ECLI:NL:RBNNE:2022:4271

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C/18/218176 / FA RK 22-5194
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over ongeboren kind in het kader van kinderbescherming en religieuze overtuigingen van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 november 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag te beëindigen vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de ouders, die al eerder hun vier andere kinderen hadden verloren door kindermishandeling. De ouders, die een religieuze overtuiging aanhangen die hen aanzet tot fysiek en emotioneel straffen van hun kinderen, hebben niet meegewerkt aan hulpverlening en hebben geen inzicht in de schadelijke gevolgen van hun handelen. De rechter heeft besloten om een deskundigenonderzoek te gelasten om de situatie van de ouders beter in kaart te brengen en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor hereniging met de kinderen. Totdat het onderzoek is afgerond, zijn er tijdelijke maatregelen getroffen om de veiligheid van het ongeboren kind te waarborgen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing na de geboorte. De rechter heeft de ouders de kans gegeven om hun situatie te verbeteren, maar heeft ook de noodzaak van bescherming van het ongeboren kind benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/218176 / FA RK 22-5194 en C/18/218537 / JE RK 22/716
beschikking van 16 november 2022 over de beëindiging van het gezag, de schorsing van het gezag, de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in de zaken die betrekking hebben op

het ongeboren kind [naam] ,

dat naar verwachting in [verwachte datum] zal worden geboren,
en dat hierna "het ongeboren kind" zal worden genoemd.
De rechter wijst in deze zaak als belanghebbenden aan:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd.

[de moeder en de vader] ,

die beiden wonen in [woonplaats] ,
en die hierna “de moeder” en “de vader” worden genoemd,
De rechter wijst als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het procesverloop

De procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de Raad, dat de rechtbank heeft ontvangen op 3 november 2022. Daarin verzoekt de Raad het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind te beëindigen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoeken aangevuld en uiteindelijk verzocht om het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind te beëindigen, dan wel dat gezag volledig te schorsen, dan wel haar ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de GI en aan die GI een machtiging te verlenen om haar nog ongeboren kind direct na de geboorte uit huis te plaatsen, en het gezag van de moeder gedeeltelijk te schorsen als het gaat om alle beslissingen die zij als gezagsouder zou kunnen nemen ten aanzien van haar aankomende bevalling en het bevallingsplan dat daarover moet worden gemaakt en de medische zorg die haar ongeboren kind voorafgaand aan de bevalling nodig heeft.
Op 11 november 2022 heeft de rechtbank een onderzoeksrapport van de Raad ontvangen.
Op 15 november 2022 is het verzoek van de Raad mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met drs. E.M. Scholte en mevrouw H. Kuik, die de Raad vertegenwoordigt, de ouders en mevrouw A. de Leeuw, die de GI vertegenwoordigt.
Op 15 november 2022 heeft de rechtbank de schriftelijke bevestiging ontvangen van de door de Raad al mondeling gewijzigde verzoeken.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en de daarop tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek gegeven en onweersproken gebleven toelichting.
De ouders hebben ongeveer elf jaar een relatie en wonen samen. Zij zijn samen de ouders van vier kinderen. De moeder is zwanger van een vijfde kind. Zij is uitgerekend op [verwachte datum] .
Op 23 juli 2022 zijn de oudste drie kinderen van de ouders onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, op het moment dat de moeder zwanger was van het vierde kind van de ouders. Met ingang van 24 juli 2022 is het gezag van de moeder over dat toen nog ongeboren kind geschorst.
Op 27 januari 2022 is het gezag van ouders beëindigd over hun vier kinderen. De GI is belast met de voogdij over de vier kinderen.
In een op 16 augustus 2021 gegeven beschikking is over de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven om in te grijpen met kinderbeschermingsmaatregelen overwogen, voor zover hier van belang:
De kinderrechter overweegt dat eenieder het recht heeft om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, maar dat die vrijheid niet zo ver gaat dat kinderen vanuit die overtuiging op welke wijze dan ook mogen worden mishandeld, zoals de ouders wel doen.
