ECLI:NL:RBNNE:2022:4379

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
18/103552-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag, lijkverberging en diefstal met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van doodslag op zijn ex-partner, het verbergen van haar lijk en gekwalificeerde diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 februari 2022, opzettelijk zijn ex-partner heeft omgebracht door haar keel dicht te knijpen. Na de daad heeft hij haar lichaam verborgen in een dakkoffer en deze gedumpt in een kanaal. Daarnaast heeft hij geldbedragen van haar bankrekening onrechtmatig overgemaakt naar zijn eigen rekening. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek, maar de rechtbank concludeert dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat leidt tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en TBS met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/103552-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

24 november 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2022 (inhoudelijke behandeling) en 24 november 2022 (sluiting van het onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 februari 2022 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer] , opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een hand bij de keel vastgepakt en/of zijn arm om de nek van die [slachtoffer] geslagen en/of (vervolgens) – gedurende langere tijd, althans enige tijd – met kracht de keel dichtgeknepen en/of dichtgedrukt, althans die [slachtoffer] in de houdgreep genomen en/of in de nek en/of hals geknepen, waardoor die [slachtoffer] geen lucht kon krijgen;
2.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met
7 februari 2022 te Assen en/of Orvelte, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 27 april 2020 tot en met 21 oktober 2020 te Assen, althans in Nederland, één of meer geldbedrag(en) (tot een totale waarde van
5.518,95 euro), in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of haar nabestaanden/erfgenamen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen
geldbedrag(en) onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, (telkens)
  • door zich (onbevoegd) de toegang te verschaffen tot en/of in te loggen op de (internet)bankrekening[rekeningnummer] op naam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) een of meer geldbedragen van(af) die rekening bij te schrijven en/of over te boeken op/naar zijn, verdachtes, bankrekening en/of
  • door middel van het (onbevoegd) gebruik maken van een betaalpas en/of pincode (vanrekeningnummer [rekeningnummer] ) op naam van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft een verklaring afgelegd waarbij er geen sprake is van voorbedachte raad, maar van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarna hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Gelet op het tijdsverloop en het daardoor ontbreken van concrete aanwijzingen waaruit een moment van bezinning of gelegenheid tot nadenken volgt, is er geen sprake geweest van voorbedachte raad zodat verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde moord moet worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag, en voor het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Blijkens de verklaring van verdachte heeft hij niet nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen bij het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer. De besluitvorming en de uitvoering lijken bij verdachte door een plotselinge hevige drift te hebben plaatsgevonden. Verder was er sprake van een kort tijdsbestek tussen het besluit en de uitvoering. De gelegenheid tot beraad ontstond pas tijdens de uitvoering, te weten bij het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake geweest van voorbedachte raad.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van:
het voorwaardelijk opzet op de dood, zoals onder 1 impliciet subsidiair ten laste is gelegd;
het oogmerk en de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde; en
de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Op 3 februari 2021 ontving het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van de politie NoordNederland een rechtshulpverzoek vanuit Hongarije in verband met een vermiste vrouw van Hongaarse afkomst, genaamd [slachtoffer] .
De vader van [slachtoffer] had in september 2019 voor het laatst contact met zijn dochter gehad. In december 2020 heeft vader aangifte van vermissing van zijn dochter gedaan.
Per 29 april 2021 is het onderzoek overgedragen aan de Dienst Regionale Recherche Groningen en kreeg het de TGO-status onder de naam Eungella.
Op 7 februari 2022 is een dakkoffer aangetroffen in het Oranjekanaal in Orvelte met daarin (naar later bleek) het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . Verdachte is op 11 februari 2022 aangehouden en heeft diezelfde dag verklaringen bij de politie afgelegd waarin hij heeft bekend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. In latere verklaringen heeft verdachte ook bekend dat hij het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt en dat hij na haar overlijden geldbedragen van haar rekening heeft afgehaald.
