ECLI:NL:RBNNE:2022:4340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
18/277134-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van omvangrijke oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen met strafoplegging

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van omvangrijke oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 2000, was betrokken bij meerdere oplichtingspraktijken waarbij zij samen met anderen slachtoffers heeft benadeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het oplichten van drie benadeelde partijen door hen te misleiden met valse voorwendselen en documenten. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte door een testament valselijk op te maken en aan gewoontewitwassen door geld dat afkomstig was uit misdrijven te verbergen en om te zetten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met het feit dat de verdachte ook slachtoffer was van criminele uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een cruciale rol speelde in de oplichtingspraktijken, maar ook dat zij beïnvloed werd door haar medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat heeft geleid tot een lichtere straf.

De benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is veroorzaakt. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen tot bedragen van €4.720,- en €2.600,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de data waarop de schade is ontstaan. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/277134-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2022 en 24 oktober 2022. Het onderzoek is gesloten op 22 november 2022, waarna diezelfde dag uitspraak is gedaan.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.R. Rommy, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga

Tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging in de zaak met parketnummer is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is tenlastegelegd, kort en feitelijk weergegeven, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 3 november 2020 te Assen en/of Dwingeloo, althans in Nederland, meermalen, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [benadeelde partij 1] heeft opgelicht;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 3 november 2020 te Assen en/of Dwingeloo, althans in Nederland meermalen, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [benadeelde partij 2] heeft opgelicht;
3.
zij in of omstreeks de periode van 22 februari 2020 tot en met 21 oktober 2020 te Assen, althans in Nederland, [benadeelde partij 3] heeft opgelicht;
4.
zij op een tijdstip in het jaar 2020 te Assen, althans in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte;
5.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 oktober 2020, te Assen en/of Hoogeveen en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld (primair); dan wel dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen (subsidiair).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige door de rechtercommissaris d.d. 11 januari 2022, los opgenomen in het strafdossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1] .
t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever met bijlagen d.d. 16 november 2020, opgenomen op pagina 510 e.v. van het dossier van Politie Regionale eenheid NoordNederland met onderzoeksnummer NNRCC20013 KARAPETI, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 2] .
t.a.v. het onder 3 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangever d.d. 21 oktober 2020,opgenomen op pagina 438 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] .
t.a.v. het onder 4 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen PVB aantreffen notariëleakte d.d. 5 november 2020, opgenomen op pagina 592 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
t.a.v. het onder 5 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen bestemming geldenontvangen van [benadeelde partij 2] d.d. 22 februari 2021, opgenomen op pagina 1193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ING Bank
d.d. 4 september 2020, opgenomen op pagina 561 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen ING rekening
[rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] met bijlagen d.d. 4 september 2020, opgenomen op pagina 1126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant
[verbalisant 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [bedrijf]
d.d. 7 september 2020, opgenomen op pagina 569 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen aanvullendebankgegevens ING/ABN [verdachte] d.d. 19 mei 2021, opgenomen op pagina 1160 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 3 november 2020 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van in totaal ongeveer € 140.000,-, door valselijk en in strijd met de waarheid, met haar mededader,
-tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen dat ze hem zou(den) helpen op beurzen en
-tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen dat ze een online modeconcept zou(den) ontwikkelen waarvoor geld nodig was en een Ltd. zou(den) oprichten en een internationaal project waarin zou worden geïnvesteerd en dat er geld naar Gibraltar zou moeten gaan en
-tegen die [benadeelde partij 1] te zeggen dat ze openstaande boetes heeft bij het CJIB van €13.000,- en dat ze zou worden gegijzeld en hierbij valselijke opgemaakte bewijzen van die schuld heeft/hebben laten zien en heeft/hebben gedaan alsof er met het CJIB werd gebeld en
-overeenkomsten van geldlening door die [benadeelde partij 1] op te laten maken waarin onder meer stond vermeld (zakelijk weergegeven) dat verdachte voor een bepaalde datum geleende geldbedragen zou terugbetalen en dat de aflossing zou worden betaald uit een erfenis die verdachte zou ontvangen en indien er niet zou worden afgelost verdachte werkzaamheden voor die
[benadeelde partij 1] zou verrichten en dat verdachte voor die [benadeelde partij 1] op beurzen zou staan en dat ze verkoop- en marketingactiviteiten zou verrichten voor een nieuw op te zetten kledinglijn en talencursussen zou volgen en waarbij deze geldleningen zowel door [benadeelde partij 1] als verdachte zijn ondertekend;
2.
