ECLI:NL:RBNNE:2022:4280

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
C/18/215943 / JE RK 22-541
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ondertoezichtstelling van minderjarige en ongeboren kind

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 november 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar tweejarige kind, alsook over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij door aanhoudende persoonlijke problematiek niet in staat zou zijn om opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. De kinderrechter heeft besloten dat er een aanvullend deskundigenonderzoek moet komen om de aanvaardbare termijn te bepalen waarbinnen kan worden onderzocht of de moeder in de toekomst weer in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De rechter heeft de ondertoezichtstelling van het tweejarige kind verlengd tot 25 april 2023 en het ongeboren kind onder toezicht gesteld tot 11 april 2023. De rechter heeft ook de mogelijkheid open gelaten voor een toekomstige uithuisplaatsing van het ongeboren kind, afhankelijk van de ontwikkelingen in de hulpverlening aan de moeder. De zaak is complex, met meerdere betrokken partijen, waaronder de vader, pleegouders en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord. De rechter heeft de beslissing aangehouden over het gezag van de vader en de contactregeling tussen hem en het kind, in afwachting van verdere rapportages van de Raad en de GI.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/215943 / JE RK 22-541
C/18/218274 / FA RK 22-5279
C/18/212122 / FA RK 22-965
C/18/218273 / JE RK 22-691
beschikking van 11 november 2022 over (de verlenging van) de ondertoezichtstelling, (de verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing, (de beëindiging van) het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de omgangsregeling
in de zaken die betrekking hebben op

[de minderjarige] ,

die is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en die hierna “ [de minderjarige] ” wordt genoemd,

het thans nog ongeboren kind van de moeder [naam van de moeder] ,

en die hierna "het ongeboren kind" wordt genoemd,
De rechter wijst als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

die woont op een geheim, bij de kinderrechter bekend, adres,
en die hierna “de moeder” wordt genoemd,
advocaat: mr. C. Heijs, die kantoor houdt in Groningen,

[de vader] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat: mr. A. Mulder, die kantoor houdt in Groningen,

[de pleegouders] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna “de pleegouders” wordt genoemd,

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna “de GI” wordt genoemd.

Het (verdere) procesverloop

In de zaak met het zaaknummer C/18/215943 / JE RK 22-541:
Bij beschikking van 27 september 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 25 november 2022, of zoveel eerder of later als hij nader bepaalt. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
In de zaak met het zaaknummer C/18/212122 / FA RK 22-965:
Bij beschikking van 27 september 2022 heeft de rechter iedere beslissing aangehouden en de Raad verzocht zijn lopende onderzoek uit te breiden ter beantwoording van de vraag hoe in het gezag over [de minderjarige] moet worden voorzien. De rechter heeft bepaald dat de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld en de GI verzocht om uiterlijk twee weken voorafgaand aan die mondelinge behandeling schriftelijk te rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot het contactherstel en de mogelijkheden daartoe ten aanzien van de vader met [de minderjarige] .
Op 1 november 2022 heeft de rechtbank een brief van de GI ontvangen.
In de zaak met het zaaknummer C/18/218274 / FA RK 22-5279:
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 4 november 2022. Daarin verzoekt de Raad het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd over hem te benoemen.
Op 7 november 2022 heeft de rechtbank een brief van de GI ontvangen.
In de zaak met het zaaknummer C/18/218273 / JE RK 22-691:
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 4 november 2022. Daarin verzoekt de Raad de kinderrechter om het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna "de GI") voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de Raad de kinderrechter om de GI te machtigen het ongeboren kind met ingang van de geboorte uit huis te plaatsen, voor de duur van negen maanden.
In alle zaken:
Op 10 november 2022 heeft de rechtbank een verweerschrift van de moeder ontvangen.
Op 11 november 2022 heeft de rechter alle zaken, met instemming van partijen, gevoegd en mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met de moeder, haar advocaat, de vader, zijn advocaat, drs. [naam 1] , namens de Raad en [naam 2] en [naam 3] , namens de GI. Partijen hebben ermee ingestemd dat de zaken in een beschikking worden afgedaan.
De rechter heeft vervolgens direct mondeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat binnen een termijn van uiterlijk twee weken de gegeven uitspraak schriftelijk zal worden uitgewerkt.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken inhoud van het verzoekschrift en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader heeft [de minderjarige] onlangs erkend.
Bij beschikking van 13 oktober 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 november 2022.
Na zijn geboorte verbleef [de minderjarige] met zijn moeder eerst in een gezinshuis van Martinizorg. Vanaf 14 mei 2021 verbleef de moeder met [de minderjarige] in een moeder-kind huis, Het Samenhuis.
Bij beschikking van 30 november 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] met spoed uit huis geplaatst voor een periode van vier weken. [de minderjarige] is toen geplaatst in een (crisis)pleeggezin.
In vervolg op de hiervoor genoemde beslissing heeft de kinderrechter bij beschikking van 10 december 2021 beslist dat [de minderjarige] uit huis geplaatst blijft voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, namelijk tot 13 oktober 2022. Het hof heeft de beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, bij beschikking van 31 mei 2022.
Bij beschikking van 27 september 2022 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 25 november 2022.
[de minderjarige] verblijft sinds 1 juli 2022 in een perspectief biedend pleeggezin.
De moeder is opnieuw zwanger. De verwachte geboortedatum van het ongeboren kind is 4 december 2022. De ex-partner van de moeder, [naam 4] , heeft het ongeboren kind erkend. Het is onduidelijk of hij ook de biologische vader is.
De GI maakt zich grote zorgen over de mogelijkheden van de moeder om binnen een voor [de minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn weer opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen en heeft daarom de Raad verzocht om onderzoek te doen. De Raad heeft onderzoek gedaan naar de vraag of het noodzakelijk het gezag van de moeder te beëindigen. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen heeft de Raad het besluit genomen om de rechter te verzoeken het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI tot voogd over hem te benoemen.
De GI heeft de Raad ook verzocht om onderzoek te doen naar de vraag of en zo ja, welke kinderbeschermingsmaatregel geëigend is in het belang van de verzorging en opvoeding van het nog ongeboren kind van de moeder. Op grond van zijn onderzoeksbevindingen heeft de Raad het besluit genomen om de kinderrechter te verzoeken om het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de GI en om aan de GI een machtiging te verlenen om het ongeboren kind met ingang van de geboorte uit huis te plaatsen.

De (verdere) beoordeling

Het gaat in de gevoegd behandelde zaken om de vraag of het gezag van de moeder over [de minderjarige] moet worden beëindigd, om de vraag of de vader van [de minderjarige] het gezag over hem zou kunnen uitoefenen, en in samenhang daarmee, om de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] moet worden vastgesteld. Als het gaat om het nog ongeboren kind van de moeder gaat het om de vraag of het ongeboren kind onder toezicht van de GI moet worden gesteld en of aan de GI een machtiging moet worden verleend om het ongeboren kind uit huis te plaatsen.
Omdat de wet "de rechtbank" aanwijst om de verzoeken over het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de omgangsregeling te behandelen en "de kinderrechter" als het gaat om de verzoeken over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, zal steeds wanneer in de beschikking "de rechter" staat dit moeten worden gelezen als "de rechtbank" of "de kinderrechter" al naar gelang het verzoek dat wordt behandeld.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de rechter zich nog niet volledig en goed genoeg voorgelicht acht om op al deze verzoeken definitief een beslissing te kunnen nemen.
Ten aanzien van het verzoek om het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen, vindt de rechter dat hij nog onvoldoende is voorgelicht over de vraag of de aanvaardbare termijn waarbinnen kan worden afgewacht en onderzocht of de moeder opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen, al dan niet is verstreken. De Raad heeft onder aanvoering van feitelijke gronden toegelicht waarom hij denkt dat die termijn is verstreken, maar de rechter vindt dat dat onderzoek onvoldoende specifiek en concreet is toegesneden op de persoon van [de minderjarige] en de mate van gehechtheid aan de volwassenen die nu voor hem zorgen in het pleeggezin waar hij sinds juli 2022 verblijft. Zoals tijdens de mondelinge behandeling ook is besproken, zal de rechter aan de Raad een hierop gerichte aanvullende onderzoeksopdracht geven. De rechter gaat ervan uit dat de Raad in zijn onderzoek de visie van de betrokken jeugdbeschermers zal meenemen.
Gelet op het voorgaande zal de rechter de beslissing over het gezag aanhouden. Het behoeft geen nadere motivering dat in de gegeven omstandigheden de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en zijn uithuisplaatsing moeten worden verlengd. De nu tweejaar oude [de minderjarige] wordt immers nog steeds in zijn ontwikkeling ernstig bedreigd door de problematiek die de Raad in zijn onderzoeksrapport heeft beschreven, met name vanwege zijn belaste voorgeschiedenis. De moeder is ook niet in staat om de zorg die [de minderjarige] nu nodig heeft te aanvaarden. Gelet op de onduidelijkheid over de aanvaardbare termijn, kan in afwachting van het nadere onderzoeksrapport van de Raad, nog wel de gerechtvaardigde verwachting worden uitgesproken dat de moeder mogelijk in de toekomst binnen een voor [de minderjarige] en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn zelf weer voor [de minderjarige] kan zorgen.
Ook behoeft niet veel motivering dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet worden verlengd. De moeder is door haar persoonlijke omstandigheden niet in staat om zelf voor [de minderjarige] te zorgen. De moeder beschikt niet over eigen woonruimte, heeft geen eigen inkomen en zij kan ook overigens niet voorzien in haar eigen levensbehoeften, laat staan in de behoeften van een tweejarig kind. Daarnaast mag niet uit het oog worden verloren dat de moeder door haar persoonlijke problematiek op dit moment ook niet in staat kan worden geacht om aan te sluiten op niet alleen de fysieke behoeften van een tweejarig kind, maar ook op zijn emotionele behoeften.
Als het gaat om het nog ongeboren kind van de moeder, wordt als volgt overwogen. Het nog ongeboren kind van de moeder wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, doordat zijn moeder op dit moment niet op eigen kracht voor een pasgeboren baby kan zorgen. De moeder beschikt niet over woonruimte en beschikt ook niet over middelen om in de kosten van bestaan van zichzelf en haar nog ongeboren kind te voorzien. De persoonlijke problematiek van de moeder maakt het voor haar onmogelijk om op eigen kracht de weg in de samenleving te vinden. Dit blijkt uit het levensloop van de moeder in de afgelopen twee jaar. Wanneer de moeder op eigen kracht voor haar pasgeboren baby zal moeten zorgen, is er een onaanvaardbaar risico dat dit leidt tot ernstige fysieke en emotionele verwaarlozing.
De moeder heeft wel inzicht in de beperkte mogelijkheden die zij heeft en heeft ook hulp aanvaard. Zij zal volgende week worden opgenomen bij Fier, een landelijk expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties.
De rechter twijfelt of de moeder binnen een voor haar pasgeboren baby en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn zelf opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen, waarbij hij zich baseert op de niet weersproken bevindingen die de Raad in zijn onderzoeksrapporten heeft neergelegd. De rechter houdt echter ook rekening met de mogelijkheid dat de moeder nu wel in staat en bereid is hulpverlening te aanvaarden voor haar persoonlijke problematiek zodat daardoor ruimte kan ontstaan om te profiteren van hulpverlening die er ook op gericht moet zijn haar pedagogische vaardigheden en inzichten te versterken. Daarom zal de rechter op dit moment de gerechtvaardigde verwachting uitspreken dat de moeder in staat is om binnen een voor haar nog ongeboren kind en zijn ontwikkeling aanvaardbare termijn zelf opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen.
De rechter benoemt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen tot GI die de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind zal uitvoeren.
Uit het voorgaande blijkt dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling van het ongeboren kind wordt voldaan. Voor wat betreft de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechter dat uit de daaraan ten grondslag gelede feiten en omstandigheden volgt dat het verzoek een voorwaardelijk karkater had. Indien en voor zover de veiligheid van het ongeboren kind voor en na de bevalling voldoende zou zijn geborgd, is die uithuisplaatsing wat de Raad betreft niet nodig. De Raad heeft daarbij onder meer aangestuurd op een opname van moeder en kind bij Fier. De moeder zal met ingang van volgende week worden opgenomen bij Fier, zodat het op dit moment niet noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind dat de verzochte machtiging wordt verleend. De rechter sluit op voorhand niet uit, dit gelet op het verloop van de hulpverlening in de afgelopen twee jaar en de zorgen die vanuit de GI zijn geuit, dat de situatie zich zo kan ontwikkelen dat vorenbedoelde noodzaak alsnog ontstaat. Daarom wijst de rechter het verzoek tot uithuisplaatsing op dit moment niet af, maar houdt hij zijn beslissing aan. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat wanneer er een wijziging van omstandigheden ontstaat waardoor vanuit de hulpverlening alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht, dit aan de rechter die deze beschikking geeft steeds mag worden voorgelegd.
Rest de vraag of de vader (mede) het gezag kan uitoefenen over [de minderjarige] en welke contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] kan worden vastgesteld.
De mogelijkheden van de ouders van [de minderjarige] om samen het gezag over hem uit te oefenen, is nauw verweven met de uiteindelijke beslissing die de rechter nog moet nemen over de beëindiging van het gezag van de moeder. De rechter houdt daarom zijn beslissing op het verzoek van de vader om te bepalen dat hij ook het gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen, aan.
De rechter kan op dit moment nog geen concrete regeling vaststellen. Daarvoor is redengevend dat contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader nog tot stand moet worden gebracht. De rechter houdt ook zijn beslissing op een concrete contactregeling daarom aan.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zullen worden verlengd, eerst voor de duur van vijf maanden, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt. Die beslissing wordt gegeven ter overbrugging van de periode die de Raad nodig heeft om de rechter nader te adviseren. De rechter geeft aan de Raad een aanvullende onderzoeksopdracht, zoals hierna onder het kopje "de beslissing" is omschreven. De rechter stelt bovendien het nog ongeboren kind van de moeder onder toezicht voor de duur van vijf maanden, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt. Iedere verdere beslissing zal de rechter aanhouden, in afwachting van het nadere onderzoeksrapport van de Raad en een schriftelijk bericht van de GI over de stand van zaken, een en ander als hierna nader wordt bepaald.

De beslissing

De rechter:
verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 25 april 2023, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
stelt het ongeboren kind onder toezicht van de GI tot 11 april 2023, of zoveel korter of langer als hij nader bepaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
gelast een aanvullend onderzoek door de Raad ter beantwoording van de vraag of de aanvaardbare termijn waarbinnen kan worden onderzocht en afgewacht of de moeder zelf opvoedingsverantwoordelijkheid voor [de minderjarige] kan dragen inmiddels is verstreken;
bepaalt dat de zaken opnieuw gevoegd mondeling worden behandeld op
vrijdag 17 maart 2023 om 13:00 uur, in het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 in Groningen;
gelast de Raad om uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de overige belanghebbenden schriftelijk te rapporteren;
stelt de GI in de gelegenheid om tot uiterlijk een week voor de mondelinge behandeling de rechtbank en de overige belanghebbenden schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken;
wijst partijen, de Raad en de GI erop dat deze beschikking geldt als een oproep om bij die mondelinge behandeling aanwezig te zijn en dat de rechtbank geen afzonderlijke oproep zal versturen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en door de rolrechter ondertekend op 17 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
SE