ECLI:NL:RBNNE:2022:420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
18-293080-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 tot en met 22 september 2021, samen met anderen, ongeveer 670 gram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland. De verdachte is niet verschenen ter terechtzitting, maar werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. Wierts. De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak of een straf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit, ondanks de verdediging dat er geen NFI-onderzoek was gedaan naar de samenstelling van de bolletjes. De rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachten en de omstandigheden van de zaak voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 136 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van verslavingsproblematiek. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en haar verleden, en besloot tot een straf die de kans op recidive moest verminderen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-293080-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2022. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Namens verdachte is verschenen mr. M. Wierts, advocaat te Groningen, die verklaarde gemachtigd te zijn namens verdachte het woord te voeren.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 september 2021 tot en met 22 september 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 670 (37 bolletjes à 10 gram + 300 gram in vagina) gram, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat geen onderzoek is gedaan door het NFI naar de samenstelling van de ingevoerde bolletjes, waardoor niet kan worden bewezen dat sprake is van materiaal bevattende cocaïne.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 oktober 2021, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021291970 d.d. 9 januari 2022, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
A: Ik ben met een vriend naar Curaçao gegaan. Daar hebben we dingen meegenomen naar Nederland.
V: Hoeveel drugs moest je meenemen?
A: 70 tot 80 bolletjes.
V: Hoeveel heb je uiteindelijk meegenomen?
A: 37 bolletjes en 300 gram in mijn vagina.
V: Hoeveel drugs zit er ongeveer in één (1) bolletje?
A: 10 gram.
V: Hoe waren de bolletjes verpakt?
A: Met tape. Geelgroene tape.
(…)
A: Toen we terugkwamen heb ik het eerste gedeelte, een stuk of achttien bolletjes, bij die vriend eruit gepoept. Hij heeft ons toen wat gegeven. Wij hebben daarvan met zijn allen een gedeelte van de gerookt. Ik heb het wel zelf gerookt.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een reisspecificatie van vliegmaatschappij TUI, opgenomen oppagina 460 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Vliegtickets voor de reizigers: [medeverdachte 1] & [verdachte]
Van: Amsterdam (vertrekdatum 12/09/2021) - Naar: Curaçao
Van: Curaçao - Naar: Amsterdam (aankomstdatum: 20/09/2021)
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2021,opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring de verbalisant [verbalisant 1] :
Verdachte [verdachte] vertelde direct dat ze een hele mooie vakantie had gehad op Curaçao, maar ook dat zij daarbij bolletjes cocaïne had gesmokkeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 november 2021,opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
A: Ik ben met [verdachte] naar Curaçao gegaan.
A: [verdachte] ging steeds meer bolletjes te slikken.
V: Hoe zagen de bolletjes eruit?
A: 4 centimeter ongeveer. Groengeel van kleur.
V: Waren er ook andere kleuren bij?
A: Allemaal groengeel volgens mij.
V: Heeft zij ook nog iets anders met drugs gedaan?
A: Zij heeft het er beneden ingedrukt, in haar vagina en in haar kont.
V: Hoe was dat verpakt dan?
A: Hetzelfde maar in haar vagina was anders, maar ik weet niet precies hoe groot het was. Ik heb het wel gezien dat zij daar mee bezig was.
O: Op jouw telefoon stond ook een foto van twee bolletjes, verpakt met groengele isolatietape. Deze foto heb jij op 19 september 2021 om 00.31 uur gemaakt en later verwijderd.
V: Wat wil je hierover verklaren?
A: Die heb ik gemaakt om te laten zien dat ze niet allemaal dezelfde waren. Dit om te voorkomen dat [verdachte] problemen zou krijgen omdat één groter was dan de andere.
V: Hoeveel cocaïne heeft [verdachte] volgens jou meegenomen vanaf Curaçao naar Nederland, dus in totaal?
A: 670, volgens mij.
V: Wie heeft de drugs op Curaçao gekocht?
A: Wij hebben geld afgegeven en het werd afgeleverd. Wij hebben samen het geld afgegeven aan een Antilliaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 november 2021, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
A: Ik gebruik wel cocaïne. Dat doe ik al 33 jaar.
V: Hoe ken jij [verdachte] ?
A: Als de nieuwe vriendin van [medeverdachte 1] .
V: Heb je contact met ze gehad toen zij op Curaçao zaten?
A: Ja, met [medeverdachte 1] .
A: Op de dag dat zij terugkwamen heb ik hen naar Groningen gebracht.
V: Waar was de eerste stop?
A: Wij zijn in mijn huis gegaan. [verdachte] ging naar de WC. Ze kwam naar buiten, ze zei: verrassing. Wij gingen toen roken. Hiermee bedoel ik cocaïne.
V: Waarom zouden [verdachte] en [medeverdachte 1] dit willen delen met jou op de eerste dag?
A: Gierig om te roken. Iedereen was in de ban van de cocaïne. Om het te gebruiken.
V: Zij ging naar de WC en zei verrassing?
A: Ja, zij kwam met één (1) naar buiten. Ze had een bolletje.
V: Hoe zag dat bolletje eruit?
A: Langwerpig, zo lang als mijn duim. Volgens mij zwart maar dat weet ik niet zeker.
V: Wat was jouw reactie?
A: Ik was blij dat ik kon roken. Ik ben hierna in mijn eigen wereldje. Voordat ik daaruit ben, dan ben ik een dag verder. Als ik gerookt heb dan kun je met mij niet praten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2021, opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op woensdag 24 november 2021, om 12.35 uur zijn wij de woning [straatnaam] te Groningen, binnengegaan ter doorzoeking. Gezien de aangetroffen spullen die in de slaapkamer lagen werd hier regelmatig drugs gebruikt. Er lagen namelijk stukjes aluminiumfolie en veel peuken. Ook lagen er lepels tussen deze peuken. Hierbij bleek dat er op de grond een klein stukje gebruikt isolatieplakband lag. Dit plakband was groengeel van kleur en kwam overeen met het plakband wat omschreven is door de mede verdachten. Soortgelijke tape staat op foto’s op de telefoons van beide medeverdachten. Dit stukje plakband is gefotografeerd en inbeslaggenomen.
De rechtbank stelt vast dat alle drie verdachten hebben verklaard dat het ging om bolletjes cocaïne. Alle drie verdachten zijn regelmatige gebruikers van cocaïne en hebben een deel van de stof in de bolletjes, die zij omschrijven als cocaïne, zelf gerookt. Gelet op deze verklaringen van verdachten, en in het bijzonder de verklaring van [medeverdachte 2] over de uitwerking die deze cocaïne op hem had, acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat de stof in de bolletjes daadwerkelijk cocaïne betrof.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 10 september 2021 tot en met 22 september 2021 te Schiphol, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 670 (37 bolletjes à 10 gram + 300 gram in vagina) gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is of verdachte aan bijzondere voorwaarden mee wil werken nu uit het meest recente reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen contact met verdachte heeft kunnen krijgen en verdachte (in strijd met de schorsingsvoorwaarden) ervoor heeft gekozen niet ter terechtzitting te verschijnen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf (of eventueel een taakstraf), met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis door de reclassering zijn geadviseerd. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet ter zitting durfde te verschijnen vanwege bedreigingen aan haar adres en dat verdachte wel degelijk bereid is om mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien aan verdachte een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd, zij mogelijk haar woning en het gezag over haar kind zal kwijtraken. Meer subsidiair, indien de rechtbank overweegt om het standpunt van de officier van justitie te volgen, heeft de raadsvrouw een verzoek tot aanhouding gedaan en verzocht nadere reclasseringsrapportage over verdachte te laten opmaken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de reclasseringsrapportages d.d. 8 november 2021, 1 december 2021 en 13 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne naar Nederland. Verdachte is met mededader [medeverdachte 1] naar Curaçao afgereisd en heeft daar bolletjes cocaïne geslikt en, in haar vagina, ingebracht. Vervolgens is verdachte samen met hem terug naar Nederland gevlogen. In Nederland heeft verdachte een deel van de ingevoerde cocaïne afgegeven aan haar mededaders en heeft zij een deel zelf verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Voorts vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van drugs. Verdachte is hiervoor mede verantwoordelijk en dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten rechtvaardigt het handelen van verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Uit het meest recente reclasseringsrapport van d.d. 13 januari 2022 blijkt dat de reclassering geen contact heeft kunnen krijgen met verdachte en dat het onduidelijk is waar zij verblijft. Om die reden heeft de reclassering geen (recent) advies uit kunnen brengen. Hoewel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf in een zaak als onderhavige, gelet op voornoemde oriëntatiepunten, in beginsel passend wordt geacht, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Verdachte is, zo blijkt uit eerdere rapportages van de reclassering, een kwetsbare vrouw met een zeer belast verleden waardoor zij kampt met forse verslavingsproblematiek en jeugdtrauma’s. Hoewel zij in het verleden daarvoor reeds diverse behandeltrajecten heeft doorlopen -die, zoals gebleken, niet tot het gewenste resultaat hebben geleid- kan uit de rapportages en uit de toelichting van raadsvrouw ter terechtzitting, naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid dat het van groot belang is (en blijft) voor verdachte, tevens moeder van een zoontje van zeven, dat zij behandeld wordt voor haar verslavingsproblematiek ten einde recidive, waarvan het risico thans als hoog wordt ingeschat, te voorkomen. Ondanks het feit dat verdachte niet is verschenen ter terechtzitting maakt de rechtbank uit de rapportage van 8 november 2021 en de toelichting van de raadsvrouw ter zitting op dat zij open staat voor behandeling alsmede voor het meewerken aan diagnostiek daartoe. Bovendien is de rechtbank, met de raadsvrouw, van oordeel dat een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf zou kunnen leiden tot een (verdere) destabilisering van verdachte. Zo zal zij onder meer haar huis kwijtraken. De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de door de reclassering geconstateerde problemen, als stok achter de deur ter voorkoming van recidive, een forse voorwaardelijke gevangenisstaf aan verdachte opleggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank, de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het schorsingsrapport d.d. 1 december 2021 opleggen, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan (verdiepings)diagnostiek, middelencontrole, het vinden en behouden van dagbesteding en tot slot ambulante begeleiding door Centrum Jeugd en Gezin ten behoeve van haar zoon.
Inbeslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat de inbeslaggenomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon moet worden teruggegeven aan [verdachte] , nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel
ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 136 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
dat veroordeelde zich meldt binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis bijverslavingsreclassering VNN op het adres aan [straatnaam] te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat veroordeelde zal zich laat behandelen voor haar middelengebruik en traumaverwerking bij deAFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord) te Groningen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien sprake is van een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
3. dat veroordeelde meewerkt aan (verdiepings)diagnostiek.
4. dat veroordeelde meewerkt aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
5. dat veroordeelde meewerkt met CJG (Centrum Jeugd en Gezin) in het belang van haar zoon en zalzich houden aan de afspraken met CJG.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een telefoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. T.D. Pel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2022.