Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Spoelstra), tot een bedrag van € 5.518,95 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. Met dien verstande dat het deel van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) dat ziet op vergoeding van de weggenomen geldbedragen (totaal € 5.518,95), aan de kinderen gezamenlijk (als erfgenamen) moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte refereert zich voor wat betreft de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 4] aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw stelt zich voor wat betreft het deel van de vordering van [benadeelde partij 1] dat ziet op vergoeding van affectieschade, primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat er geen sprake was van een hechte relatie tussen hem en het slachtoffer. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich voor wat betreft dit deel van de vordering op het standpunt dat de hoogte van het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.
De raadsvrouw refereert zich voor wat betreft het deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van materiële schade ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het deel van de vorderingen dat ziet op vergoeding van de weggenomen geldbedragen (totaal € 5.518,95) slechts aan één van deze benadeelde partijen kan worden toegewezen.
Voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding van Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 21.377,82, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de kosten ten bedrage van € 887,16 voor een eventueel hoger beroep.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De raadsvrouw heeft gesteld dat er geen sprake was van een hechte relatie tussen zoon [benadeelde partij 1] en het slachtoffer met als gevolg dat het verzoek om affectieschade moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De wetgever heeft gekozen voor een geselecteerde groep van nabestaanden van de primair gekwetste, die geacht mogen worden een zeer nauwe band met de gekwetste te hebben. Hier vallen minderjarige en meerderjarige kinderen onder. Met een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW is het mogelijk om een relatie van vergoeding uit te sluiten wanneer het honoreren van de aanspraak, mede gelet op de relatie tussen de rechthebbende naaste en de primair gekwetste, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het gaat hier om ‘zeer uitzonderlijke - sprekende gevallen’ (vgl. Kamerstukken II 2014/15, 34257, p. 15 (MvA).
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de band tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] allereerst in overweging dat de wetgever heeft gekozen voor een duidelijke afbakening in de vorm van een vaste kring van gerechtigden en vaste bedragen, opdat niet in de waardering van individuele relaties hoeft te worden getreden en om discussies over het recht op affectieschade zoveel mogelijk te voorkomen (vgl. Kamerstukken I 2016/17, 34257, C, p. 7 (MvA). In de tweede plaats neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat het gegeven dat er in de laatste jaren voor de dood van het slachtoffer mogelijk minder of weinig contact was tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] , niet wegneemt dat [benadeelde partij 1] door toedoen van verdachte de mogelijkheid is ontnomen om de band (voor zover deze al was verbroken) weer te herstellen. Bij de beoordeling speelt ook de jeugdige leeftijd van [benadeelde partij 1] een rol en het gegeven dat hij op eigen initiatief zorg heeft gedragen voor een waardig afscheid en een mooie herdenkingsplek voor zijn moeder en daarvan de kosten heeft gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn waaruit zou moeten volgen dat er geen sprake (meer) was van een hechte relatie tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet dan ook geen reden om de vordering tot vergoeding van affectieschade op deze grond af te wijzen.
Voor wat betreft de hoogte van de gevorderde immateriële schade (affectieschade) en de gevorderde materiële schade bestaande uit de kosten lijkbezorging ter hoogte van € 9.725,10, is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (wettelijk vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen)
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3] (wettelijk vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen)
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.