Moord of doodslag
De rechtbank acht de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) van het leven heeft beroofd. De rechtbank kan hierbij slechts afgaan op de verklaringen die verdachte zelf over het incident heeft afgelegd. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op het korte tijdsbestek tussen daad en gevolg en de verklaring van verdachte dat “bij hem de stoppen doorsloegen” waarna hij het slachtoffer de keel heeft dichtgedrukt en dichtgeknepen. Verdachte handelde naar eigen zeggen in een vlaag van verstandsverbijstering. Uitgaande van deze verklaringen kan niet worden bewezen dat verdachte een vooropgezet plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven.
De rechtbank gaat, gezien de verklaringen van verdachte, wel uit van vol opzet op de dood van het slachtoffer.
De bewijsmiddelen
De rechtbank acht de feiten 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De (bekennende) verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2022;
Een deskundigenrapport “Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk nietnatuurlijke aard van overlijden” (sectieverslag), afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.02.08.021, d.d. 16 juli 2022, opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 februari 2022, opgenomen oppagina 511 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021042842 d.d. 28 april 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 februari 2022, opgenomen oppagina 544 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 februari 2022, opgenomen oppagina 564 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 augustus 2021, opgenomen oppagina 394 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 5] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 september 2021, opgenomen oppagina 412 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 6] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in maart 2020 te Assen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte die [slachtoffer] met een hand bij de keel vastgepakt en zijn arm om de nek van die [slachtoffer] geslagen en vervolgens - gedurende langere tijd - met kracht de keel dichtgeknepen en dichtgedrukt, waardoor die [slachtoffer] geen lucht kon krijgen;
2.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 februari 2022 in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft verborgen, weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3.
hij in de periode van 27 april 2020 tot en met 21 oktober 2020 in Nederland, geldbedragen (tot een totale waarde van 5.518,95 euro), die aan de nabestaanden/erfgenamen van [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

impliciet subsidiair. Doodslag.
Een lijk verbergen, wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van hetoverlijden te verhelen.
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van hetmisdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

In het kader van de verdenking van het bewezenverklaarde is er, in het Pieter Baan Centrum, onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte.
Verdachte heeft aan het onderzoek niet meegewerkt.
De rechtbank stelt hieronder (onder het kopje ‘Oplegging van TBS-maatregel’), als feitenrechter, vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat deze ook aanwezig was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank gaat er tevens vanuit dat deze gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens de gedragskeuzen en gedragingen van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten heeft beïnvloed. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis in het bijzonder gelet op de manier waarop verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd, het gegeven dat hij haar lichaam op gruwelijke wijze bijna twee jaar lang verborgen heeft gehouden en ten slotte heeft gedumpt, en dat hij haar bankrekening heeft leeggehaald.
Daarnaast heeft de officier van justitie overwogen dat er, mede doordat verdachte niet heeft willen meewerken aan onderzoek naar zijn geestvermogens in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), onvoldoende informatie beschikbaar is om een andere conclusie te kunnen trekken dan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken over een eventuele stoornis of het recidivegevaar. Dit betekent dat de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) of andere behandeling niet mogelijk is, maar ook dat er bij de strafoplegging geen rekening kan worden gehouden met eventueel bestaande stoornissen, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft daarbij benadrukt dat verdachte geen hulpvraag heeft, geen reden heeft gehad om mee te werken aan onderzoek in het PBC en ook geen noodzaak ziet tot behandeling. Daarnaast is niet voldaan aan de eisen die worden gesteld aan de oplegging van een TBS-maatregel, aldus de raadsvrouw. De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte zich niet verzet tegen de oplegging van een GVM.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Oplegging van straf

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag ten aanzien van [slachtoffer] in maart 2020 en aan het verbergen, wegvoeren en wegmaken van haar lichaam. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van gelden van de bankrekening van (de erfgenamen van)
[slachtoffer] door, op verschillende momenten na haar dood, geld van die bankrekening naar zijn eigen bankrekening over te schrijven en te pinnen met haar bankpas.
Het slachtoffer was de ex-partner van verdachte. Volgens de verklaring van verdachte hadden zij een knipperlichtrelatie. Het slachtoffer was de moeder van hun kinderen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Ten tijde van het overlijden van hun moeder waren de kinderen respectievelijk acht en twee jaar oud. Daarnaast had het slachtoffer een zoon, [benadeelde partij 1] , geboren uit een eerdere relatie. [benadeelde partij 1] - die hier te lande woonachtig is - was achttien jaar toen zijn moeder kwam te overlijden.
Verdachte heeft met zijn handelen immens groot leed berokkend aan de nabestaanden, onder wie de kinderen en de Hongaarse familieleden van het slachtoffer. De kinderen van het slachtoffer zullen de rest van hun leven geconfronteerd worden met het feit dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van hun moeder. Zij moeten voor altijd leven met de pijn van het gemis van hun moeder.
In de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de vader en de tante van het slachtoffer, weerklinkt het grote verdriet dat de afschuwelijke daad van verdachte bij hen en de overige Hongaarse naasten heeft teweeggebracht.
De rechtbank rekent het verdachte daarnaast in het bijzonder aan dat hij bijna twee jaar lang geen openheid van zaken heeft gegeven en iedereen in het ongewisse heeft gelaten over wat er is gebeurd in maart 2020.
Verdachte heeft, tijdens het politieonderzoek naar de vermissing van [slachtoffer] , bij een getuigenverhoor bij de politie op 21 juni 2021 (pagina 798 e.v. van het strafdossier) aperte leugens verteld met als doel de politie op het verkeerde been te zetten. Zo heeft verdachte op 21 juni 2021 verklaard dat hij [slachtoffer] in mei 2020 en augustus/september 2020 nog heeft ontmoet in Assen. Voorts heeft hij verklaard dat hij en [slachtoffer] toen hebben afgesproken dat zij geld naar hem zou overmaken, omdat zij hem nog geld was verschuldigd.
Na zijn aanhouding heeft verdachte aangegeven dat die op 21 juni 2021 afgelegde verklaringen leugenachtig waren en dat hij zich in de periode april 2020 - oktober 2020 heeft schuldig gemaakt aan diefstal van gelden van de bankrekening van [slachtoffer] .
Een ander voorbeeld van de gedragingen van verdachte om te verhullen dat hij al te goed wist wat [slachtoffer] was overkomen, is dat verdachte op 9 december 2020 een e-mailbericht heeft verzonden naar het e-mailadres van [slachtoffer] (pagina 1107 e.v. van het strafdossier), inhoudende: “ [slachtoffer] kun je ff tegen je familie zeggen dat ze mij met rust moeten laten ben er schijtziek van”.
Bij dit alles komt de volstrekt respectloze wijze waarop verdachte is omgegaan met het levenloze lichaam van het slachtoffer. Zo heeft verdachte het lichaam ingetaped, verborgen onder het bed in zijn kamer in de [straatnaam] in Assen (in welke kamer volgens zijn verklaring ook de doodslag heeft plaatsgevonden), vervolgens verborgen in een dakkoffer en ten slotte gedumpt in het Oranjekanaal in Orvelte. Verdachte heeft verklaard dat hij de dakkoffer na enige weken vanuit de kamer aan de [straatnaam] heeft overgebracht naar een garagebox aan de [straatnaam] in Assen. De rechtbank merkt hierover op dat de vraag is gerezen of verdachte op dit punt naar waarheid heeft verklaard. In dit verband springt vooral in het oog dat twee politiespeurhonden (zogenoemde lijkhonden) geen reactie vertoonden tijdens hun inzet bij de doorzoeking van de garagebox aan de [straatnaam] , maar wél reactie vertoonden tijdens hun inzet bij de doorzoeking van een ruimte in het (voormalige) tandtechnische laboratorium van de vader van verdachte, gelegen aan de [straatnaam] in Assen (pagina 556 e.v. van het dossier). Hiermee geconfronteerd ter terechtzitting, heeft verdachte evenwel volhard in zijn verklaring dat hij de dakkoffer (met daarin het lichaam van het slachtoffer) na enige weken vanuit de [straatnaam] heeft overgebracht naar de garagebox aan de [straatnaam] en dat de dakkoffer daar al die tijd verborgen is geweest, tot de dumping van de dakkoffer in het kanaal.
