ECLI:NL:RBNNE:2022:4306

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
18/318346-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging met brandstichting en vrijspraak van belaging

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor bedreiging met brandstichting, maar sprak haar vrij van de ten laste gelegde belaging. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte meerdere keren wederrechtelijk tegenover de aangeefster heeft gehandeld, niet aan het vereiste van stelselmatigheid was voldaan voor belaging. De feiten die aan de belaging ten grondslag lagen, waren verspreid over een langere periode en de rechtbank concludeerde dat deze niet voldoende ernstig waren om als belaging te kwalificeren.

De bedreiging vond plaats op 6 februari 2020, toen de verdachte in een telefoongesprek met een ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit dreigde het huis van de aangeefster in de fik te steken. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging voldoende bewijsbaar was en dat de aangeefster daadwerkelijk vrees had kunnen ervaren. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor haar daden en dat er een patroon van intimidatie was, wat de ernst van de bedreiging onderstreepte. De rechtbank legde een taakstraf op, maar geen contact- of gebiedsverbod, omdat de situatie tussen de verdachte en de aangeefster inmiddels was verbeterd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/318346-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Haskerdijken. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 september 2020 te Folsgare en/of IJlst, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] (en haar gezin), met het oogmerk die [benadeelde partij 1] (en haar gezin) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen; door
  • veelvuldig te bellen en andere mensen te laten bellen naar die [benadeelde partij 1] (en haar gezin) en/of
  • veelvuldig diverse berichten te sturen (via de telefoon) naar die [benadeelde partij 1] met daarinonder andere teksten (van beledigende en/of dreigende aard) zoals: ‘Als je dochter liegt help jij haar ook typische iets voor ouders die geesterlijk een achterstand hebben’ en/of ‘Paarden verkrachter’ en/of
  • berichten te sturen (via de telefoon) naar de dochter van die [benadeelde partij 1] met daarin onderandere teksten (van beledigende en/of dreigende aard) zoals: ‘Werkelijk [benadeelde partij 1] je had de rest van je leven door een rietje gegeten’ en/of ‘Als jij niet gaat zorgen dat dat dier een verder humaan leven gaat krijgen dan ga je echt waar op mijn woord bloeden’ en/of ‘Hoop dat je kapot gaat en als dat zo is dan leg ik een zadel op je rug en ga je laten springen in het bos met je olifantenpoten vieze graf tak’ en/of
  • meerdere malen diverse borden van de gemeente in en rond Folsgare te bekladden met daaropteksten (van beledigende aard) zoals: ‘Hoer [benadeelde partij 2] KKR nazi XXX’ en/of ‘Karma is een bitch [benadeelde partij 2] ’ en/of
  • iets brandend in de richting van de oprit van die [benadeelde partij 1] te gooien, althans hierbijaanwezig te zijn en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, de auto van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te vernielen door de auto te bekladden met verf en daarop een hakenkruis en ‘NSB’ te verven en/of door het gooien van stenen op/naar de auto en/of
  • meerdere malen voor de woning van die [benadeelde partij 1] langs te lopen;
2.
zij op of omstreeks 6 februari 2020 te Folsgare en/of IJlst, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door dreigend (via de telefoon) tegen [benadeelde partij 3] te zeggen dat ze wel wist wie had doorgegeven dat er twee paarden lagen begraven bij de paardenstalling en vervolgens aan die [benadeelde partij 3] de woorden toe te voegen: ‘Haar huis gaan we in de fik steken’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden die [benadeelde partij 1] vervolgens ter ore zijn gekomen.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie met betrekking tot feit 1

Inleiding
Aan verdachte is onder 1 belaging ex artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Belaging is een misdrijf dat alleen op klacht vervolgbaar is. Of de officier van justitie ontvankelijk is met betrekking tot de vervolging van die belaging, dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften die voor klachtdelicten gelden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat niet is voldaan aan de voorschriften die voor een klachtdelict gelden. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Aangeefster heeft op 11 maart 2020 aangifte gedaan van een aantal feiten, waarover zij pas op 11 september 2020 een klacht heeft ingediend. Hier zit een periode van zes maanden tussen, terwijl artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht een maximale periode van drie maanden voorschrijft. Daar komt bij dat een klacht bij de aangifte op 2 mei 2020 in zijn geheel ontbreekt. De officier van justitie is derhalve ten aanzien van die feiten niet-ontvankelijk in de vervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd ontvankelijk te zijn in de vervolging, nu aangeefster op 11 september 2020 en op 15 juni 2021 klacht heeft gedaan en ook overigens voldoende helder is dat aangeefster de onmiskenbare wens heeft gehad om tot vervolging over te gaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de tenlastegelegde belaging. De rechtbank ziet in de herhaling van aangiftes en de aanwezigheid van aangeefster bij de terechtzitting de onmiskenbare wens van aangeefster om tot vervolging van verdachte over te gaan. Daar komt bij dat het overschrijden van de klachttermijn verontschuldigbaar is, omdat aangeefster een stopgesprek met verdachte heeft willen afwachten. Nadat verdachte te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan een dergelijk gesprek, heeft aangeefster haar wens tot vervolging doorgezet. Tot slot heeft aangeefster op 15 juni 2021 opnieuw aangifte gedaan en ook een klacht ingediend, waarin een opsomming wordt gegeven van eerdere gebeurtenissen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat helder is dat aangeefster de wens tot vervolging heeft van de belaging. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Hij heeft ten aanzien van feit 1 het volgende aangevoerd. Uit het dossier is gebleken dat verdachte berichten naar aangeefster heeft gestuurd en ook betrokken is geweest bij het bellen naar aangeefster. Zij heeft het voorgaande zelf gedaan en daarbij ook minderjarigen aangezet tot deze praktijken. Dat verdachte stenen heeft gegooid naar de auto van aangeefster kan wettig en overtuigend worden bewezen. De ontkenning van verdachte hieromtrent ter terechtzitting is ongeloofwaardig, en moet terzijde worden geschoven. De brandstichting kan wettig en overtuigend worden bewezen, omdat aangeefster verdachte herkent op de camerabeelden, en de politie daarnaast aan de hand van uiterlijke kenmerken beschrijft dat zij verdachte herkennen. Voor het bekladden van de borden van de gemeente en de auto is onvoldoende wettig bewijs. Ook het langs de woning van aangeefster lopen, blijkt onvoldoende uit het dossier.
Voor deze handelingen dient verdachte te worden vrijgesproken. De onder 1 tenlastegelegde belaging kan al met al wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De tenlastegelegde bedreiging kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van verdachte, dat zij in het telefoongesprek “sik” in plaats van “fik” heeft gezegd, is niet aannemelijk geworden. Het is duidelijk wat de ambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit op papier heeft gezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank zijn beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 1 verwerpt, verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Hij heeft ten aanzien van feit 1 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de minderjarigen niet aangezet om aangeefster te bellen – dat idee kwam vanuit hun zelf. Het is daarbij onduidelijk wie bij het telefoongesprek aanwezig zijn geweest. Ook het versturen van het bericht “Paarden verkrachter” kwam vanuit één van de minderjarigen zelf. Het bericht dat de dochter van aangeefster heeft ontvangen, was niet gericht aan aangeefster, en heeft niets met verdachte te maken. Tevens kan het bekladden van de verkeersborden niet worden bewezen, omdat dit verwijt slechts op vermoedens gebaseerd is. Dat het langs de woning van aangeefster lopen is opgenomen in de tenlastelegging is onterecht, omdat Folsgare een klein dorp is en het daardoor niet verwonderlijk is als iemand een paar keer langs de woning van aangeefster loopt. Tot slot is niet te bewijzen dat verdachte bij de brandstichting betrokken is geweest, omdat de camerabeelden onduidelijk zijn en verdachte een alibi heeft. Dat wat er overblijft voldoet niet aan de kwalificatie van belaging, omdat er geen sprake is van duidelijke vrees en stelselmatigheid. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat zij telefonisch heeft gesproken over “sik(jes)”, en niet over “fik”. Met “sikjes” bedoelt verdachte haar geitjes. De partner van de medeverdachte was bij het telefoongesprek aanwezig en heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte het over “sikjes” heeft gehad, en niet over “fik”. De raadsman heeft de rechtbank derhalve verzocht om verdachte het voordeel van de twijfel te geven en haar vrij te spreken van feit 2.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft een ander, namelijk [naam] , op 19 juni 2020 in het Duits laten bellen naar aangeefster.
1Ook heeft verdachte op 2 mei 2020 iets brandends in de richting van de oprit van aangeefster gegooid.
2Tot slot heeft aangeefster op 12/13 september een steen gegooid naar de auto van aangeefster en/of haar partner.
3Het betoog van de verdachte dat zij niet betrokken was bij het bellen door [naam] verwerpt de rechtbank gelet op de verklaring die [naam] daarover heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Ook het verweer dat verdachte niet bij de brandstichting betrokken was, wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte wordt op de beelden herkend door aangeefster en door verbalisanten. Voor wat betreft het gooien van de steen naar de oprit van aangeefster waar een auto geparkeerd stond, houdt de rechtbank verdachte aan haar verklaring zoals zij die bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat zij die bewuste nacht een steen heeft gegooid naar die auto. Dat daarbij de auto die op de oprit van aangeefster stond niet geraakt is, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de schade aan de auto zoals beschreven door aangeefster en zoals is vastgesteld en gefotografeerd door de politie. Voor de overige ten laste gelegde feitelijke handelingen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tegenover de aangeefster meerdere malen wederrechtelijk heeft gehandeld. Het gaat daarbij om handelen dat ongetwijfeld een grote impact zal hebben gehad op aangeefster en haar gezin. Voor een bewezenverklaring van belaging is echter vereist dat door het handelen van verdachte stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De onderdelen welke bewezen zijn, betreft een drietal incidenten die verspreid over een langere periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat aan het vereiste van stelselmatigheid niet is voldaan. Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 1 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb gebeld met een ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Ik heb gezegd dat ik wist wie de melding had gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 september2020, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021157844 d.d. 5 juli 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wat is jouw telefoonnummer? Is dit [telefoonnummer]?
A: Correct.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2021,opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Plaats delict: Folsgare
[verdachte] had in februari 2020 in een telefoongesprek met een NWVA-ambtenaar gedreigd mijn woning in de fik te steken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020,opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit [benadeelde partij 3] :
Op 6 februari 2020 belde mij, [benadeelde partij 3] , een vrouwspersoon. Ik zag dat ze belde met telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik hoorde haar zeggen dat ze wel wist wie had doorgegeven dat er twee paarden lagen begraven bij de paardenstalling. Ik hoorde deze vrouwspersoon zeggen:
"haar huis gaan we in de fik steken".
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd, en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft op 6 februari 2020 een telefoongesprek gevoerd met een ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. In dit gesprek heeft verdachte gezegd dat ze wel wist wie had doorgegeven dat er twee paarden lagen begraven bij de paardenstalling, en dat zij haar huis in de fik gaat steken. Gezien het lopende conflict tussen verdachte en aangeefster, zoals uit het dossier naar voren is gekomen, wordt met “haar huis” de woning van aangeefster bedoeld.
De verklaring van verdachte dat zij “sik” heeft gezegd in plaats van “fik” acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank ziet niet in op welke manier “sik” in de hiervoor benoemde zin past. De rechtbank gaat daarom uit van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
Uit de aangifte blijkt dat aangeefster ook daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van deze bedreiging. Daarbij kan ieder weldenkend mens bedenken dat wanneer men een dergelijke bedreiging doet ten overstaande van een opsporingsambtenaar, die bedreiging bij de bedreigde persoon terecht zal komen. Gezien het lopende conflict tussen verdachte en aangeefster kon bij aangeefster ook daadwerkelijk in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte brand zou kunnen stichten bij haar woning. Met een dergelijke bedreiging heeft verdachte, in elk geval in voorwaardelijke zin, opzet gehad op het aanjagen van de redelijke vrees bij aangeefster. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met brandstichting oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 6 februari 2020 te Folsgare en/of IJlst [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met brandstichting, door dreigend via de telefoon tegen [benadeelde partij 3] te zeggen dat ze wel wist wie had doorgegeven dat er twee paarden lagen begraven bij de paardenstalling en vervolgens aan die [benadeelde partij 3] de woorden toe te voegen: ‘Haar huis gaan we in de fik steken’, welke woorden die [benadeelde partij 1] vervolgens ter ore zijn gekomen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. bedreiging met brandstichting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod en gebiedsverbod aan verdachte op te leggen, primair als vrijheidsbeperkende maatregel en subsidiair als bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod en gebiedsverbod voor de duur van twee jaren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de ouderdom van de feiten, en de omstandigheden dat verdachte first offender is en voor onderhavige zaak al een gedragsaanwijzing opgelegd heeft gekregen. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat de dadelijke uitvoerbaarheid van een vrijheidsbeperkende maatregel niet mogelijk is, omdat er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 16 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 april 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. In 2020 is een conflict ontstaan tussen verdachte en aangeefster. Verdachte verdenkt aangeefster ervan dat zij verraden heeft dat er paarden begraven lagen op een boerderij waar verdachte haar eigen dieren gestald had en veelvuldig kwam. Wat volgt zijn meerdere lelijke, vervelende en intimiderende acties richting aangeefster. Hoewel de rechtbank de ten laste gelegde belaging, vanwege het ontbreken van stelselmatigheid, niet wettig en overtuigend bewezen acht, stelt de rechtbank wel vast dat verdachte betrokken is geweest bij meerdere vervelende en ernstige acties richting aangeefster. Ook het feit dat de rechtbank wel bewezen acht, namelijk de bedreiging met brandstichting, past binnen dit patroon van ernstige pesterijen aan het adres van aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting het ten laste gelegde ontkend. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar daad. De rechtbank acht het van belang dat verdachte daarom voelt wat de consequenties zijn van haar gedrag, en acht een onvoorwaardelijke taakstraf dan ook passend en geboden. Nu de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, slechts tot een bewezenverklaring van feit 2 komt, zal de rechtbank sterk afwijken van de eis van de officier van justitie. Ook houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de ouderdom van het feit. Al met al acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.
De rechtbank zal geen contact- en/of gebiedsverbod aan verdachte opleggen. Het is al enige tijd rustig tussen verdachte en aangeefster, en daarnaast heeft verdachte geen reden meer om in de woonplaats van aangeefster te komen. Haar dieren zijn elders ondergebracht en verblijven derhalve niet meer in Folsgare. De rechtbank betrekt bij haar overwegingen voorts dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zich niet aan de gedragsaanwijzing zou hebben gehouden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2022.
De aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 15 september 2020, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier & de getuigenverklaring van [naam] d.d. 17 november 2021 bij de rechter-commissaris.
De aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 11 september 2020, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier, het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 18 mei 2020, opgenomen op pagina 59 van het dossier, en het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 29 september 2020, opgenomen op pagina 63 van het dossier.
De aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 15 september 2020, opgenomen op pagina 72 e.v. van het dossier & de verklaring van verdachte d.d. 22 september 2020, opgenomen op pagina 84 e.v.