zij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 3 november 2020 in Nederland meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte en/of verdachtes mededader valselijk en in strijd met de waarheid
-tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat ze een aantal aanmaningen van de deurwaarder had gekregen (onder meer ten behoeve van de zorgverzekeraar en/of een tandartsrekening) en dat ze geld wilde lenen en dit wekelijks zou aflossen en
-tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat ze schulden bij de woningbouwvereniging had en uit haar woning dreigt te worden gezet en
-overeenkomsten van geldlening laten opstellen d.d. 21 mei 2020 en 23 mei 2020 tussen die
[benadeelde partij 2] en verdachte, waarin staat vermeld het geleende bedrag van
€ 2000,- en € 1720,- en de voorwaarden waaronder het dient te worden terugbetaald en deze van
[benadeelde partij 2] en verdachtes handtekening voorzien en
-tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat ze geld nodig had om zich uit te kopen uit een drugsnetwerk en dat "de jongens eraan komen" en als hij E 2000,- overmaakt gebeuren er geen heftige dingen en
-tegen die [benadeelde partij 2] gezegd, zakelijk weergegeven, dat ze een nalatenschap van de oma van de medeverdachte zou krijgen waaruit de leningen konden worden afgelost, zulks terwijl verdachte en verdachtes mededader geen geld terug betalen;
3.
zij in de periode van 22 februari 2020 tot en met 21 oktober 2020 in Nederland met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 3] , heeft bewogen tot de afgifte van ongeveer 2400 euro, door valselijk en in strijd met de waarheid,
-tegen die [benadeelde partij 3] te zeggen dat ze een tandartsrekening had vergeten te betalen en dat die rekening bij haar vader had gelegen en dat die rekening 1100 euro bedroeg en door incasso inmiddels driemaal was verhoogd en dat de deurwaarder aan de deur was geweest en
-een afbeelding van een valselijk opgemaakte factuur voor een bedrag van 2389,81 euro naar die [benadeelde partij 3] te sturen en een afbeelding naar die [benadeelde partij 3] te sturen van een valselijk opgemaakt internetbankierenafschrift waaruit zou blijken dat er een bedrag van 2389,81 euro naar Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders zou zijn overgemaakt, zulks terwijl in werkelijkheid een bedrag van 284,66 euro was overgemaakt -dat ze hem terug zou betalen;
4.
zij in 2020 in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een testament valselijk heeft opgemaakt, door valselijk en in strijd met de waarheid hierin te vermelden, zakelijk en vertaald weergegeven, dat haar oma [naam] , woonachtig in New York, bij haar overlijden haar huis, auto, sieraden en een hoeveelheid geld nalaat aan verdachte [verdachte] en hierin heeft vermeld dat zij de erfenis heeft aanvaard en dit testament valselijk heeft voorzien van de handtekening van die [naam] , met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken;
5.
zij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 oktober 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, voorwerpen, te weten telkens een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van voorwerpen, te weten telkens een hoeveelheid geld gebruik hebben gemaakt, te weten
-op 21 mei 2020 een bedrag van 2000 euro overgemaakt door [benadeelde partij 2] en na een aantal overboekingen op de bankrekening van verdachtes mededader en
-op 23 mei 2020 een bedrag van 1750,- euro overgemaakt door [benadeelde partij 2] en na een aantal overboekingen op een bankrekening van verdachtes mededader en
-op 6 augustus 2020 in totaal 5420,- euro gepind bij de ING te Assen en
-op 8 augustus 2020 in totaal 9000,- euro gepind bij de ING Assen en
-op 5 augustus 2020 in totaal 10.000,- euro gepind te Amsterdam en
-op 8 augustus 2020 in totaal 27.050 euro,- opgenomen in een casino te Hoogeveen en
-op 8 augustus 2020 in totaal 5.300,- euro opgenomen in een casino te Assen en
-telkens geldbedragen en/of transacties afkomstig van [benadeelde partij 1] en
-op 27 oktober 2020 in totaal 2800,- euro in een casino te Hoogeveen en
-op 27 oktober 2020 in totaal 4000,- euro gepind bij ABM AMRO te Hoogeveen, zulks terwijl die hoeveelheden geld telkens geheel of gedeeltelijk zijn uitgegeven in een casino en hiervan een auto is gekocht, terwijl verdachte en verdachtes mededader wisten dat die hoeveelheden geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte en verdachtes mededader van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
oplichting;
valsheid in geschrifte;
5 primair. het medeplegen van gewoonte witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in de zin van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat hoewel op het eerste gezicht wellicht het beeld kan ontstaan dat verdachte vanuit een samenwerking tot strafbare feiten is gekomen, dit beeld niet klopt en verdachte met name zelf ook het slachtoffer is geweest van de situatie. De raadsman wijst op de “richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan” en het non-prosecution en non-punishement beginsel. In onderhavig geval dient niet te snel te worden geoordeeld dat verdachte vrijwillig heeft meegedaan. Wanneer handelen voortkomt uit een afhankelijkheidsrelatie dan kan van vrijwilligheid niet worden gesproken.
Subsidiair heeft de raadsman - mocht de rechtbank toch een straf willen opleggen - verzocht een eventuele (voorwaardelijke) (werk)straf op te leggen. Hiermee wordt recht gedaan aan de situatie die is veroorzaakt, maar wordt ook recht gedaan aan de situatie van verdachte op dit moment. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
Nadat zij is geschorst uit voorlopige hechtenis heeft zij aan de hand van een traject bij [instelling] hard aan zichzelf gewerkt. Het heeft haar sterker gemaakt en deze positieve ontwikkeling dient niet te worden doorbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan verdachte reeds heeft ondergaan in voorarrest.
Voorts heeft de raadsman verzocht de feiten 1, 2, 3 en 5 in verminderde mate toe te rekenen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychologisch rapport Pro Justitia van 9 april 2021, opgemaakt door R. Gerats, MSc. Orthopedagoog-generalist, het advies van de reclassering van 11 mei 2021 en de voortgangsverslagen van de reclassering van respectievelijk 7 juni 2022 en 21 oktober 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 22 februari 2020 tot en met 3 november 2020 schuldig gemaakt aan het medeplegen van omvangrijke oplichting waarvan drie slachtoffers aangifte hebben gedaan ( [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] ). Verdachte heeft daarbij een cruciale rol gespeeld en is geraffineerd te werk gegaan. Bij twee feiten was medeverdachte [medeverdachte] betrokken en was sprake van medeplegen. Zij heeft door het gebruiken van vele leugens en valse toezeggingen de slachtoffers financiële schade toegebracht en misbruik gemaakt van hun vertrouwen. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft zij niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en het vermogen van haar slachtoffers, maar worden ook gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij in het algemeen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, alsmede het medeplegen van gewoontewitwassen.
Door geldbedragen wit te wassen wordt het vertrouwen in het economisch verkeer geschaad.
Ook deze feiten rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemd psychologisch Pro Justitia rapport.
Hierin is - onder meer - het navolgende zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van problematiek die haar in haar functioneren beperkt. Ze is als gevolg van een combinatie van haar beneden gemiddelde intelligentie en de ervaringen in haar tienerjaren, zeer beïnvloedbaar door anderen, zowel in positieve als in negatieve zin.
De identiteitsontwikkeling is nog onvoldoende op gang gekomen en de separatie-individuatie is niet goed doorlopen, waardoor ze te vroeg te veel zelfstandig heeft moeten zijn en er sprake is van zelfoverschatting van eigen vaardigheden en mogelijkheden en weinig afgrenzing van anderen. Ze presenteert zich sociaal wenselijk grootser, met superlativiteit ter overdekking van het zelfbeeld van onrijpheid en kwetsbaarheid.
Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert de feiten 1, 2 en 3 (thans ten laste gelegd als de feiten 1, 2, 3 en 5) in verminderde mate toe te rekenen, omdat verdachte belemmerd werd in haar keuzevrijheid als gevolg van haar problematiek. De kans op recidive wordt zonder interventie als laag tot matig geschat.
Voor toepassing van het jeugdstrafrecht worden op basis van de wegingslijst voor ASR onvoldoende indicaties gezien. Voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte is het geïndiceerd om een interventie in te zetten binnen een instelling zoals [instelling] waar naast begeleiding ook individuele behandeling geboden wordt.
De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en het advies van de deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid, neemt deze over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de feiten 1, 2, 3 en 5 in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van voornoemd advies van de reclassering en de door de reclassering opgemaakte voortgangsverslagen.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit de voortgangsverslagen blijkt - onder meer - dat verdachte zich tijdens de schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden.
Zij is afspraken nagekomen en is actief bezig haar leven een positieve wending te geven.
In december 2021 is verdachte zelfstandig gaan wonen met ambulante behandeling/begeleiding vanuit [instelling] . Het traject bij [instelling] is op 7 juni 2022 positief afgerond.
Verdachte heeft haar inzicht in goed en fout ontwikkeld en heeft geleerd hoe ze haar grenzen kan aangeven. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte first offender is en niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] door deze rechtbank bij vonnis van dezelfde datum is veroordeeld voor het plegen van mensenhandel waarvan zij slachtoffer is. Verdachte werd door medeverdachte [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode crimineel uitgebuit. Zij werd door hem beïnvloed en belemmerd in haar keuzevrijheid. Hoewel zij een cruciale rol heeft gespeeld in de oplichtingspraktijken en een onmisbare schakel was in het geheel van handelen, stuurde medeverdachte [medeverdachte] haar daartoe aan.
Verdachte bevond zich in een uitbuitingssituatie en in die zin is zij niet alleen dader, maar ook slachtoffer. De rechtbank zal dit in strafmatigende zin meewegen.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en kijkend naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige LOVS-afspraken zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd zijn. De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat de feiten 1, 2, 3 en 5 verdachte verminderd kunnen worden toegerekend, zij naast dader ook slachtoffer is van criminele uitbuiting en tijdens de schorsing van haar voorlopige hechtenis heeft laten zien dat zij een andere weg is ingeslagen en haar zaken nu goed op orde heeft.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank - gelet op de ernst en duur van de feiten zoals hiervoor uiteengezet, alsmede de cruciale rol van verdachte - geen ruimte om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Voorts acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf - gelet op de duur van het voorarrest (121 dagen), de door verdachte doorgemaakte positieve ontwikkeling en de door haar getoonde inzet niet meer opportuun.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel van 3 maanden dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 5.920,- ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 2.600,- ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 2] voldoende is onderbouwd en bovendien steun vindt in het strafdossier. De vordering is daarom voor toewijzing vatbaar, waartoe verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hoofdelijk zijn verbonden.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gevorderde schade heeft de officier van justitie zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is onder vergoeding van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de door [benadeelde partij 2] gevorderde € 4.720,(betreffende leningen die door verdachte niet zijn terugbetaald) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat met toewijzing van de vordering verdachte wordt benadeeld, omdat zij nooit de beschikking heeft gehad over het geleende bedrag.
De overig gevorderde € 1.200,- voor een niet geleverde dienst, dient aldus de raadsman afgewezen dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard. Los van de onderbouwing, die ontbreekt, komt een dergelijk bedrag niet in aanmerking voor schadevergoeding, nu verdachte diensten heeft geleverd en daarvoor is betaald. Van schade is geen sprake.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ingediende vordering heeft de raadsman zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met ook hier de opmerking dat verdachte niet de begunstigde is geweest van het geleende geldbedrag, maar bij toewijzing van de vordering wel verplicht wordt om het geld terug te betalen.
Oordeel van de rechtbank
[benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] de door hem gestelde schade van € 4.720,-, betreffende de niet terugbetaalde geldleningen, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2020.
De door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gevorderde kosten van € 1.200,- betreffende niet geleverde diensten, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De vordering zal daarom in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het onder 2 bewezen verklaarde met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 4.720,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 3] de door hem gestelde schade van € 2.600,-, betreffende de niet terugbetaalde geldleningen, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 2.600,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 60a, 225, 326, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot € 4.720,- en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[benadeelde partij 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van
[benadeelde partij 2]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[benadeelde partij 2]aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.720,- (zegge: vierduizend zevenhonderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 57 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot € 2.600,- en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij 3]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[benadeelde partij 3]aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.600,- (zegge: tweeduizend zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 36 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R.B. Maring en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2022.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen