ECLI:NL:RBNNE:2022:4302

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
18/205037-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na geweldsincident in uitgaansgelegenheid

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 21 februari 2019 in Groningen, waar de verdachte tijdens een ruzie in een uitgaansgelegenheid de aangever met een glas in de hals heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht een glas tegen de hals van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een oppervlakkige verwonding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard, wat de poging tot doodslag bevestigt.

Tijdens de rechtszitting op 4 november 2022 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op doodslag. De rechtbank heeft echter de argumenten van de verdediging verworpen en het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank heeft daarbij gebruik gemaakt van videobeelden van het incident en medische informatie over de verwondingen van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsook een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van het feit. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer aan de orde is, gezien de omstandigheden van de zaak en de positieve rapportage van de reclassering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/205037-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 november 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met een glas en/of een stukgeslagen glas, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met kracht in de hals heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een glas en/of een stukgeslagen glas, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met kracht in de hals heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een glas en/of een stukgeslagen glas, in ieder geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, met kracht in de hals te slaan en/of te steken en/of te snijden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op een poging tot doodslag. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Doordat omstanders geen betrouwbare uitspraken hebben gedaan over de aard van het letsel en de intensiteit van het toegepaste geweld, zijn we voor de beoordeling geheel aangewezen op de letselverklaring, aldus de raadsman. Uit die letselverklaring volgt niet dat er enig geweld bestond dat naar zijn aard, intensiteit en toedracht naar algemene ervaringsregels had kunnen leiden tot dodelijk letsel.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat er ook geen sprake is van enige bewuste aanvaarding van een dodelijk gevolg. In de beschrijving van de camerabeelden staat dat verdachte tweemaal richting de linkerzijde van het hoofd slaat, en daar bevinden zich geen vitale lichaamsdelen. Enig geweld richting de linkerzijde van het hoofd zal dan ook niet tot een dodelijk gevolg leiden. Er is derhalve geen sprake van het willens en wetens aanvaarden van een dodelijk gevolg.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd op het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 november 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
U houdt mij voor dat ik op 21 februari 2019 in de [uitgaansgelegenheid] in Groningen was. Dat klopt. U houdt mij voor dat ik met een glas geslagen heb. Ik heb bij de politie op de beelden gezien dat het blijkbaar zo gegaan is. Het klopt dat ik degene ben die in de beschrijving van de beelden in het dossier wordt aangeduid met NN1.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2019,opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019045048 d.d. 28 juni 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was afgelopen nacht, 20 februari 2019 op 21 februari 2019, op stap in Groningen. Ik weet nog dat er allemaal mensen zeiden dat ik in mijn nek bloedde. Ik kan mij niet herinneren hoe dat is gekomen maar ik had dus een snee in mijn hals. Deze snee zit aan de linkerzijde in mijn hals. Verder heb ik diverse klein wondjes aan de linkerzijde van mijn gezicht. [naam] vertelde ook dat ik met iemand ruzie heb gehad in de [uitgaansgelegenheid] . Ik ben uiteindelijk met de ambulance mee gegaan naar het UMCG voor behandeling. Daar hebben ze mijn hals gehecht. Ik heb volgens mij twee (2) hechtingen gekregen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2019,opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Videofragment 3 (VID-20190221-WA0008) bevat beelden van de dansvloer in [uitgaansgelegenheid] met als datum 21-02-2019. Het fragment start op 02:27:03 uur en duurt tot 02:29:10 uur.
