ECLI:NL:RBNNE:2022:4341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
18.028765.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht en versturen van naaktfoto's aan minderjarige

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarige jongen en het versturen van naaktfoto's. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van het slachtoffer, die de politie inschakelde. Tijdens de zitting op 8 november 2022 bekende de verdachte de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen en het versturen van schadelijke afbeeldingen aan een minderjarige. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf van 150 uren op, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor zijn kind en zijn rouwverwerking na het verlies van zijn partner. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de omstandigheden en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18.028765.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 7 november 2021 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer], te weten het brengen en/of duwen en/of houden van zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer];
2
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 11 november 2021 te Uithuizen, althans in Nederland, (een) afbeelding(en), waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten (een) foto('s) van verdachte, met daarop zijn (stijve) penis, (telkens) heeft vertoond aan een minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, van wij hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze jonger was dan zestien jaar.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 november 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2021,opgenomen op pagina p.19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021306834 d.d. 21 januari 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 7 november 2021 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die voornoemde [slachtoffer], te weten het brengen van zijn penis in de mond van voornoemde [slachtoffer];
2
hij in de periode van 1 juni 2021 tot en met 11 november 2021 te Uithuizen, een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten een foto van verdachte, met daarop zijn penis, heeft vertoond aan een minderjarige, te weten
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, van wie hij weet dat deze jonger was dan zestien jaar.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buitenecht ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd vanzestien jaar, aanbieden aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, controle van gegevensdragers en een contactverbod met het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een lagere taakstraf dan geëist door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils d.d. 16 augustus 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 oktober 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een vijftienjarige jongen en aan het versturen van foto’s van zijn geslachtsdeel aan diezelfde jongen.
Verdachte en het slachtoffer kregen contact via de website Omegle, waarna zij via Snapchat verder chatten. Het slachtoffer gaf aan dat hij 15 jaar was. Desondanks kreeg het contact een seksuele lading en stuurde verdachte - die toen 26 jaar oud was - een foto van zijn geslachtsdeel naar het slachtoffer. Verdachte en het slachtoffer spraken af om elkaar te ontmoeten. Het slachtoffer zou verdachte dan pijpen en in ruil daarvoor een pakje shag krijgen. Verdachte haalde het slachtoffer op in zijn auto en reed naar een afgelegen plek waar het slachtoffer hem pijpte. Nadien heeft verdachte geprobeerd om nogmaals een seksafspraak dat slachtoffer te maken. Zijn Snapchat account was toen echter al overgenomen door de politie, die door de moeder van het slachtoffer was ingeschakeld.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en de (seksuele) ontwikkeling die bij zijn levensfase hoort, verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat de effecten van dit soort feiten over langere periode merkbaar kunnen zijn.
Dat dat in dit geval ook zo is, is tijdens de zitting namens het slachtoffer en zijn ouders naar voren gebracht.
De ernst en de gevolgen van de feiten (met name de overtreding van het bepaalde in artikel 245 Sr) rechtvaardigen in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, zoals hieronder te bespreken.
Uit onder meer het reclasseringsrapport en de toelichting van verdachte ter zitting blijkt dat de partner van verdachte, tevens de moeder van zijn kind, in 2020 is overleden na een ziekbed van een jaar. Verdachte was haar mantelzorger. Sindsdien draagt verdachte alleen de zorg voor zijn inmiddels vierjarige kind. Ten tijde van het plegen van de feiten verkeerde verdachte in een periode van rouw en eenzaamheid. Verdachte neemt de volledige verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd en omschrijft zijn handelen als walgelijk en misselijkmakend. Hij heeft staat open voor verdere hulpverlening om erachter te komen waarom hij seksueel contact heeft gehad met een vijftienjarige en om te voorkomen dat zoiets ooit weer gebeurt.
De reclassering adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, controle van gegevensdragers en een contactverbod met het slachtoffer. De reclassering benoemt dat een gevangenisstraf onwenselijk zou zijn gelet op de zorg die verdachte voor zijn kind heeft.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur niet passend is. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat moet worden volstaan met een taakstraf en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal - conform het voorstel van de verdediging - een lagere taakstraf dan gevorderd opleggen. De rechtbank acht het namelijk van belang dat verdachte niet wordt overbelast en dat hij naast het uitvoeren van de taakstraf voldoende tijd overhoudt voor de op te leggen ambulante behandeling en de zorg voor zijn kind. De rechtbank compenseert deze lagere taakstraf door een hogere (voorwaardelijke) gevangenisstraf dan gevorderd op te leggen, teneinde een forsere stok achter de deur te hebben en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten te plegen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een dag en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 240a en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.

een gevangenisstraf voor de duur van 241 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 240 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk twee weken na onherroepelijk worden van deze uitspraak meldtbij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Groningen.
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen van DeWaag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zolang de reclassering dit nodig acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zalopnemen, zoeken of hebben met slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan ambulante (woon)begeleiding,indien en zolang de reclassering dit nodig acht;
Dat de veroordeelde zich onthoudt van:
• het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
• gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan
worden verkregen;
• gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen metminderjarigen wordt gecommuniceerd.
De veroordeelde bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen, waarbij veroordeelde verplicht is om mee te werken met controles van computers, andere apparatuur en digitale gegevensdragers, indien de reclassering dit nodig vindt.
Bij de controles op naleving van deze gedragsvoorwaarde, die gedurende de proeftijd maximaal drie maal mogen plaatsvinden, kan de reclassering zich bij huisbezoeken (technisch) laten ondersteunen door een ICT-deskundige, ook als dit een opsporingsambtenaar is die deskundig is op digitaal gebied.
Na digitaal onderzoek ter plaatse - dat enkel gericht mag zijn op en beperkt moet blijven tot de controle van de naleving van deze gedragsvoorwaarde - deelt de deskundige zijn bevindingen uitsluitend mee aan reclassering. Bij aantreffen van verborgen, versleutelde of niet-toegankelijke bestanden kan de reclassering veroordeelde de aanwijzing geven dat hij deze bestanden toegankelijk maakt. De veroordeelde is verplicht aan deze aanwijzing medewerking te verlenen. Kan het digitaal onderzoek onvoldoende ter plaatse plaatsvinden, dan kan de deskundige na goedkeuring van de reclassering een digitale kopie maken van de geautomatiseerde werken en gegevensdragers. De kopie wordt zo spoedig mogelijk elders onderzocht, waarna de deskundige het onderzoeksresultaat uitsluitend rapporteert aan de reclassering. Over de vraag of sprake is van strafbare kinderpornografie, kan de reclassering een zedenrechercheur raadplegen die gecertificeerd is voor het beoordelen van beeldmateriaal op kinderporno. De zedenrechercheur rapporteert uitsluitend aan de reclassering. Binnen twee weken nadat de reclassering is gebleken dat geen schending van de gedragsvoorwaarde heeft plaatsgevonden wordt de digitale kopie vernietigd.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door M.S. van der Kuijl, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2022.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.