gericht op eigenbelang en eigen behoeftebevrediging, agressiviteit en impulsiviteit. Echter is er bij dergelijke problematiek doorgaans sprake van wilsbekwaamheid en keuzevrijheid en is er dan ook geen aanleiding om te spreken van een verminderde mate van toerekenen. Eventueel middelengebruik kan bovenstaande problematiek nog versterkt hebben, maar ook daar zou dan gesproken kunnen worden van een bewuste keuze en eigen verantwoordelijkheid voor inname van middelen en dus ook voor het gedrag na inname van middelen. Er zijn geen andere stoornissen vastgesteld die tot een verminderde mate van toerekenen zouden kunnen leiden. De psycholoog komt voorts tot de conclusie dat het recidiverisico ten aanzien van niet-gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat en het recidiverisico ten aanzien van gewelddadig gedrag als matig. Bovendien wordt geconcludeerd dat betrokkene geen enkel probleembesef en probleeminzicht laat zien.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 oktober 2022. Zij adviseren bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen vanwege de ontkennende houding en de beperkte openheid van verdachte. Zij concluderen bovendien dat het risico op zowel algemene als geweldsrecidive in de komende twee jaar als gemiddeld-hoog moet worden ingeschat.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, de ernst en de gevolgen van de bewezen verklaarde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is, maar nu er voor twee feiten vrijspraak volgt, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf enigszins matigen en acht zij, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank in de houding van veroordeelde geen enkel aanknopingspunt voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt de mogelijkheid in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hierboven bewezen verklaarde geweldsmisdrijven. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en op deze strafbare feiten zijn naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier of meer jaren gesteld. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
Alhoewel de officier van justitie de vordering niet gevorderd heeft, ziet de rechtbank wel de noodzaak om de maatregel op te leggen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie bij beëindiging van de gevangenisstraf en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.