Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van aangeefster [slachtoffer], de verklaring van getuige [naam], het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2020, de foto’s van het letsel bij aangeefster, opgenomen op de pagina’s 148 t/m 150 en 221 t/m 228 van het dossier en de bevindingen van het NFI.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verklaring van [slachtoffer] is onbetrouwbaar en wordt bovendien op essentiële onderdelen onvoldoende ondersteund door andere, objectieve, bewijsmiddelen.
Oordeel van de rechtbank
Zedenzaken als de onderhavige zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Dit komt omdat dit soort zaken zich geregeld kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen, namelijk het slachtoffer en de dader. Veelal staat de verklaring van het slachtoffer, die verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele handelingen, tegenover de verklaring van verdachte, die dit ontkent. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de
deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan voor zover het gaat om het ten laste gelegde – de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dient te beoordelen of voor de beweringen van de aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van aangeefster volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van aangeefster [slachtoffer], in tegenstelling tot hetgeen door de raadsman is bepleit, op zich zelf betrouwbaar acht. De rechtbank overweegt daartoe dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de aangifte van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. De verklaringen bevatten een gedetailleerde omschrijving van het gebeurde en wijken op wezenlijke onderdelen niet veel van elkaar af, hetgeen indicaties zijn voor de betrouwbaarheid van de aangifte.
Alhoewel de rechtbank niet twijfelt aan haar verklaring, wordt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële onderdelen niet ondersteund door ander bewijs, hetgeen een bewezenverklaring van verkrachting, dan wel ontucht, in de weg staat. De foto’s van het letsel en daarnaast de uitslag van het DNA-onderzoek kunnen niet als ondersteunend bewijs worden gezien, temeer nu er geen DNA van verdachte is aangetroffen in de schaamstreek van [slachtoffer] maar enkel in de hals en op de borst. Van het letsel is niet vast te stellen wanneer en waardoor het is ontstaan en het is geen letsel dat specifiek (en/of alleen) bij een verkrachting past.
Het alternatieve scenario van verdachte komt er kort gezegd op neer dat zij hebben geknuffeld waarna zij elkaar over en weer zuigzoenen hebben gegeven. Volgens verdachte is het daar bij gebleven. Dit alternatieve scenario wordt niet uitgesloten door de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting. Evenmin kan geoordeeld worden dat het alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden, temeer nu er enkel DNA van verdachte is aangetroffen in de hals en op de borst van [slachtoffer].
De rechtbank is daarom van oordeel dat in het dossier onvoldoende steun, afkomstig uit een andere bron, is te vinden voor de verklaring van [slachtoffer], waardoor niet wordt voldaan aan het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv. Er is aldus onvoldoende wettig bewijs dat verdachte de primair dan wel subsidiair tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.