In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [bewindvoerder] B.V., die optreedt als bewindvoerder van de man. De man verzocht om de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn kinderen op nihil te stellen, omdat hij was toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank constateerde dat er een vergissing was gemaakt in het verzoekschrift, waarbij de werknemer van de vennootschap als verzoekende partij was vermeld in plaats van de vennootschap zelf. Ondanks deze vergissing oordeelde de rechtbank dat de vrouw en de zoon niet onredelijk in hun belangen waren geschaad en ontving de vennootschap in haar verzoek.
De rechtbank beoordeelde de inhoud van het verzoek en constateerde dat de man niet in staat was om een bijdrage te leveren aan de kosten van de kinderen, aangezien er beslag was gelegd op zijn inkomen. De man was op 4 mei 2022 toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject en had een overeenkomst tot schuldregeling ondertekend. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de man moest worden toegewezen, omdat het niet onrechtmatig of ongegrond was.
De rechtbank wijzigde de eerdere beschikking van 15 oktober 2014, zodat de bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 4 mei 2022 op nihil werd gesteld voor de duur van de schuldhulpverlening. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.