Verdachte heeft er aldus blijk van gegeven dat hij, bij de gewelddadige dood van het slachtoffer en daarna, zonder scrupules en totaal onverschillig heeft gehandeld.
Niet alleen heeft verdachte hiermee de nabestaanden van het slachtoffer veel extra pijn bezorgd, ook heeft hij de rechtsorde in ernstige mate geschokt.
De rechtbank heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 september 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van, onder andere, geweldsdelicten (huiselijk geweld). Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van (zeer ernstige) strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten - vanuit het oogpunt van vergelding oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeventien jaren rechtvaardigt, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd. Nu de rechtbank evenwel
- zie hieronder - aan verdachte tevens de TBS-maatregel zal opleggen, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de gevorderde gevangenisstraf van zeventien jaren, een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank houdt verder rekening met het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten, zoals hiervoor onder het kopje ‘Strafbaarheid van verdachte’ is overwogen, in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die door de verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht, passend en geboden.

Oplegging van TBS-maatregel

Aan een verdachte kan de TBS-maatregel worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond met als gevolg dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Ingevolge artikel 37a lid 3 Sr is voor de oplegging van de TBS-maatregel verder vereist dat er een advies is uitgebracht door ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines (waaronder een psychiater) die de verdachte hebben onderzocht.
In deze strafzaak is, zoals hiervoor reeds vermeld, onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte.
In dit kader is een Pro Justitia rapport uitgebracht door het Nederlands Instituut voor Forensische
Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum van 17 oktober 2022, opgesteld door
C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater, en N.P.A. van der Weegen, GZ-psycholoog. De verdachte is van 14 juli 2022 tot 25 augustus 2022 gedurende zes weken opgenomen in het PBC. De verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd.
Door de weigerende houding van verdachte hebben de gedragsdeskundigen in het PBC geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben deze gedragsdeskundigen zich moeten onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Een advies om aan verdachte TBS op te leggen, ontbreekt dan ook.
Door zijn weigering om mee te werken aan het onderzoek naar de geestvermogens dat ten behoeve van het advies moet worden verricht, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een weigerende observandus. In artikel 37a lid 4 Sr is vermeld dat in dat geval artikel 37a lid 3 Sr buiten toepassing blijft. Alsdan kan TBS ook zonder een advies van de gedragsdeskundigen worden opgelegd. In dat geval is wel vereist dat de rechtbank zelf vaststelt dat er een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond ten tijde van het begaan van het feit. Voldoende is dat de ziekelijke stoornis of de gebrekkige ontwikkeling op basis van een zekere aannemelijkheid wordt vastgesteld.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Voor de beantwoording van de vraag of, ten aanzien van verdachte, hiervan ten tijde van het plegen van de feiten sprake was, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende stukken:
  • het PBC-rapport van 17 oktober 2022: hoewel verdachte zijn medewerking aan onderzoek in het PBC heeft geweigerd, vermoeden de onderzoekers op grond van de wel beschikbare informatie dat er bij verdachte mogelijk sprake is van een wat verhoogde krenkbaarheid, alsook van beperkingen in de emotie- en met name de agressieregulatie. De agressie van verdachte was met name, maar niet uitsluitend, gericht op partners en andere naasten. Op grond van toenemend disfunctioneren van verdachte op meerdere leefgebieden vermoeden de onderzoekers dat er daarnaast sprake is van een scheefgroei in de persoonlijkheid.
  • het trajectconsult van 11 maart 2022: op 2 maart 2022 is verdachte in het kader van een trajectconsult onderzocht door N. Märker, GZ-psycholoog. De onderzoeker heeft in haar rapport opgenomen dat verdachte in het verleden kortdurend is behandeld bij AFPN waar een stoornis in de impulsbeheersing en (trekken van) een borderline persoonlijkheidsstoornis werden gezien. Op basis van het trajectconsult en de dossierstudie zijn er volgens de onderzoeker aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek (cluster B), met mogelijk narcistische antisociale en borderline persoonlijkheidsstrekken en misbruik van alcohol en cocaïne. Verdachte is sterk geneigd te externaliseren en te bagatelliseren en er is sprake van een krenkbaar zelfgevoel en weinig merkbare empathie. Daarnaast zijn er volgens de onderzoeker aanwijzingen voor gebrekkige copingvaardigheden en impulsbeheersings-problemen.