De ouders zijn volhardend in hun opvatting dat het tuchtigen van hun kinderen hoort bij een liefdevolle opvoeding en zijn niet bereid om op dat punt iets te veranderen aan de opvoedsituatie van de kinderen. Daardoor kan hulpverlening in een vrijwillig kader niet effectief zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Uit het voorgaande volgt dat aan de eerste twee voorwaarden die de wet stelt in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De wet stelt in dat artikel echter ook een derde voorwaarde. De kinderrechter moet ook redelijkerwijs de verwachting hebben dat binnen een voor de kinderen en hun ontwikkeling aanvaardbare termijn, de ouders weer zelf opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen.
De rechter twijfelt of deze voorwaarde is en kan worden vervuld. De ouders missen tot zover het inzicht dat zij hun kinderen fysiek en emotioneel mishandelen en houden vast aan hun overtuiging dat hun geloof met zich brengt dat wat zij doen nodig is om hun kinderen op te kunnen voeden. Er is bij de ouders vanuit hun geloofsovertuiging ook geen probleembesef. Die geloofsovertuiging gaat diep en ouders lijken in hun handelen ook niet corrigeerhaar.
De Raad rond op 8 oktober 2021 zijn eerste onderzoek af. In het raadsrapport van die datum concludeert de Raad onder andere het volgende:
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van[de namen van de oudste drie kinderen, rb.]
en ook de ongeboren baby. De ouders leggen tot op heden de verantwoordelijkheid over te nemen beslissingen en te verrichten handelingen uitsluitend in de handen van God. Hierdoor kan de Raad er niet op vertrouwen dat de minderjarigen te allen
tijde de basale zorg van de ouders zullen krijgen die zij nodig hebben en acht de Raad hun (emotionele) veiligheid bij de ouders dan ook onvoldoende gewaarborgd. De Raad heeft niet de verwachting dat ouders op korte termijn verandering zullen aanbrengen in hun standpunten en dus is er naar het oordeel van de Raad geen reëel perspectief op terugplaatsing van de minderjarigen bij de ouders. Een gezagsbeëindigende maatregel is in deze dan ook de meest passende maatregel. De ouders zijn naar de mening van de Raad niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de namen van de oudste drie kinderen, rb.] en de ongeboren baby binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen, omdat ouders niet mee willen werken en niet bereid zijn tot contact met de GI, de Raad en hulpverlening en het aanpassen van hun opvattingen ten aanzien van de opvoeding en handelswijze in deze. De Raad heeft geen vertrouwen in het feit dat er binnen de aanvaardbare termijn voor de kinderen verbetering optreedt.
Bij beschikking van 19 oktober 2021 heeft de kinderrechter een deskundigenonderzoek gelast
De kinderrechter overweegt daartoe, voor zover hier van belang:
Hij vindt dat eerst meer onderzoek nodig is, omdat over de ouders weinig bekend is en hun stem nog niet voldoende is gehoord. De rechter vindt ook dat meer onderzoek nodig is omdat uit de onderzoeksrapporten van de Raad en wat de GI rapporteert ook aanknopingspunten blijken voor persoonlijke en persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek die verklarend kan zijn voor de zorgen die vanuit de hulpverlening worden geuit. Onderzoek kan ook duidelijk maken waar de kansen liggen voor de hereniging van ouders en kinderen. Onderzoek kan immers duidelijk maken welke hulpverlening aansluit op wat de ouders nodig hebben, ofwel om weer zelf voor hun kinderen te kunnen zorgen, dan wel om contact met hun kinderen te hebben dat beantwoordt aan wat naar algemene inzichten voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen nodig is.
De ouders hebben hoewel zij anders hebben toegezegd en de door de rechtbank benoemde deskundige zich heeft ingespannen om in contact te komen met de ouders, uiteindelijk niet meegewerkt aan het deskundigenonderzoek.