NN1 helt enigszins voorover naar NN5. Vervolgens is te zien dat NN1 zijn rechtervoet naar achteren plaatst en zijn rechterarm naast zijn lichaam houdt. De linkervoet van NN1 komt iets van de grond, zijn linkerknie wat gebogen, waarbij NN1 kort op zijn rechtervoet steunt, tegelijkertijd zijn lichaam iets naar rechts gedraaid. NN1 haalt zijn rechterarm naar achteren. NN1 draait vervolgens terug, komt op zijn linkervoet te staan en haalt met zijn rechterhand vol uit naar de linkerzijde van het hoofd van NN5. Hierbij is te zien dat NN1 NN5 aan de linkerzijde ter hoogte van het hoofd raakt en dat er iets uit elkaar spat. Tevens is te zien dat door de klap NN5 zijn hoofd naar rechts beweegt. NN1 zet zijn rechtervoet vervolgens ver achteruit, draait daarbij zijn lichaam wat naar rechts, trekt zijn linkervoet ook naar achteren, waarbij hij iets verder van NN5 komt te staan. NN1 haalt zijn rechterarm naar achteren met zijn elleboog gebogen en rechterhand naar voren en houdt zijn linkerarm naar voren. NN1 zakt iets door beide knieën, brengt zijn rechterarm op schouderhoogte, brengt zijn lichaam naar voren, komt op zijn linkervoet te staan, zijn rechtervoet van de grond en haalt vervolgens wederom vol uit naar de linkerzijde van het hoofd van NN5, raakt NN5 wederom aan de linkerzijde ter hoogte van het hoofd, waardoor NN5 naar rechts beweegt. Te zien is dat NN1 zijn hele lichaam in de beweging van het slaan brengt.
4. Een geneeskundige verklaring, op 4 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door T. vanMesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als verklaring:
Samenvatting medische informatie betreffende [slachtoffer] , geb [geboortedatum] .
Gevonden afwijkingen: oppervlakkige verwonding in de vorm van een winkelhaak in de hals links. Geen slagaderlijke bloeding, wel aderlijk bloedverlies.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een glas met kracht tegen de hals van het slachtoffer geslagen. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een oppervlakkige verwonding opgelopen in zijn hals. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de aangever het beschreven letsel op een andere manier heeft verkregen dan door het slaan met het glas tegen zijn hals. De suggestie van de verdediging dat het letsel is ontstaan toen aangever op de grond viel waar op dat moment glasscherven lagen wijst de rechtbank als onwaarschijnlijk van de hand, alleen al gezien de plaats waar het letsel is ontstaan, te weten aan de zijkant van de hals. Het letsel bevindt zich juist op de plek waar het glas blijkens de beelden aangever raakte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte in de richting van de zijkant van het hoofd van verdachte heeft geslagen, waar zich geen vitale lichaamsdelen bevinden, en dat er daarom geen sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar lichaamsdeel is. Door met kracht een glas in de hals stuk te slaan, bestaat de aanmerkelijke kans dat de halsslagader geraakt wordt, wat de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. De handelingen van de verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarom worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel van het slachtoffer. Door zo te handelen kan het niet anders dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2019 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met een glas, die [slachtoffer] , met kracht in de hals heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht door verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, de justitiële documentatie van verdachte, de meewerkende houding van verdachte ten tijde van het onderzoek en het positieve advies van de reclassering. De raadsman heeft een in zijn visie vergelijkbare zaak aangehaald waarin een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden is opgelegd en heeft de rechtbank gevraagd een soortgelijke straf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever bij een ruzie in een uitgaansgelegenheid met een glas te slaan in zijn hals. Aangever heeft hierdoor een wond in zijn hals opgelopen. Het bewezenverklaarde is een ernstig strafbaar feit waarop in beginsel moet worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie gelet op de volgende omstandigheden. Allereerst heeft de rechtbank rekening gehouden met een escalerende rol van de aangever in de aanloop naar het feit. Daarnaast wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is verdachte weliswaar eerder onherroepelijk veroordeeld voor een geweldsdelict, maar heeft hij zich in de afgelopen jaren na het plegen van dit delict, niet meer schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 13 april 2022, waarin de reclassering positief rapporteert over verdachte. Verdachte heeft zijn leven op dit moment, ruim drie jaar na dato, goed op orde. Hij heeft een gezin, hij heeft huisvesting en hij kan voorzien in zijn levensonderhoud. Van structurele agressieproblematiek is geen sprake en de kans op herhaling wordt door de reclassering als laaggemiddeld ingeschat.
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 9 mei 2019 aangehouden. De behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op 9 mei 2019. Omdat het eindvonnis op 18 november 2022 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met anderhalf jaar. Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment niet meer aan de orde vindt.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden op te leggen met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen voor 120 dagen hechtenis indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2022.
Mr. J.V. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.