  • het reclasseringsrapport van 26 oktober 2022: de reclassering ziet problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Er was sprake van relatieproblematiek, (relationeel) geweld door verdachte, schuldenproblematiek en middelenmisbruik. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er problemen waren op/over het werk van verdachte en dat er problemen zijn op het gebied van psychosociaal functioneren en houding. Bij verdachte wordt nauwelijks empathie gezien. Verder valt op dat verdachte de neiging heeft om alles wat mis gaat in zijn leven buiten zichzelf te leggen.
  • het strafdossier: in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] (pagina 397 e.v. van het dossier) betreffende antecedenten/ politiemutaties betreffende verdachte, met daarin concrete aanwijzingen dat verdachte
(ex-)partners, onder wie het slachtoffer, meerdere keren (ernstig) heeft mishandeld. Ook zijn er concrete aanwijzingen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging/ mishandeling van familieleden zoals zijn vader, één van zijn zoons en zijn dochter. Verdachte is voor een aantal geweldsfeiten veroordeeld. Dit blijkt uit het al eerder genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie.
Op basis van deze stukken acht de rechtbank het in voldoende mate aannemelijk dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Naar het oordeel van de rechtbank draagt ook de wijze waarop verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan en zijn verklaring hiervoor, bij aan deze conclusie. De verklaring van verdachte dat bij hem de stoppen doorsloegen waarna hij het slachtoffer heeft gedood, het buiten zichzelf leggen van de schuld als hem wordt gevraagd naar (gewelds)incidenten in het verleden, de neiging te externaliseren en te bagatelliseren en de weinig merkbare empathie, vormen sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een stoornis. Verdachte lijkt te kampen met een onvermogen zijn gevoelens van agressie adequaat te kunnen reguleren.
De lange periode - bijna twee jaar - dat verdachte het lichaam van het slachtoffer verborgen heeft gehouden en het respectloos handelen door na haar dood meerdere keren geldbedragen op te nemen van de rekening van het slachtoffer, geven een extra, sterk negatieve, dimensie aan de gedane constateringen.
Gelet op de inhoud van voornoemde stukken, ziet de rechtbank voldoende grond om - waar de gedragsdeskundigen van het PBC vanwege het gebrek aan medewerking van verdachte de finale stap naar een conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken - als feitenrechter wél tot de vaststelling te komen dat er bij verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in de zin van artikel 37a Sr. De rechtbank stelt vast bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis aanwezig is, bestaande uit in elk geval een stoornis in de agressieregulatie, alsmede een stoornis in de impulsbeheersing. Deze stoornissen behoeven behandeling in een beveiligde setting, zoals een TBS-kliniek.
4-jaarsfeiten
De onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bij het onder 1 bewezenverklaarde bovendien om een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Recidivegevaar
Er is een aantal factoren dat volgens de onderzoekers van het PBC van belang is bij het maken van een inschatting van het risico op nieuw (huiselijk) geweld. Zij baseren zich hierbij op het straf- en persoonsdossier van verdachte. Uit het rapport blijkt het volgende.
In het verleden is er meermalen sprake geweest van ernstig, escalerend lichamelijk geweld, toegepast door verdachte jegens het slachtoffer en ook jegens zijn vorige ex-partner. Ook zijn er ernstige bedreigingen geweest. Daarnaast waren er aanwijzingen voor het schenden, door verdachte, van aan hem opgelegde voorwaarden bij justitieel toezicht. Verdachte heeft blijk gegeven van negatieve opvattingen aangaande relationeel geweld door het buiten zichzelf leggen van de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken. Hij heeft voorts een keur aan andere delicten op zijn strafblad staan. Tussen verdachte en het slachtoffer was jarenlang sprake van relatieproblematiek. De laatste tijd waren er ook problemen met betrekking tot werk en financiën. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een al geruime tijd bestaande mateloosheid bij verdachte in het gebruik van middelen. De onderzoekers kunnen wegens de beperkingen van het onderzoek evenwel geen oordeel geven over het recidiverisico.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het eerder genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie en de lange lijst van in het strafdossier opgenomen politiemutaties betreffende verdachte blijkt dat hij meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dit betrof onder meer (huiselijk) geweld. Het verleden van verdachte kenmerkt zich door een langdurig patroon van geweld. De grote hoeveelheid incidenten en de lange periode waarbinnen deze hebben plaatsgevonden en het feit dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten maken dat er volgens de rechtbank sprake is van ernstig gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag. Er is in het bijzonder sprake van een hoog recidiverisico als sprake is van een (partner)relatie. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dan ook het opleggen van de TBSmaatregel.
Dwangverpleging
Hulpverlening, in een vrijwillig kader of in het kader van bijzondere voorwaarden, is in het verleden nauwelijks van de grond gekomen. De rechtbank acht een TBS met voorwaarden dan ook gecontraindiceerd.
De rechtbank acht voorts een GVM ontoereikend om het gevaar dat van verdachte uitgaat
- met name agressie richting (ex-)partners en impulsdoorbraken - te beteugelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. Dit maakt dat de rechtbank een behandeling in een gedwongen kader in de vorm van TBS met dwangverpleging noodzakelijk acht.
Nu de TBS-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag, kan de totale duur van de TBS met dwangverpleging, gelet op artikel 38e Sr, een periode van vier jaar te boven gaan.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 4] (vader van het slachtoffer; ter terechtzitting bijgestaan door mr. B.A.E.J.Koster) tot een bedrag van € 3.877,82 ter zake van materiële schade en € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan,
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 887,16 aan kosten voor een eventueel hoger beroep, met het verzoek deze post niet-ontvankelijk te verklaren;
2. [ [benadeelde partij 1] (zoon van het slachtoffer; ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr.
R. Spoelstra), tot een bedrag van € 14.794,05 ter vergoeding van materiële schade en
€ 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [benadeelde partij 2] (dochter van het slachtoffer, wettelijk vertegenwoordiger: Stichting
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Spoelstra) tot een bedrag van € 5.518,95 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
4. [ [benadeelde partij 3] (zoon van het slachtoffer, wettelijk vertegenwoordiger: Stichting
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Spoelstra), tot een bedrag van € 5.518,95 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn. Met dien verstande dat het deel van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) dat ziet op vergoeding van de weggenomen geldbedragen (totaal € 5.518,95), aan de kinderen gezamenlijk (als erfgenamen) moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte refereert zich voor wat betreft de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 4] aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw stelt zich voor wat betreft het deel van de vordering van [benadeelde partij 1] dat ziet op vergoeding van affectieschade, primair op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat er geen sprake was van een hechte relatie tussen hem en het slachtoffer. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich voor wat betreft dit deel van de vordering op het standpunt dat de hoogte van het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.
De raadsvrouw refereert zich voor wat betreft het deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van materiële schade ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het deel van de vorderingen dat ziet op vergoeding van de weggenomen geldbedragen (totaal € 5.518,95) slechts aan één van deze benadeelde partijen kan worden toegewezen.
Voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding van Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ) refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 21.377,82, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de kosten ten bedrage van € 887,16 voor een eventueel hoger beroep.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De raadsvrouw heeft gesteld dat er geen sprake was van een hechte relatie tussen zoon [benadeelde partij 1] en het slachtoffer met als gevolg dat het verzoek om affectieschade moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De wetgever heeft gekozen voor een geselecteerde groep van nabestaanden van de primair gekwetste, die geacht mogen worden een zeer nauwe band met de gekwetste te hebben. Hier vallen minderjarige en meerderjarige kinderen onder. Met een beroep op artikel 6:2 lid 2 BW is het mogelijk om een relatie van vergoeding uit te sluiten wanneer het honoreren van de aanspraak, mede gelet op de relatie tussen de rechthebbende naaste en de primair gekwetste, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het gaat hier om ‘zeer uitzonderlijke - sprekende gevallen’ (vgl. Kamerstukken II 2014/15, 34257, p. 15 (MvA).
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de band tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] allereerst in overweging dat de wetgever heeft gekozen voor een duidelijke afbakening in de vorm van een vaste kring van gerechtigden en vaste bedragen, opdat niet in de waardering van individuele relaties hoeft te worden getreden en om discussies over het recht op affectieschade zoveel mogelijk te voorkomen (vgl. Kamerstukken I 2016/17, 34257, C, p. 7 (MvA). In de tweede plaats neemt de rechtbank in haar beoordeling mee dat het gegeven dat er in de laatste jaren voor de dood van het slachtoffer mogelijk minder of weinig contact was tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] , niet wegneemt dat [benadeelde partij 1] door toedoen van verdachte de mogelijkheid is ontnomen om de band (voor zover deze al was verbroken) weer te herstellen. Bij de beoordeling speelt ook de jeugdige leeftijd van [benadeelde partij 1] een rol en het gegeven dat hij op eigen initiatief zorg heeft gedragen voor een waardig afscheid en een mooie herdenkingsplek voor zijn moeder en daarvan de kosten heeft gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn waaruit zou moeten volgen dat er geen sprake (meer) was van een hechte relatie tussen het slachtoffer en haar zoon [benadeelde partij 1] . De rechtbank ziet dan ook geen reden om de vordering tot vergoeding van affectieschade op deze grond af te wijzen.
Voor wat betreft de hoogte van de gevorderde immateriële schade (affectieschade) en de gevorderde materiële schade bestaande uit de kosten lijkbezorging ter hoogte van € 9.725,10, is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2] (wettelijk vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen)
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3] (wettelijk vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen)
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 maart 2020.
De gevorderde materiële schade bestaande uit vergoeding van de weggenomen geldbedragen is door de drie kinderen van het slachtoffer als schadepost opgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de schadevergoeding aan de kinderen als erfgenamen gezamenlijk toekomt.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag aan weggenomen gelden gelijkelijk wordt verdeeld onder hen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen over de verdeling, daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.839,65, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020. De benadeelde partij wordt voor het overige gedeelte niet ontvankelijk verklaard in dit deel van de vordering.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 151, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vorderingen van de benadeelde partijen

t.a.v. feit 1 impliciet subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 4] te betalen:
  • het bedrag van € 21.377,82 (zegge: eenentwintigduizend driehonderd zevenenzeventig euro entweeëntachtig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in de vordering voor het overige deel (kosten voor een eventueel hoger beroep), te weten € 887,16, niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.377,82 (zegge: eenentwintigduizend driehonderdzevenenzeventig euro en tweeëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 3.877,82 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 162 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
t.a.v. de feiten 1 impliciet subsidiair en 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [benadeelde partij 1] te betalen:
  • het bedrag van € 28.614,75 (zegge: achtentwintigduizend zeshonderdveertien euro envijfenzeventig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering voor het overige deel, te weten € 3.679,30, niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 28.614,75 (zegge: achtentwintigduizend zeshonderdveertien euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 11.114,75 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 222 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2](wettelijke vertegenwoordiger: Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen) toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 2] te betalen:
  • het bedrag van € 21.839,65 (zegge: eenentwintigduizend achthonderd negenendertig euro envijfenzestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 2] in de vordering voor het overige deel, te weten € 3.679,30, niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.839,65 (zegge:
eenentwintigduizend achthonderd negenendertig euro en vijfenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.839,65 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 171 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3](wettelijke vertegenwoordiger: Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen) toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 3] te betalen:
  • het bedrag van € 21.839,65 ((zegge: eenentwintigduizend achthonderd negenendertig euro envijfenzestig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 3] in de vordering voor het overige deel, te weten € 3.679,30, niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van (de wettelijk vertegenwoordiger van) [benadeelde partij 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.839,65 (zegge:
eenentwintigduizend achthonderd negenendertig euro en vijfenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.839,65 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 171 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. A.A. Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2022.
Mr. Van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.