Bij beschikking van 27 januari 2022 is het gezag van de ouders over hun vier kinderen beëindigd. Daartoe is overwogen, voor zover hier van belang:
De rechter vindt het jammer dat de ouders niet hebben meegewerkt aan het deskundigenonderzoek, dat zij hebben besloten om geen gebruik meer te maken van een advocaat en dat zij ook de mogelijkheid niet hebben benut om met de rechter tijdens de mondelinge behandeling te praten over wat er moet worden beslist op de verzoeken die ten aanzien van hen zijn gedaan. De rechter vindt dat onderzoek door een psychiater wel geboden en ook onmisbaar is voor een goede beoordeling van de problematiek van de ouders. Er zijn aanwijzingen dat persoonlijke, persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek bij de ouders speelt die de zorgen van de hulpverlening over de ouders kunnen verklaren en die ook de belemmeringen voor het contact met de kinderen in stand houden. Bekend is ook dat de moeder een belaste voorgeschiedenis heeft waarbij sprake is geweest van veelvuldig schoolverzuim, jeugddelinquentie en dat zij (ook als jeugdige) als prostituee heeft gewerkt. De
moeder kan op onnavolgbare wijze zeer escalerend gedrag vertonen bij hulpverleners en de vader volgt haar hierin telkens op een passieve wijze. Ook het door de rechter zelf waargenomen gedrag van de ouders roept in dit verband vragen op. Zo hebben de ouders gedurende een van de mondelinge behandelingen niets willen zeggen, heeft de moeder tijdens die behandeling alleen maar hardop willen lachen op het moment dat de Raad de grote zorgen
verwoordde die bij de hulpverlening over de kinderen zijn opgekomen en spoorde zij steeds de vader non-verbaal aan om dat ook te doen.
(…)
Tegen de achtergrond van de voorgaande feiten en omstandigheden kan de rechter niet anders dan uitgaan van de door de ouders niet weersproken informatie die de Raad en de GI hebben verstrekt. De rechter kan bovendien niet anders, dan in de beoordeling betrekken dat dat de ouders ieder contact met de hulpverlening afhouden, geen contact (meer) willen hebben met hun kinderen en dat zij geen enkele mogelijkheid aangrijpen om toe te lichten wat hen beweegt.
Uit de tot zover beschikbaar gekomen informatie blijkt dat de ouders aan hun kinderen een opvoedsituatie hebben geboden die wellicht bedoeld is geweest om de kinderen liefdevol te verzorgen en op te voeden, maar die feitelijk neerkwam op een vorm van langdurige fysieke en emotionele kindermishandeling. De ouders hebben hun kinderen stelselmatig fysiek en emotioneel mishandeld door de wijze waarop zij vanuit een eigen gevonden geloofsovertuiging, de verzorging en opvoeding van hun kinderen vorm en inhoud hebben gegeven. Voor ouders is niet de Nederlandse wet, maar hun eigen geloof leidend. De op dat
geloof gebaseerde overtuigingen zijn zo krachtig, dat een correctie daarop niet mogelijk is. Dat klemt, omdat de overtuigingen ook leiden tot kindermishandeling. De ouders maken zich schuldig aan fysieke kindermishandeling. Volgens de ouders hoort het om hun kinderen door middel van pijnprikkels te corrigeren. Veilig Thuis heeft in dit verband kindermishandeling vastgesteld: de kinderen worden geslagen met een stokje en zij moeten gedurende bepaalde periodes vasten, waardoor zij met honger en zonder eten op school komen. Ouders hebben verklaard niet bereid te zijn iets te veranderen aan hun handelen als opvoeders.
Van fysieke mishandeling is ook sprake wanneer aan een kind de medische zorg wordt onthouden die het nodig heeft. De huisarts heeft geconstateerd dat[naam van één van de kinderen, rb.]
een afwijkende stand heeft aan zijn benen, wat onderzoek en behandeling vergt.
De ouders geven géén toestemming voor dat onderzoek en die behandeling.
