Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Hij heeft ten aanzien van feit 1 het volgende aangevoerd. Uit het dossier is gebleken dat verdachte berichten naar aangeefster heeft gestuurd en ook betrokken is geweest bij het bellen naar aangeefster. Zij heeft het voorgaande zelf gedaan en daarbij ook minderjarigen aangezet tot deze praktijken. Dat verdachte stenen heeft gegooid naar de auto van aangeefster kan wettig en overtuigend worden bewezen. De ontkenning van verdachte hieromtrent ter terechtzitting is ongeloofwaardig, en moet terzijde worden geschoven. De brandstichting kan wettig en overtuigend worden bewezen, omdat aangeefster verdachte herkent op de camerabeelden, en de politie daarnaast aan de hand van uiterlijke kenmerken beschrijft dat zij verdachte herkennen. Voor het bekladden van de borden van de gemeente en de auto is onvoldoende wettig bewijs. Ook het langs de woning van aangeefster lopen, blijkt onvoldoende uit het dossier.
Voor deze handelingen dient verdachte te worden vrijgesproken. De onder 1 tenlastegelegde belaging kan al met al wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De tenlastegelegde bedreiging kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van verdachte, dat zij in het telefoongesprek “sik” in plaats van “fik” heeft gezegd, is niet aannemelijk geworden. Het is duidelijk wat de ambtenaar van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit op papier heeft gezet.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank zijn beroep op niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 1 verwerpt, verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Hij heeft ten aanzien van feit 1 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de minderjarigen niet aangezet om aangeefster te bellen – dat idee kwam vanuit hun zelf. Het is daarbij onduidelijk wie bij het telefoongesprek aanwezig zijn geweest. Ook het versturen van het bericht “Paarden verkrachter” kwam vanuit één van de minderjarigen zelf. Het bericht dat de dochter van aangeefster heeft ontvangen, was niet gericht aan aangeefster, en heeft niets met verdachte te maken. Tevens kan het bekladden van de verkeersborden niet worden bewezen, omdat dit verwijt slechts op vermoedens gebaseerd is. Dat het langs de woning van aangeefster lopen is opgenomen in de tenlastelegging is onterecht, omdat Folsgare een klein dorp is en het daardoor niet verwonderlijk is als iemand een paar keer langs de woning van aangeefster loopt. Tot slot is niet te bewijzen dat verdachte bij de brandstichting betrokken is geweest, omdat de camerabeelden onduidelijk zijn en verdachte een alibi heeft. Dat wat er overblijft voldoet niet aan de kwalificatie van belaging, omdat er geen sprake is van duidelijke vrees en stelselmatigheid. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van feit 1.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat zij telefonisch heeft gesproken over “sik(jes)”, en niet over “fik”. Met “sikjes” bedoelt verdachte haar geitjes. De partner van de medeverdachte was bij het telefoongesprek aanwezig en heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte het over “sikjes” heeft gehad, en niet over “fik”. De raadsman heeft de rechtbank derhalve verzocht om verdachte het voordeel van de twijfel te geven en haar vrij te spreken van feit 2.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft een ander, namelijk [naam] , op 19 juni 2020 in het Duits laten bellen naar aangeefster.
1Ook heeft verdachte op 2 mei 2020 iets brandends in de richting van de oprit van aangeefster gegooid.
2Tot slot heeft aangeefster op 12/13 september een steen gegooid naar de auto van aangeefster en/of haar partner.
3Het betoog van de verdachte dat zij niet betrokken was bij het bellen door [naam] verwerpt de rechtbank gelet op de verklaring die [naam] daarover heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Ook het verweer dat verdachte niet bij de brandstichting betrokken was, wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte wordt op de beelden herkend door aangeefster en door verbalisanten. Voor wat betreft het gooien van de steen naar de oprit van aangeefster waar een auto geparkeerd stond, houdt de rechtbank verdachte aan haar verklaring zoals zij die bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat zij die bewuste nacht een steen heeft gegooid naar die auto. Dat daarbij de auto die op de oprit van aangeefster stond niet geraakt is, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de schade aan de auto zoals beschreven door aangeefster en zoals is vastgesteld en gefotografeerd door de politie. Voor de overige ten laste gelegde feitelijke handelingen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte tegenover de aangeefster meerdere malen wederrechtelijk heeft gehandeld. Het gaat daarbij om handelen dat ongetwijfeld een grote impact zal hebben gehad op aangeefster en haar gezin. Voor een bewezenverklaring van belaging is echter vereist dat door het handelen van verdachte stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De onderdelen welke bewezen zijn, betreft een drietal incidenten die verspreid over een langere periode hebben plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat aan het vereiste van stelselmatigheid niet is voldaan. Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.