Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, controle van gegevensdragers en een contactverbod met het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een lagere taakstraf dan geëist door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils d.d. 16 augustus 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 oktober 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een vijftienjarige jongen en aan het versturen van foto’s van zijn geslachtsdeel aan diezelfde jongen.
Verdachte en het slachtoffer kregen contact via de website Omegle, waarna zij via Snapchat verder chatten. Het slachtoffer gaf aan dat hij 15 jaar was. Desondanks kreeg het contact een seksuele lading en stuurde verdachte - die toen 26 jaar oud was - een foto van zijn geslachtsdeel naar het slachtoffer. Verdachte en het slachtoffer spraken af om elkaar te ontmoeten. Het slachtoffer zou verdachte dan pijpen en in ruil daarvoor een pakje shag krijgen. Verdachte haalde het slachtoffer op in zijn auto en reed naar een afgelegen plek waar het slachtoffer hem pijpte. Nadien heeft verdachte geprobeerd om nogmaals een seksafspraak dat slachtoffer te maken. Zijn Snapchat account was toen echter al overgenomen door de politie, die door de moeder van het slachtoffer was ingeschakeld.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en de (seksuele) ontwikkeling die bij zijn levensfase hoort, verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat de effecten van dit soort feiten over langere periode merkbaar kunnen zijn.
Dat dat in dit geval ook zo is, is tijdens de zitting namens het slachtoffer en zijn ouders naar voren gebracht.
De ernst en de gevolgen van de feiten (met name de overtreding van het bepaalde in artikel 245 Sr) rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, zoals hieronder te bespreken.
Uit onder meer het reclasseringsrapport en de toelichting van verdachte ter zitting blijkt dat de partner van verdachte, tevens de moeder van zijn kind, in 2020 is overleden na een ziekbed van een jaar. Verdachte was haar mantelzorger. Sindsdien draagt verdachte alleen de zorg voor zijn inmiddels vierjarige kind. Ten tijde van het plegen van de feiten verkeerde verdachte in een periode van rouw en eenzaamheid. Verdachte neemt de volledige verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en omschrijft zijn handelen als walgelijk en misselijkmakend. Hij heeft staat open voor verdere hulpverlening om erachter te komen waarom hij seksueel contact heeft gehad met een vijftienjarige en om te voorkomen dat zoiets ooit weer gebeurt.
De reclassering adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, controle van gegevensdragers en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering benoemt dat een gevangenisstraf onwenselijk zou zijn gelet op de zorg die verdachte voor zijn kind heeft.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet passend is. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat moet worden volstaan met een taakstraf en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal - conform het voorstel van de verdediging - een lagere taakstraf dan gevorderd opleggen. De rechtbank acht het namelijk van belang dat verdachte niet wordt overbelast en dat hij naast het uitvoeren van de taakstraf voldoende tijd overhoudt voor de op te leggen ambulante behandeling en de zorg voor zijn kind. De rechtbank compenseert deze lagere taakstraf door een hogere (voorwaardelijke) gevangenisstraf dan gevorderd op te leggen, teneinde een forsere stok achter de deur te hebben en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.