De ouders maken zich ook schuldig aan emotionele kindermishandeling. De ouders creëren voor hun kinderen een opvoedsituatie die gebaseerd is op eigen geloofsovertuigingen die voor een kind niet te begrijpen zijn en die hun leefwereld beangstigend en onvoorspelbaar maakt. Daarvan getuigt ook wat gerapporteerd 10 november 2022 wordt over de omgangsmomenten. De ouders doen tijdens de omgangsmomenten zorgelijke uitspraken in de richting van de kinderen en belasten hen emotioneel. Zo heeft de moeder tegen de kinderen gezegd dat zij hen niet mist en dat ze niet weet of ze hen ooit weer ziet. Deze boodschappen leiden tot bij de hulpverlening waarneembare gevoelens bij de kinderen van angst en onzekerheid.
Ondanks dat de ouders hierop meerdere keren zijn aangesproken, past de moeder haar gedrag niet aan en corrigeert de vader haar niet. De ouders hebben hun voorspelling aan de kinderen tijdens omgangsmomenten over het lot dat hen treft, waar willen laten worden door vanaf een zeker moment ieder contact af te houden. Een wreedheid die in de gegeven omstandigheden zijn weerga niet kent. De kinderen zijn opeens uit huis geplaatst en missen hun ouders. Hun ouders wijzen echter ieder contact met hen af. Het is voor de betrokken jeugdbeschermers niet te begrijpen en ook niet aan de kinderen uit te leggen, waarom hun ouders geen deel meer van hun leven willen uitmaken.
De rechter beschouwt in dit verband het religieus indoctrineren van kinderen en de geestelijke manipulatie zoals die door de Raad en de GI over de ouders wordt gerapporteerd, ook als een ernstige vorm van kindermishandeling.
Van kindermishandeling is daarnaast sprake doordat de oudste drie kinderen oor- en ooggetuige zijn geweest van huiselijk geweld.
(...)
Gelet op het aanhoudende jarenlange patroon van ernstig huiselijk geweld, lijken de ouders niet in staat te zijn om te voorzien in de basisbehoeften van hun kinderen, zoals affectie, veiligheid en structuur. Gelet op hun (religieuze) overtuigingen en daaruit voortvloeiende extreem afwerende houding van de ouders in de richting van de hulpverlening, moet de conclusie zijn dat de inzet van hulpverlening gericht op hereniging van de ouders van de kinderen, kansloos is. De ouders geven er immers blijk van niet in te (willen) zien wat voor desastreuse gevolgen hun overtuigingen in de door hen geboden opvoedsituatie heeft op de kinderen en hoezeer zij een normale ontwikkeling van hun kinderen bedreigen.
(...)
Onder zodanige omstandigheden ontbreekt ieder perspectief dat binnen afzienbare termijn of binnen welke termijn dan ook, er opvoedperspectief bij de ouders kan worden gevonden.
Op 5 augustus 2022 krijgt de Raad een melding van de GI dat de moeder opnieuw zwanger is. Naar aanleiding van deze melding stelt de Raad een onderzoek in, omdat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van de ongeboren baby en omdat het niet lijkt te lukken om deze zorgen met vrijwillige hulpverlening op te lossen. De Raad komt op grond van zijn onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat het in het belang van de nog ongeboren baby van de ouders noodzakelijk is dat het gezag van de moeder nog voor de geboorte wordt beëindigd. De Raad besluit daarom aan de rechtbank het verzoek te doen om het gezag van de moeder te beëindigen.
De GI maakt zich grote zorgen over de gevolgen van de vergeefse inspanningen om met de moeder een bevallingsplan te maken en haar onmogelijkheden om zonder (gedeeltelijke) schorsing van het gezag over de bevalling afspraken te maken met de verloskundige en andere hulpverleners. Betrokken hulpverleners ervaren dat zij zonder gedeeltelijke schorsing geen informatie over de moeder en haar ongeboren kind delen met de GI.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind moet worden beëindigd, zodat het nu nog ongeboren kind van de ouders direct na de geboorte kan worden geplaatst in een pleeggezin en het gezag over dat ongeboren kind niet door de ouders maar door de GI als voogd wordt uitgeoefend.
Waarom vindt de Raad dat het noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd?
De Raad heeft in zijn vorige onderzoek geconcludeerd dat de oudste vier kinderen beschermd moeten worden tegen de zeer schadelijke invloed die er van de ouders op de sociale, emotionele en fysieke ontwikkeling van de kinderen uitgaat. De Raad vindt dat ieder perspectief ontbreekt dat binnen afzienbare termijn of binnen welke termijn dan ook, er opvoedperspectief bij de ouders kan worden gevonden. Het vorige raadsonderzoek is inmiddels een jaar geleden afgerond. Het beeld van ouders is ten opzichte van het vorige raadsonderzoek en wat is overwogen in de beschikking van 27 januari 2022, niet gewijzigd. De ouders laten zich opnieuw niet tot nauwelijks betrekken bij het raadsonderzoek, waardoor hun visie op de situatie en die van hun kinderen onvoldoende belicht en begrepen kan worden. Ouders hebben langere tijd de mogelijkheid gehad om te laten zien dat ze in staat en bereid zijn om verantwoordelijkheid te nemen voor hun handelen. Of om omwille van contactherstel met de kinderen hun andere visie op de situatie en op wat goed zou zijn voor de kinderen terzijde te schuiven en zich te laten begeleiden bij wat de kinderen op dit moment van hun ouders nodig hebben. Bij de Raad is geen informatie bekend waaruit afgeleid kan worden dat de omstandigheden van ouders zijn gewijzigd; dat ouders hulp hebben ingeschakeld. Contactherstel met de kinderen heeft (daardoor) niet plaats kunnen vinden. In hoe zij doen en wat zij zeggen komen de zorgen over het pedagogisch inzicht, de pedagogische mogelijkheden en het persoonlijk functioneren van ouders onverminderd naar voren.
Uit wat informanten rapporteren en uit eigen waarneming van de Raad blijkt dat bij de ouders geen enkele wijziging in hun opstelling kan worden waargenomen. Zij geven aan niet open te staan voor psychologisch/psychiatrisch onderzoek en willen niet in gesprek met de voogd en een gedragswetenschapper van de GI. Ook laten zij de verloskundige alleen de hoogstnodige verloskundige handelingen verrichten en geven geen blijk van een warme band met/ betrokkenheid bij de nog ongeboren baby, terwijl dit voor kinderen wel van belang is voor de band (hechtingsontwikkeling) met ouders na de geboorte. De Raad heeft de ouders afzonderlijk van elkaar gesproken. Moeder noemt in het contact met de Raad dat ze akkoord gaat met alle consequenties van het handelen van ouders. Moeder noemde dat ze gelukkig is en geen behoefte heeft om de kinderen te zien. De moeder uitte zich in het contact met de Raad grenzeloos richting de raadsonderzoekers, zij lachte hen uit en haar reacties waren niet passend bij de boodschap van de Raad. De moeder haar emotionele instabiliteit lijkt nog steeds op de voorgrond te staan.
De Raad rapporteert dat het contact met de vader verliep beduidend anders verliep. De vader luisterde naar de raadsonderzoeker, stelde kritische vragen en hij uitte zijn zorg over de kinderen. Vader gaf een opening voor contact met de kinderen maar stelde hierin duidelijke voorwaarden, zoals met de kinderen open kunnen spreken over het geloof en de politiecontacten van de kinderen.
Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden concludeert de Raad dat de situatie voor de ongeboren baby niet anders is dan de situatie waarin het vierde kind van de ouders vorig jaar in december werd geboren.
De Raad merkt in zijn onderzoeksrapport op dat hoewel het reëel is te verwachten dat ouders op hun beurt ook vreselijk lijden onder de situatie waarbij zij er al vanuit gaan dat ook hun vijfde kind niet bij hen zal zijn na de geboorte, dit tot op heden niet geeft gemaakt dat zij hun houding en gedrag merkbaar veranderen. Voor professionals die bij de kinderen betrokken zijn en het beste met hen voor hebben is dit onbegrijpelijk. De Raad meent dat de verzochte maatregel hoe dan ook moet worden genomen, omdat de emotionele en fysieke veiligheid van de ongeboren baby worden ernstig bedreigd als deze na de geboorte bij ouders verblijft.
Wat vinden de ouders dat de rechter moet beslissen?
De ouders zijn behoorlijk opgeroepen, maar hebben niet deelgenomen aan de mondelinge behandeling. De rechter had graag met de ouders willen praten over hun visie en inzicht willen krijgen in wat hen beweegt en aan de hand daarvan willen kijken wat mogelijk is om het contact met hun vier kinderen te herstellen en wat mogelijk is om als opvoeders een rol te spelen in het leven van hun nu nog ongeboren kind.
Wat vindt de GI dat de rechter moet beslissen?
De GI ziet onder gelijkblijvende omstandigheden niet hoe de moeder en/of de vader opvoedingsverantwoordelijkheid kunnen dragen en sluit zich aan bij het standpunt dat de Raad daarover heeft ingenomen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aandacht gevraagd voor de actuele situatie die door de GI als uiterst zorgelijk wordt ervaren. De GI maakt zich zorgen om de ouders en hun mogelijkheden om voldoende samen te werken met de hulpverlening als het gaat om het maken van afspraken over medische zorg aan moeder en haar ongeboren kind en het maken van afspraken over de bevalling.
Wat vindt de rechter dat hij moet beslissen?
De rechter begrijpt de grote zorgen die de Raad en de GI zich maken. Hij heeft ook tijdens de mondelinge behandeling verteld dat die zorgen op zichzelf genomen voldoende grond kunnen geven om het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind te beëindigen. Een en ander brengt echter niet met zich dat de rechter nu al het gezag van die beslissing wil nemen. De rechter wil opnieuw de ouders en daarmee ook hun kinderen de kans geven op hulpverlening die aansluit op de problematiek en die een mogelijkheid kan bieden dat de ouders wel een rol, hoe beperkt wellicht ook, kunnen spelen in het leven van hun vijf kinderen. De mogelijkheden van de rechter zijn in dit verband echter beperkt.
De rechter vindt dat uit het onderzoeksrapport van de Raad en uit wat de GI rapporteert, opnieuw concrete aanknopingspunten blijken voor persoonlijke en persoonlijkheids- en/of psychiatrische problematiek die verklarend kan zijn voor de zorgen die vanuit de hulpverlening worden geuit. Deskundig onderzoek hiernaar kan duidelijk maken waar de kansen liggen voor de hereniging van ouders en kinderen. Onderzoek kan immers duidelijk maken welke hulpverlening aansluit op wat de ouders nodig hebben, ofwel om zelf voor kinderen te kunnen zorgen, dan wel om contact met hun kinderen te hebben dat beantwoordt aan wat naar algemene inzichten voor de fysieke en emotionele veiligheid van de kinderen nodig is.
De rechter houdt verder rekening met de op hem als rechter rustende verplichting om zich in te spannen om het in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens geborgde recht op familie- en gezingsleven tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Ook daarom is het nodig dat niet direct een beslissing op het verzoek van de Raad wordt genomen, maar dat nader onderzoek mogelijk wordt gemaakt.
De rechter zal om al deze redenen ambtshalve een deskundigenonderzoek gelasten. Hij zal daartoe een aan het UMCG verbonden psychiater benoemen als deskundige, ter beantwoording van de hierna geformuleerde vragen. De deskundige heeft inmiddels aan de rechter bevestigd dat hij bereid is om het onderzoek te doen en daarvan te rapporteren en dat hij zich inzet om dat onderzoek zo voortvarend mogelijk uit te voeren en daarover te rapporteren.
Het gelasten van een deskundigenonderzoek brengt met zich dat de rechter nog geen beslissing zal nemen op het verzoek dat de Raad om het gezag van de moeder over haar nog ongeboren kind te beëindigen. Dat betekent echter niet dat op dit moment geen kinderbeschermingsmaatregelen worden genomen. Daarvoor is er een te groot risico dat zonder gedwongen kader de fysieke veiligheid van het (nu nog ongeboren) kind in gevaar komt.
De Raad heeft, nadat hij tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden kreeg dat de rechter het gezag van de moeder niet direct en zonder meer wilde beëindigen zijn verzoeken aangevuld op de hiervoor onder de kop “procesgang” beschreven wijze.
De rechter vindt dat uit alle in deze beschikking weergegeven feiten en omstandigheden een ernstig vermoeden bestaat van de gronden van art. 1:255 BW voor een ondertoezichtstelling en dat het noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen. Hij zal daarom het nog ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht stellen van de GI. Het is bovendien noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van het nog ongeboren kind dat aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De rechter vindt dat daarnaast het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de GI ook deels in de gezagsuitoefening van het nog ongeboren kind kan voorzien om de belangen van het (ongeboren) kind te kunnen behartigen als het gaat om de medische zorg aan de moeder en haar nog ongeboren kind, en in het bijzonder als gaat om het bevallingsplan. Hij zal daarom in zoverre het gezag van de moeder schorsen en de GI tot voogd over het nog ongeboren kind benoemen. Die maatregel is noodzakelijk om ernstig gevaar voor de gezondheid van het nog ongeboren kind af te wenden in aanmerking genomen dat de moeder tot zover weigert toestemming te geven voor medische behandelingen en controles en/of het maken van een bevallingsplan.
Hij zal de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing echter slechts nemen ter overbrugging tot het moment waarop hij alsnog op het verzoek tot gezagsbeëindiging beslist.
De rechter neemt verder in overweging dat hij op grond van de artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv bevoegd is de hiervoor genoemde beslissingen te nemen zonder voorafgaand de belanghebbende te horen, maar dat de wet dan bepaalt dat belanghebbende in de gelegenheid moeten worden gesteld om binnen veertien dagen na het nemen van de beslissing alsnog te worden gehoord. De rechter zal daarom ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en schorsing een mondelinge behandeling moeten bepalen. Dat doet hij op de dag en tijd die hierna onder de kop “de beslissing” wordt vastgesteld.
Een en ander brengt met zich dat hierna beslissingen worden genomen die met zich brengen dat (i) het nog ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht gesteld wordt van de GI; (ii) de GI gemachtigd is om dat kind direct na de geboorte uit huis te plaatsen; (iii) het gezag van de moeder daarnaast in zoverre is geschorst dat de GI als voogd beslissingen kan nemen over alle medische aangelegenheden die het nu nog ongeboren kind van de moeder betreffen; (iv) de beslissing op het verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen wordt aangehouden en (v) een deskundige wordt benoemd die een onderzoeksopdracht krijgt.
Daarnaast worden in deze beschikkingen twee mondelinge behandelingen bepaald, waarvoor alle belanghebbenden worden opgeroepen om te verschijnen. De eerste mondelinge behandeling betreft de door de wet vereiste mondelinge behandeling van de verzoeken van de Raad tot voorlopige ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en schorsing van het gezag. De tweede mondelinge behandeling betreft de vraag hoe moet worden beslist op het verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen.

De beslissing

De rechter:
Het deskundigenonderzoek
1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
(i) wilt u een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader en/of de moeder afnemen en rapporteren wat uw bevindingen zijn bij het onderzoek en wat uw (eventuele) diagnose is op uw vakgebied?
(ii) kunt u vaststellen of de vader en/of de moeder (als gevolg van een psychiatrische aandoening) beperkt zijn in hun mogelijkheden om het ontoelaatbare in te zien van de door de Raad beschreven zorgen over de opvoedsituatie, in het bijzonder het tuchtigen van kinderen en/of het onthouden van voedsel aan hun kinderen;
(iii) overzien de ouders de consequenties van hun handelen, voor zichzelf en voor hun kinderen?
(iv) moet in uw visie gevreesd worden dat wanneer de ouders zelf voor hun nu nog ongeboren kind zorgen, er gevaar voor de dat kind ontstaat ten gevolge van ofwel persoonlijke problematiek van de ouders, dan wel hun religieuze overtuigingen?
(v) als u komt tot een diagnose op uw vakgebied, welke behandeling sluit dan aan op de door u geconstateerde problematiek en wat zou in uw visie de beste manier zijn om ontoelaatbare handelingen in de opvoedsituatie te voorkomen?
(vi) wilt u ook overigens vermelden hetgeen van uw onderzoeksbevindingen voor het oordeel van de rechtbank dienstig kan zijn?
2. benoemt tot deskundige:
[naam deskundige] , psychiater,
Universitair Medisch Centrum Groningen
Postbus 30.001
9700 RB Groningen
e-mail:
[XXX],
het aan de deskundige toe te sturen dossier
3. bepaalt dat de griffier
allestukken uit het dossier aan de deskundige toezendt en dat de deskundige met zijn onderzoek pas een aanvang mag nemen nadat hij alle stukken heeft gelezen en dat wanneer hij stukken mist hij daarover contact moet opnemen met de griffie van de rechtbank;
het voorschot
4. stelt de hoogte van het voorschot van de kosten van de deskundige vast op de helft van het door de deskundige begrote bedrag van € 8.500,- exclusief BTW,
5. bepaalt dat de voorlopige kosten van het deskundigenonderzoek uit 's Rijkskas dienen te worden voorgeschoten,
het onderzoek
6. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige te bepalen tijd en plaats,
7. wijst de deskundige erop dat:
• de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);
• de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen;
• de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
8. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
9. draagt de deskundige op om
uiterlijk 24 januari 2023een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie, en onder gelijktijdige toezending van dat rapport aan de Raad, de ouders en de GI;
10. wijst de deskundige erop dat:
• uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
• dat de deskundige de vader en de moeder in de gelegenheid moet stellen om gebruik te maken van zijn of haar inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2 onder b BW en, indien de vader of de moeder als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, een concept van dat rapport aan de vader of de moeder (eventueel onder gesloten couvert via zijn advocaat) moet toesturen en de vader of de moeder daarbij een termijn van twee weken moet bieden om aan te geven of de vader of de moeder gebruik wil maken van zijn of haar blokkeringsrecht (waarbij de vader of de moeder zich van commentaar op het concept moet onthouden);
• dat, indien de vader of de moeder binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van zijn of haar blokkeringsrecht, de deskundige de werkzaamheden onmiddellijk moet staken en dit aan de rechtbank moet mededelen,
• dat, indien de vader of de moeder geen gebruik maakt van zijn inzage- of blokkeringsrecht, de deskundige het concept van het deskundigenrapport aan de voorzieningenrechter en de advocaten van partijen moet toezenden;
11. bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
12. bepaalt dat de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld op
dinsdag 31 januari 2023 om 13:00 uurof zoveel eerder of later als de rechter nader bepaalt;
De voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind
13. stelt het nog ongeboren kind van de moeder voorlopig onder toezicht van de GI voor de maximale wettelijke duur van die maatregel tot of zoveel korter of langer als de rechter nader bepaalt;
14. machtigt de GI tot uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind voor de duur van de ondertoezichtstelling;
De schorsing van het gezag
15. schorst het gezag van de moeder over haar nu nog ongeboren kind voor zover het betreft alle medische aangelegenheden die dat kind betreffen, in het bijzonder de medische zorg en begeleiding van haar zwangerschap en de afspraken die gemaakt moeten worden over de bevalling;
Mondelinge behandeling
16. bepaalt dat de belanghebbenden (Raad, ouders en GI) in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord op de verzoeken tot voorlopige ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en schorsing op
donderdag 24 november 2022 om 15:00 uur;
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
17. verklaart deze beschikking voor wat betreft de voorlopige ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en schorsing uitvoerbaar bij voorraad;
Ten aanzien van alle verdere verzoeken:
18. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door mr. F. Veenstra-Boymans en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden