Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht door verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de justitiële documentatie van verdachte, de meewerkende houding van verdachte ten tijde van het onderzoek en het positieve advies van de reclassering. De raadsman heeft een in zijn visie vergelijkbare zaak aangehaald waarin een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden is opgelegd en heeft de rechtbank gevraagd een soortgelijke straf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever bij een ruzie in een uitgaansgelegenheid met een glas te slaan in zijn hals. Aangever heeft hierdoor een wond in zijn hals opgelopen. Het bewezenverklaarde is een ernstig strafbaar feit waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie gelet op de volgende omstandigheden. Allereerst heeft de rechtbank rekening gehouden met een escalerende rol van de aangever in de aanloop naar het feit. Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is verdachte weliswaar eerder onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict, maar heeft hij zich in de afgelopen jaren na het plegen van dit delict, niet meer schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 13 april 2022, waarin de reclassering positief rapporteert over verdachte. Verdachte heeft zijn leven op dit moment, ruim drie jaar na dato, goed op orde. Hij heeft een gezin, hij heeft huisvesting en hij kan voorzien in zijn levensonderhoud. Van structurele agressieproblematiek is geen sprake en de kans op herhaling wordt door de reclassering als laaggemiddeld ingeschat.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 9 mei 2019 aangehouden. De behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op 9 mei 2019. Omdat het eindvonnis op 18 november 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met anderhalf jaar. Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment niet meer aan de orde vindt.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen voor 120 dagen hechtenis indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.